Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 175] [p. 175] XIII. Sidderende liefde. Ik weet een bloem die zóó de zon bemint Dat zij van weemoed nauw kan ademhalen, Wanneer geen enkle van der zonne stralen Den verren weg naar 't gouden kelkje vindt. Doch komt door 't blauw een blonde regen dalen Van lavend licht op 't zachte zomerkind, Dan siddert zij van liefde, alsof de wind Door loof en stengel zuchtend heen kwam dwalen. Zon van mijn ziel! mijn ziel gelijkt die bloem: Een gouden kelk vol sidderende liefde. Wat waar die kelk, zoo daar geen straal in viel? En zonder u, dien ik mijn zonlicht noem, Wat ware ik zelve, als niet uw blik doorkliefde Den grijzen nevel hangende op mijn ziel? Vorige Volgende