Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] IV. Droom. Door nachtlijke nevelen dragen De wieken der weelde mij voort, Omhoog, waar, in purperen glansen, De zonnige hemel gloort. Ik sta voor de poorten des hemels En, aarzelend, klop ik aan... Licht zal de God daarbinnen Mijn schuchtere bede verstaan! Licht zendt hij een blanken bode Die, zachtkens, met minlijken groet En woorden van vrede en genade, Die poorten mij opendoet! [pagina 129] [p. 129] Hoe juichen mijn lovende lippen, Als dra zich de hemel ontsluit! Verlangend reeds breid ik mijne armen Ter goddlijke omhelzing uit... Hoor! de engelen zingen van vreugde, Gelijk die op aarde niet bloeit. Eén stonde - en mijn ziel mengt haar zangen Aan 't lied, dat hun lippen ontvloeit! Daar opent de purperen poort zich... Mijn hand zoekt een engelenhand... - En stervend aanschouw ik mijn hemel, Als Mozes 't Beloofde Land! Vorige Volgende