Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] III. De beukendreve. De zomerzon bestraalt de beukendreve, Dwars door 't gebladert, met haar rossen goudgloed. In 't lisplend loover zucht de zuidewind; Aan 't smeltend luchtblauw drijven donzen wolkjes. Rechts van den weg, waar blauwe plassen blinken, Geleidt een paadje, kronklend tusschen 't koren, Naar 't grijze dorp, waar 't langzaam luidend klokje Ter vrome bede en stil beschouwen noodigt. Met loome schreden gaat een herdersknaap, Verzeld van kudde en hond, de lange laan door. De kleine bellen klinken rein als zilver; En teeder trilt, in 't weemlend twijgenlommer, Het avondloflied van een laten vogel. Vorige Volgende