Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] XV. Aan 't water. Bij 't spieglend water, door geen wind bewogen, Waar 't hemelblauw zijn klare diepte in wéérkaatst, Waar, wijd ontplooid, de witte waterlelie Op breede blaadren zacht haar kelk laat rusten, En tusschen 't lisch de goudgele iris bloeit, Verheft zich, wit met blinkendroode pannen, Een vriendlijk huisje, ombloeid door hofje en boomgaard, Een reuzetuil van roze en blanken bloesem. Aan beiderzij der witte woning, steken Twee groene popels, flink en fier, het hoofd op, In 't reine luchtblauw, waar de lentezon Hun trillend loover streelt met gouden lichtglans. Vorige Volgende