| |
| |
| |
| |
Mantissa Observationum peculiarium ad Historiam Apum pertinentium.
Alveare Apum 10 Martii apertum, numerusque cellularum in eo repertarum describitur.
Decimo Martii Alveare aperui, in quod mense Junio anni superioris repositum erat juvenculum Apum examen: quae tamen omnes Februario proximo obierant; quum Mellis defectu laboraverint. Adgressus sum omnes cereas cellulas, quas a mense Junio ad hyemem usque, id est, intervallo quatuor mensium, fabrefecerant, speciatim singulas numerare, summamque subducendo inveni numerum 22574. Atque hae quidem omnes ejusmodi duntaxat cellulae erant, in quibus Apes operariae incubantur & enutriuntur, aut Mel & Apum Panis coacervatur. Earum vero, in quibus Apes jam jam excubatae fuerant, summam constituebat numerus 7814: has enim certo ab aliis cellulis poteram dignoscere ope tunicarum & textorum, quae in iis reperiebam, & quae ab exclusis Apibus semper ibi relinquuntur. Reliquae omnes cellulae ad Mel capiendum accommodatae erant: cui etiam usui priores inserviunt, quando Proles iis contenta Alas obtinuit.
Vidi praeterea, quod omnes istae cellulae novem Panibus, ut ajunt, aut divisionibus Favorum, magnis, oblongis, diversimode figuratis, partim aequaliter devergentibus, partim in duos, tres, quatuorve angulos excurrentibus, fuerint comprehensae. Scilicet inde nascebatur varia horumce Panum figura, quad alii solitarii essent extructi, alii inter sese continuati; aut quod, bacillos, qui a Cultoribus Apura per Alvearia transfiguntur, ut Cerae praebeant sustentaculum, evitandi gratia, angulosi debuerint exaedificari: tum enim Apes quandoque Panes suos in triangularem, quandoque etiam alias in figuras, accommodant. Neque ullum hac in re ordinem regulamve ab Apibus servari cernimus; quum cellulis inde nulla accedat mutatio.
Domuncularum plurimae, in quibus Mel coacervatum erat, dupla gaudebant longitudine earum, in quibus progenies fuerat enutrita; arque praeterea irregulares erant, angulosae & incurvatae. Quin & hexagonae cellularum divisiones haud undequaque sibi mutuo exacte
| |
Toegift van bysondere observatien, die tot de historie van de Byen behooren.
Een korf Byen geopent op den 10 Maart, waar in 't getal van haare huyskens beschreven wort.
Het waar op den 10 Maert, dat ik een Korf opende, die het jaar daar te voren in Juny een jonge swerm geweest had; maar daar de Byen in February daar op volgende alle in gestorven waaren, door gebrek van dat sy geen Honing, hadden genoeg gehodt. Ik nam de moeyte, om alle de wasse huyskens particulierelyk te tellen, dewelke sy van Juny tot de winter gemaakt hadden, dat is binnen de tyt van vier maanden. En ik bevond; dat het geheele getal uytmaakte 22574 cellekens; dat alle te samen niet als huyskens waaren, daar de Werkbyen in opgevoet ende uytgebroeyt worden, of ook daar sy Honing en Byenbroot in vergaderen. Het getal der cellekens, daar alreede Byen in uytgebroeyt waaren, dat beliep tot 7824. En dit kon ik seeker meten uyt de Vliesen en Spintsels, die ik daar in bevont; en de welke daar altyt van de uytgebroeyde Byen in gelaaten worden. Alle de rest van de overige huyskens waaren geschikt om Honing te vergaderen: gelyk ook de voorige cellekens daar toe dienen, wanneer haare Jongen gevleugelt syn geworden.
Ik bevond ook, dat alle deese huyskens in negen groote langwerpige Brooden, of verdelingen van Honingraaten bevat waaren, die verschillige figuuren hadden; als van effen neer gaande Brooden, en ook van twee, drie en vierhoekige: dit syn oorspronk nam, naa dat se alleen, of aan malkanderen gehout waaren; of ook dat se om de stokskens te vermyden, die om in de Korven tot de vastigheid van het Wasch steekt, met winkelhoeken op getimmert waaren: op welken tyt de Byen haare Brooden ook wel als een driehoek maaken, en van andere figuuren meer, daar men haar geen order nog regel in siet houden, alsoo dat ook niets geeft, nog neemt aan haare cellekens.
De meeste huyskens, daar sy haare Honing in vergadert hadden, die waaren eens soo lang als de anderen, in welke sy haare Jongen opgevoet hadden, en ook waaren sy irregulier, hoekig, en krom geboogen. Hier en daar sag men ook, dat de ses hoekige verdeelinge der cellekens niet regt op mal-
| |
| |
| |
respondebant; verum hinc inde apertura, in qua aciculae caput recondi poterat, inter eas relicta observabatur: id quod in Cera regulari nunquam fere animadvertitur.
Ab altero latere fundamenti perpendicularis, quod inter cellulas medium porrigitur, & cui cellulae utrinque horizontaliter adstruuntur, toti etiam dimidiati Panes cellularum vel sesqui majorem ad longitudinem, quam ab altero latere, exaedificati cernebantur: quin & aliae plures insuper heic aderant anomaliae, quae haud adeo in illis cellulis observabantur, quae incubatui jam inservierant; nisi cum adhuc imperfectae essent.
Ex ingenti hoc cellularum numero, quas Apes a Junio ad Septembrem, & quandoque ad Octobrem usque, fabrefaciunt, facile est conjicere, quam numerosas eae a Martio ad Junium vel Julium usque anni proxime sequentis aedificent: crediderim sane summam numero 50000 superiorem esse; quum eo tempore simul pro Masculis, Foemellis, & vulgaribus Apibus domunculas construant. At vero hactenus nunquam summam subduxi.
Narravit mihi aliquando Apum Cultor fide dignus, Alveare sibi esse nuda super humo collocatum, perquam numerosis Apibus dives, quae, ut favos suos amplificare possent, tellurem subjacentem effoderint & asportaverint, Favisgue dein admodum profunde intra factam fossam productis suam familiam multiplicaverint. Attamen frequentius id occurrit circa Vespas & Crabrones; utpote quae Insecta sub tellure nidificant.
Alveare Apum 14 Junii apertum, numerusque Apum & Nympharum in eo repertarum, una cum aliis pluribus hactenus inauditis rebus, quam specialissime describitur.
Principio Junii Alveare emi, cujus Apes 24 ejusdem mensis examinabant. Examen hoc juvenculum Alveari alio excepi, atque postridie Alveum hunc, una cum Apibus contentis, in Aqua submersi. Inveni in hoc examine 1 Foemellam, 2433 Apes vulgares, & 4 Masculos: neque praegresso die quidpiam Cerae sibi comparaverant.
Apes, in primo Alveari residuas, quae altera deinceps, imo & tertia vice erant examinaturae, 16 Junii pariter aquis submergi curavi. Reperi autem ibi 1 Foemellam, 8494 Apes vulgares, & 693 Masculos. Interea, dum his numerandis occupatus eram, aquas de Al-
| |
kander pasten, maar dat daar tusschen beyden een opening gelaaten was, daar men het Hooft van een spelt wel in kon verbergen: dat men schier noit in regulier Wasch siet.
Aan de eene syde van het lynregt fondament, dat tusschen de huyskens doorgaat, alsoo sy aan weersyden daar horisontaal tegens aan gebout worden, sag men, dat heele halve brooden huyskens, daar aan de eene syde, wel de helft langer opgebout waaren, als die van de andere syde, met veele andere irregulierheeden meer, die men seer weinig bemerkten in de buyskens, daar sy in gebroeyt hadden, ten sy dat se nog niet volbout waaren.
Uyt dit groot getal der cellekens, die de Byen van Juny, tot in September, en ook wel tot in October maaken, kan men ligt oordeelen, wat een menigvuldig getal sy, in het jaar daar op volgende, van Maart tot in Juny en July aan timmeren: dat ik ligt kan gelooven, dat een getal van neer als 50000. komt uyt te maaken: alsoo sy dan te gelyk Mannekens, Wyfkens, en gemeene Byen huyskens aanbouwen; maar dit heb ik tot nog toe nooit getelt.
En my is eens verhaalt van een geloofwaardig Byenhouder, dat hy een Korf had, die bloot op de aarde stont, en daar overvloedige Byen in waaren, dewelke de aarde daar onder hadden uytgegraven en weg gedraagen, op dat sy haare Honingraten daar in souden uytbreyden; die sy ook al vry diep, in de uytgedolve aarde, hadden aangetimmert, en daar in haar Broetsel voortgekweekt. Maar dit is gemeender omtrent de Wespen Horsels, als die onder de aarde nestelen.
Een korf Byen geopent op den 14 Juny, waar in heel particulierelyk beschreeven wort, hoe veel Byen en Poppen daar in gevonden syn, met andere ongehoorde saaken meer.
In het begin van Juny kogt ik een korf Byen, dewelke den 14 van de selve maant kwam te swermen: deese jonge swerm in een korf geschept synde, soo deed ik de Byen met de Korf des anderen daags onder het water steken ende verdrinken. In deese swerm bevond ik 1 Wyfken, 2433. gemeene Byen, en 4 Mannekens, sonder dat se de dag van te vooren eenig Wasch hadden aangewonnen.
De Byen, die in de Moederkorf overgebleeven waaren, en die voor de tweede en derde maal, nog eens souden swermen, die liet ik den 16. Juny van gelyken onder het water steeken. Waar in ik bevont 1 Wyfken, 8494 gemeene Byen, en 693 Mannekens, Terwyl ik in dit tellen besig was, soo
| |
| |
| |
veari sinebam exstillare, ut deinde, quod mecum constitueram, cerearum quoque domuncularum summam colligere possem: verum adeo ingens erat earum, praesertim quae ad Apes vulgares pertinebant, numerus, ut propositum mutare consultum duxerim; ne alia, quae majoris mihi momenti videbantur, ideo forte praetermitterem.
Numeravi itaque quam sollicitissime & exactissime domunculas Regulorum vel Foemellarum; atque sic novendecim inveni rudimenta domuncularum ejusmodi imperfectarum, quarum aliae aliis paullo altius exaedificatae erant. Praeterea autem 15 perfectas ibidem reperi Foemellarum cellulas pyriformes, quae omnes, Cera obsignatae, circa oras atque margines Favorum diversimode collocabantur.
Earum namque nonnullae prorsus erant solitariae: quaedam vero ternae, quaternae, vel quinae, juxta aut pone se mutuo arcte congregatae haerebant: aliae dein quam proxime Masculorum cellulis adstructae erant: aliae obliquo gaudebant situ: aliae ad horizontem parallelo; ut poculum vitreum, e quo cerevisiam haurire solemus, super mensa in latus reclinatum, referrent, atque simili modo ac omnes, tam Apum vulgarium, quam Marium, cellulae, essent collocatae: aliae contra, penitus inversae, aperturis suis deorsum spectabant; quemadmodum plerumque cellulae Crabronum sitae observantur. Tandem & Foemellae ibi vidi domunculam, quae parte anteriore tota peresa erat, & e qua juvenis illa Foemella, quae 14 Junii examen fecerat, evolaverat.
In novem ex islis obsignatis & obtextis Foemellarum domunculis totidem inveni Regulos sive Foemellas, incrementi plenitudinem jam adeptas, dispansis Alis instructas, quarum aliquot etiamnum vivebant. Earum nonnullae penitus griseae erant; aliae coloris paullo saturatioris: prout nimirum diu vel paullo ante cutem mutaverant, & brevi vel longo demum post tempore suas peresurae erant domunculas, atque ex his erupturae. Interim nulla tamen inter omnes exitum hactenus vere tentaverat.
In reliquis quinque obsignatis & obtextis Foemellarum cellulis totidem inveni Foemellarum Nymphas. Prima quidem harumce quinque cellularum Nympham continebat, quae in dorso jam jam grisea evadere incipiebat, & cutis suae mutationi valde propinqua erat. In reliquis quatuor Nymphis nondum observabatur iste
| |
liet ik ondertussen het water uyt de Korf syperen, lopende van gelyken alle de wasse buyskens te tellen; maar de menigte was soo groot, voornamentlyk van die der gemeene Byen, dat het selve my van resolutie deed veranderen, om geen andere saken, die van meer gewigt by my waaren, over te slaan.
Hier op telden ik dan heel sorgvuldig en distinct, de huyskens der Koningen of Wyfkens, waar van ik 19 begintselen van onvolbouwde huyskens vont, synde de eene wat verder als de andere daar van opgetimmert. En voorts sag ik daar 15 volkome peersgewyse wooningen voor de Wyfkens in, dewelke alle met Wasch verseegelt waaren: sy hadden op verschillige wysen, aan de boorden en randen van het Honingraat haar situatie.
Want eenige stonden heel apart: andere met haar drie, vier en vyven, die stonden digt by, en agter malkanderen: en sommige wederom waaren heel digt by het werk der Mannekens opgetimmert. Sommige derselve stonden schuyns, andere heel horizontaal, als een bier glas, dat op een tafel op syn syde geleyt is, en op de manier, gelyk alle de huyskens der gemeene Byen en Mannekens stonden; maar andere ter contrarie, die stonden met haare openingen heel het onderste boven, op de wys, gelyk men gemeenelyk de huyskens der Horsels geplaatst siet. Eyndelyk sag ik aldaar een huysken van een Wyfken, dat heel open gebeeten was van vooren, en alwaar het jonge Wyfken was uytgevloogen, 't geen op den 14 Juny geswermt hadt.
In 9 van de toegesegelde en besponne Koninks huyskens, daar in bevond ik soo veele volwasse Koningen of Wyfkens, met uytgespreyde Vleugelen, waar van sommige nog leefden. Eenige wuaren heel grys, en andere wat hoger van couleur, naa dat sy langer of korter vervelt hadden geweest, en digter kwamen te naderen, om haare huyskens door te byten, en daar uyt te breeken, dat egter geen van allen nog ter deegen begonnen hadt.
In de andere vyf versegelde en toegesponne Koninks huyskens, bevond ik soo veele Poppen van Wyfkens. In het eerste huysken van deese vyf, daar in sag ik dat de leedematen van de Pop, die aldaar in beslooten was, al grys op de rug begonnen te worden, en dat het seer avanceerde tot syn vervelling. In de andere vier Popkens sag men
| |
| |
| |
color; quandoquidem etiamnum in cunabulis veluti erant constitutae, & maximam partem albidae coagulatum quasi lac colore reserebant. Oculi solummodo dilute purpureum sensim colorem contraxerant: quod ipsum etiam circa tres Ocellos disparatos observabatur; utpote qui heic distinctius erant conspicui, quam sunt postmodum, quando haec Animalcula suam obtinuerunt perfectionem.
Sub Ventre & Cauda harumce Nympharum illas offendi exuvias & Fistulas aërias, quas deposuerant, cum, specie Vermium exuta, Nympharum formam induerent. Quin & reliquiae alimenti ipsarum ibi cernebantur, quod, vi aquae intromissae, Amylo emollito, auc Gummi Tragacanthae intumescere incipienti, simile evaserat, colore succino pellucenti accedens, sapore praeditum subacidulo.
Superne, subter Ceram, qua 14 istae cellulae erant consignatae, tela illa conspiciebatur, quae ab hisce Nymphis, quo tempore adhuc Vermes sunt, ibi expanditur. Tela haec superiore hac parte admodum erat fortis, & filamentis contexta; at in cellulae regione inferiore membranae fabricam exhibebat: quum enim hi Vermes eo tempore, quo cellulam texco occlusuri semet quaquaversum movent, suum quoque pabulum, quin & excrementa forte sua, hisce telis infricent; inde est, quod ductorum staminum interstitia, glutine quasi, oppleantur, adeoque texta velut in membranas aequentur.
Aperui practerea omnes obsignatas & obtextas Marium cellulas, quarum plurimae cellulis Apum vulgarium erant finitimae, atque singulari Pane vel Favo comprehensae, in regione Alvearis inferna pendebant. Reliquae Marium cellulae medio inter Apum vulgarium cellulas loco exstructae erant, & parietes intergerinos cum his communes habebant. Obsignatae vero hae Masculorum cellulae simul computatae summam dabant 858. In earum 234 totidem reperi Vermes perfectos, qui nondum quidem in Nymphas excreverant; at alii tamen aliis ad cutis mutationem propius accesserant. In 146 harumce cellularum totidem conspexi Nymphas masculinas, lactis instar, candidissimas, quae novissime exuvias deposuerant. In aliis 44 cellulis Oculi Nympharum jam jam dilutissimo purpurae colore levissime spectabilis fieri incipiebant. Porro in 414 aliis ejus-
| |
deese couleuren nog niet, alsoo sy nog in haar beginsel, en meest wit, als een geronne melk van couleur waaren. Alleen sag men, dat de Oogen allengskens in een bleek purper waaren vergroeyt, gelyk men dat omtrent de drie verspreyde Oogkens meede observeerden, die alhier kennelyker waaren als sy syn, waneer deese Dierkens haar perfectie hebben.
Onder de Buyk en Staart van deese Popkens, daar observeerden ik het afgestroopte Vel, en de Longaderen, die sy hadden afgeleyt, wanneer sy de gestalte van Wurmen verlatende, de gedaante van Popkens hadden komen aan te neemen. En daar neffens sag men nog het overschot van haar voetsel, dat door het ingedronge water als een geweekt styfsel was geworden, of gom Tragacant, die begint te swellen. De couleur hier van trok wat naa het doorlugtig Barnsteen: wanneer ik dit proefde, soo begon de smaak daar van wat rensch te worden.
Boven aan, onder het Wasch, daar deese 14 huyskens meede versegelt waaren, sag men het spinsel, dat se daar uytspannen, als sy nog Wurmen syn. Dit spinsel was daar seer sterk en dradig; maar beneeden in het huysken was het vliesig; alsoo sy haar op die tyt, wanneer sy haar, om het celleken toe te spinnen, over al beweegen, ook haar voetsel, en dan mogelyk haare vuiligheden, daar in vryven, dat het vliesig maakt, en de openingen der gesponne draaden toelymt.
Vorders soo openden ik alle de toegesegelde en gesponne Mannekens huyskens, waar van de grootste menigte aan het eynde van de cellekens der gemeene Byen vast gebout was, en in een particulier Broot of Honingraat, om laag onder in de Korf hing. De andere Mannekens Huyskens, die waaren midden onder de cellekens van de gemeene Byen getimmert, en sy hadden daar gemeene muragien meede. Het getal deser toegesesegelde Mannekens huyskens was 858 t' samen. In 234 huyskens daar van, vont ik soo veele volkome Wurmen, die nog in geen Popken vergroeyt waaren, en waar van de eene meer, en de andere minder, tot haare vervelling waaren genadert. In 146. van deese huyskens, daar in sag ik soo veel spier en melk witte Mannekens Poppen, die effen vervelt waaren. In andere 44 cellekens, daar begon de couleur in de Oogen der Poppen effen sigtbaar te worden, dat sig als een heel bleek purper vertoonden. Wederom
| |
| |
| |
modi consignatis cellulis totidem offendi Nymphas, quarum Oculi saturata jam purpura tincti erant. Tandem in 20 aliis Nymphas tales observavi, quae jam in eo erant, ut exuvias ponerent, & Apum Marium formam induerent; siquidem per earum cuticulam pilosa & grisea juvenculorum Marium membra jam transparebant.
Numeravi deinde reliquas omnes cellulas Masculinas, quae summam 1508 constituebant. Earum vero 720 penitus erant vacuae; quandoquidem juvenes Mares, aliquo ante tempore in iis exclusi, evolaverant. 268 aliae nondum perfectae erant, neque adhuc incubatui inservierant. 520 earundem cellularum, in quibus pariter nondum factus fuerac incubatus, purissimo melle virgineo repletae cernebantur. Praeterea 1701 alias numeravi cellulas, quoque vacuas, majores, oblongas, Masculorum cellulis haud absimiles, in quibus iddem nondum incubatum fuerat: minus enim regulariter erant constructae, atque hinc eum tantummodo ad finem accommodatae; ut Mel in iis coacervari posset. Quapropter etiam existimo, eas nequaquam cellulis masculinis adnumerandas esse; sed inter illas saltem habendas, quae ab Apibus ideo solum aedificantur, ut sint apothecae, in quibus annona in hyemem colligenda adservari queat: nam eidem quoque destinatas usui cellulis oblongas, sed Apum vulgarium cellulis similes, ab Apibus fabrefieri observamus.
Cellulae Apum vulgarium consignatae aequabant numerum 6468. In his autem Vermiculos inveni atque Nymphas, simili modo sese habentes, ac ante de Masculorum cellulis exposui. Quam ob rem iis seorsim singulis interstinguendis haud volui immorari; praesertim quia nec tempus mihi suppetebat ad omnia isthaec tam exacte numeranda: Nympharum enim nonnullae jam foetere incipiebant.
Porro 210 cellulas numeravi Apum Panem continentes, qui sparsim in Favis Apum vulgarium, intra peculiares cellulas, quae cellulis, tum Melle plenis, tum Nymphas recondentibus, interpositae erant, congestus atque accumulatus haerebat: nullum tamen horumce loculorum vidi obsignatum.
Reliquas cellulas, de novo adstructas, tum vacuas, & in quibus incubatum erat, illasque, quas Apes anno superiore in hoc Alveari aedificaverant, tam Apum vulgarium progeniei excubandae, quam continendo melli dicatas,
| |
sag ik, in 414 andere toegesegelde Mannekens cellekens, soo veele Poppen, daar de Oogen nu in een donker purper verandert maaren. Eyndelyk bevont ik in 20 andere cellekens, dat de leeden van de jonge Mannekens Byen aldaar hayrig en grys door het huytken van de Pop heen scheenen, en dat sy op het punt stonden om te vervellen, en de gedaante van Mannekens Byen aan te neemen.
Ik telde voorts alle de rest der Mannekens huyskens, aie tot een getal van 1508 waaren. 720 der selve, die waaren t'eenemaal leedig, alsoo de jonge Mannekens, daar einigen tyt te vooren, in uytgebroeyt en uytgevloogen waaren. 268 andere waaren nog niet volbout, en daar was ook nog niet ingebroeyt geweest. 520 van deselve huyskens, daar ook nog niet in gebroeyt was, die sag men, dat met suyveren Maagdenhoning gevult waaren. Nog telden ik 1701 andere ongevulde, groote en langwerpige huyskens, van fatzoen als die der Mannekens, daar ook nooit in gebroeyt was, alsoo sy irregulier van maaksel waaren, en daarom alleen geschikt, om Honing te versamelen: waarom ik se ook niet oordeel, dat men se onder de Mannekens huyskens behoort te tellen, maar alleen onder die sy particulier timmeren, om Honing en winter provisie in te vergaderen; gelykerwys sy ook diergelyke huyskens die langwerpig syn bouwen, van fatsoen als die der gemeene Byen.
De versegelde huyskens der gemeene Byen, die waaren 6468. Daar ik Wurmen en Popkens in vont, die op deselve wys gestelt waaren, als van die der Mannekens gesegt is: om welke reden dat ik se niet particulier onderscheyde: als ook om dat ik de tyt niet hadt, om dit alles soo distinct te tellen, alsoo eenige Popkens daar van nu al begonnen te stinken.
Voorts telden ik 210 huyskens met Byen broot, dat hier en daar, in de Honingraten der gemeene Byen, in gesepareerde huyskens vergadert was, en op een gestapelt; soo tussen de huyskens met Honing, als in het werk daar de Popkens laagen: sonder dat ik daar eenige van versegelt sag.
De vordere nieuwe aangeboude, de leege, de uytgebroeyde, en de huyskens, die de Byen het voorleede jaar in deese Korf gemaakt hadden, en die alle tot de jongen der gemeene Byen dienden, en om den Honing in te versamelen, die heb ik niet kunnen
| |
| |
| |
haud potui omnes numerare; quia &: enormis earum erat multitudo, & tempus me deficiebat. Neque etiam illas numeravi cellulas obsignatas, quae, superiore in regione Alvearis sitae, congesto Melle turgebant. Attamen curiositate inductus Mel, quod cellulis hisce continebatur, ponderavi, atque septem lid libras aequare deprehendi.
Nec Ovula, nec minores Vermiculos nondum plene adultos, uspiam in universo hoc Alveari inveni; ut hinc maximi atque gravissimi Apum vulgarium labores tum temporis jam peracti fuerint: neque enim ulla amplius nutriendi sobolem, aut cellulas exstruendi, cura premebantur; sed Mel solummodo in nutrimentum Marium, Foemellae, & sui ipsarum, adhuc colligere debebant. Insuper tamen & praeparanda erant necessaria ad secundum, tertium, & quartum examen instituendum: quippe quod necessario consecuturum fore certus praevidebam ex discrepantia & Nymphis Regulorum, qui aetate multum inter se differebant, & hinc diversis temporibus suis e cellulis erant prorupturi. Credibile hinc est, quod Foemellae seniores medio etiam inter examina tempore ab opere propagationis haud ferientur: quemadmodum in priore Alvearis apertione, 22 Augusti instituta, animadvertimus.
Multae vulgarium Apum, quae in primitivo hocce Alveari erant, griseo etiamnum colore gaudebant; quod certum est indicium, ipsas haud ita pridem suis e cellulis prorupisse. Ne unicam quoque inter eas observavi, cujus Alae erant decussae; quales tamen mensibus autumnalibus & verno tempore complures occurrunt: unde credibile est, veteranas praeteriti anni Apes maximam partem jam fuisse mortuas, aut sinistro casu interemtas, harumque in locum recens natas successisse. Nec sane cuiquam velim paradoxum videatur hoc assertum: quodsi enim 14 Junii in unico Alveari 6468 Nymphae, atque in unico examine 2433 Apes fuerunt numeratae; sane conjicere facile est, quam insignis Apum multitudo, medio inter Martium & Junium, nec non inter Junium & Septembrem tempore, progeneretur: multitudo certe, quae Alveare vel triplicato quoque novorum incolarum numero instruere posset; quamvis omnes etiam illae, quac anno superiore, aut mensibus aestivis, in eo habitarunt, interea sinistre periissent. Regulus solus diutius superest; quanquam tamen vix probabile mihi videatur, ipsum ultra triennium vitam protrahere.
| |
tellen, soo om haar groote menigte, als om dat my de tyt ontbrak. Gelyk ik ook niet getelt heb de verzegelde huyskens, waar in zy haaren Honing heel boven in de Korf hadden versamelt. Ik had egter de curieusheid om den Honing te weegen, die in deese huyskens was, dewelke ik bevont, dat seven pont bedroeg.
Eyeren, nog kleene onvolwasse Wurmen vond ik in deese gansche Korf niet: waar om de grootste en swaarste arbeyt der gemeene Byen nu gedaan was: alsoo sy niet het geringste meer hoefden te voeden, nog huyskens aan te timmeren, maar allen Honing te maken, om de Mannekens, het Wyfken, en haar selve te voeden. En ook om haar tot het tweede, derde en vierde swermen gereet te maaken. Dat ik gewis, en ook nootsakelyk oordeelde, uyt de verschillentheid der Koningen, en haare Popkens, die veel van malkanderen in ouderdom verscheelden, en op verschillige tyden souden uyt haare huyskens breeken. Tusschen welke tyt het schynt, dat deese oude Wyfkens dan haare voortteeling vervorderen: als in de eerste opening der Korf van den 22 Augustus aangemerkt is.
Veele gemeene Byen, die in deese Moederkorf waaren, die waaren nog heel grys, dat seekere teekenen syn, dat se nog niet lang uyt haare huyskens waren gebrooken geweest. Ik sag daar ook gansch geene Byen onder, met afgeslage Vleugelen, gelyk men in de Herfstmaanden, en het voorjaar veel siet: soo dat het te gelooven is, dat de oude Byen van het andere jaar, nu meest gestorven of verongelukt waaren, en de nieuwgeboorne in haar plaats gesuccedeert. En deese stelling behoeft niemant ook wonder te geeven, want indien daar op den 14 Juny, alleen in een Korf, 6468 Popkens waaren, en in een swerm 2433 Byen, soo kan men ook ligt oordeelen, wat een grooten getal Byen, dat 'er tusschen Maart en Juny, en tusschen Juny en September, moeten aangeteelt worden die meer als capabel syn, om de Bykorf met drie dubbelde nieuwe inwoonderen te voorsien; hoewel sy alle mogten verongelukt syn, die het voorige jaar, of in de somermaanden, daar in geleeft hadden: de Koning alleen uytgesondert, die langer leeft. Hoewel ik ook niet en kan geloven, dat dis over de drie Jaaren leeft.
| |
| |
| |
Quandoquidem enim ex hactenus dictis patet, quod, spatio unius examinandi temporis, 15 juvenes Reguli, sive Foemellae, unico in Alveari provenerint; & quum experientia quoque constet, Apes, nostris in oris, raro plus quam ter vel quater examinare, atque tum semper Regulis, qui sub ultimo examine supervacanei sunt, mortem inferre; hinc in promptu est concludere, quod eo tempore veteranus sive effoetus Regulus quoque una enecetur, & recens natus ejus in locum succedat. Attamen per experientiam id etiamnum demonstrandum restat. Nec sane difficile adeo foret hanc rem certo expiscari; modo quis sufficientia institueret experimenta, nec Alvearibus parceret.
Mirum, quantum vivaces sint Apes: postquam enim eas omnes, una cum Alveari, aliquo tempore aquis submergi curaveram, jamque iis numerandis eram occupatus; sensim eae veluti reviviscere, atque adeo acriter per Alveare discurrere & volitare incipiebant, ut iterato eas aquis submergendas curare fuerim coactus. Et quamvis tum saltem omnes penitus exstinctas esse certo crederem; tamen multae etiamnum in vita supererant: arescentes enim aliquo post tempore ad vitam redibant, & vel trium adhuc dierum duarumque noctium intervallo, impastae etiam, vivebant.
At vero ut compendio nunc exhibeam omnia, tam in Alveari primitivo, quam eo, quod hinc evolavit, examine observata, & constet, quantus fuerit numerus omnium Apura Nympharumque simul computatarum; libet heic paucis summam subjungere.
Regulus adultus in Examine. |
1 |
Regulus in Alveari primitivo |
1 |
Reguli adulti in cellulis obsignatis |
9 |
Apes vulgares perfectae in Examine |
2433 |
Apes vulgares perfectae in Alveari primitivo |
8494 |
Masculi adulti in Examine |
4 |
Masculi adulti in Alveari primitivo |
693 |
Nymphae Regulorum |
5 |
Nymphae & Vermes Apum vulgarium |
6468 |
Nymphae & Vermes Masculorum |
858 |
|
_____ |
Qui numeri ad unam summam relati exhibent |
18966 |
Animalcula, quae omnia unico in Alveari extiterant, & quorum 2438 examinando inde evolaverant.
Numerus domuncularum, exceptis veteranis, recens adstructis, obsignatis Nymphas continentibus, vacuisque, aut; Melle vel Apum
| |
Want gelyk uyt dit verhaal blykt, namentlyk dat 'er op een swerm tyt, 15 jonge Koningen of Wyfkens in een Korf voortkomen, en dat ook de ervarentheid leert, dat de Byen selden over de drie en viermaal hier te lande swermen, op welken tyt sy altyt de Koningen, die in de laatste swermen te veel syn, dooden; soo kan men ligt vast stellen, dat op die tyt de oude of uytgeleyde Koning meede om den hals raakt, en dat daar in syn plaats een nieuwe succedeert. Dan dit moet nog door de ervarentheid beweesen worden; en die was ligt te neemen, in dien men maar genoegsame experimenten deed, en geen Korven kwam te spaaren.
Het is wonderlyk, hoe sterk de Byen van leeven syn, want naa dat ik haar alle met de Korf had eenigen tyt onder het water laaten siecken: en dat ik nu besig was met haar te tellen; soo begonden sy allenkskens als te herleeven, en soo sterk door de Korf te loopen, en ook te vliegen, dat ik genootsaakt was, haar nog eens onder het water te laten dompelen: en hoewel ik my doe vast inbeelde, dat se doot waaren; soo behielen veele egter nog het leeven: want sy droogden en bekwamen eeni gen tyt daar naa: en sy leefden by my sonder eeten, nog drie daagen en twee nagten.
Maar, om nu in het kort te begrypen, alles wat in de Moederkorf, en syn uytgevloge swerm geobserveert is, en hoe hoog het getal der Byen en haare Popkens daar in te samen opklimt, soo sal ik daar de korte som van stellen. als
Volwassen Koning in de Swerm |
1 |
Koning in de Moederkorf |
1 |
Volwassen Koningen in versegelde huyskens. |
9 |
Volwasse gemeene Byen, in de Swerm. |
2433 |
Volwasse gemeene Byen, in de Moederkorf. |
8494 |
Volwasse Mannekens in de Swerm. |
4 |
Volwasse Mannekens in de Moederkorf. |
693 |
Popkens der Koningen. |
5 |
Popkens en Wurmen der gemeene Byen. |
6468 |
Popkens en Wurmen der Mannekens. |
858 |
|
_____ |
Dat te samen een som maakt, van |
18966 |
Dierkens, die alle in een eenigen Korf syn gewest, en waar van dat 'er 2438 uytgeswermt waaren.
Het getal der Huyskens sonder de oude, de nieuwe aangeboude, de verzegelde met Popkens, en de lege huyskens der gemeene Byen te rekenen, of
| |
| |
| |
Pane refertis Apum vulgarium cellulis, ita sese habebat.
Inchoatae & perfectae cellulae Regulorum. |
34 |
Cellulae Marium obsignatae, vacuae, & quae, post Mares inde exclusos, Melle erant repletae |
2366 |
|
_____ |
Quae simul constituunt summam |
- 2400 |
domuncularum. Nonne omnia isthaec ingenium atque dexteritatem, quibus Omnipotens Apes impertivit, mirum in modum nobis patefaciunt?
Alveare apertum, continens Examen aliquot dierum, in quo multa mirabilia deteguntur.
Quum Julii 25 ruri essem; ingens atque eximium Apum examen advolabat: quod cum in Ulmo consedisset, inde in vacuum Alveare decuti curavi. Verum paullo post omnes totius examinis Apes rursus semet ad Ulmum conferebant, ibique, Pedum suorum ope inter se cohaerescentes, semet suspendebant: Regulus namque sive Foemella haud, una cum aliis, de arbore in Alveare fuerat decussa. Quapropter examen iterato Alveari committendum curavi, sicque obtinui tandem; ut omnes deinde, quotquot erant in hoc examine, Apes paullatim eo se reciperent.
26mo Julii tempestas satis serena erat, radiisque solaribus illustris. 27mo coelum contristabatur. 28vus & 29nus pluvia infestabantur. 30mo Alveare examinabam, atque subtus in solo, quo super id repositum erat, exiguum Panem sive portionem Favi inveniebam, quae, quoniam ab Apibus haud satis firmiter Alveari adglutinata fuerat, aut quod forte nimis multae Apes semet illi adfixerant, delapsa erat. Numeravi autem in hoc Pane 418 cellulas cereas Apum vulgarium, qua inchoatas, qua perfectas, decemque insuper Ova, quae altero suo extremo ad Ceram adfixa haerebant. 31mo toto tempore antemeridiano pluebat; circa meridiem vero ventis nimbisque infesta, imbrica, erat tempestas. Flexo tandem in vesperam hoc die Alveare istud una cum Apibus contentis in cubiculum detuli, investigaturus, quidnam Apes spatio sex dierum in eo peregerint.
At vero quum Aculeum & venenum earum pertimescerem; omnes prius Apes interficere constitui: quapropter eas vaporavi fumo fasciculi cujusdam accensi, quem de sat magno sulphuratorum, pannis lineis detritis obvolutorum, numero adeo crassum confeceram, ut in superio-
| |
die, daar Honing ende Byenbroot in was, dat bestont: in
Beginselen en volkome huyskens der Koningen. |
34 |
En in toegesegelde, leege, uytgebroeyde en met Honing gevulde huyskens der Mannekens: |
2366 |
|
_____ |
dat te samen een getal van |
2400 |
huyskens maakte. Het welk alles ons de geest en de kunst, die GODT in de Byen opgeslooten heeft, seer wonderhaarelyk bekent maakt. |
|
Een Korf geopent synde een swerm van eenige dagen, waar in veele wonderen ondekt worden.
Wanneer ik den 25 July op het lant was, soo kwam daar een groten en schoonen swerm Byen vliegen, die sig in een Ipenboom begaf, waar van ik haar in een leege Korf liet afschudden. Maar een weynig tyts daar naa, soo vloog de gansche swerm weer in de Boom, daar sy met haare voeten aan malkanderen bleeven vast hangen; door dien de Koning of het Wyfken niet meede van de Boom was afgeschut geworden. Soo dat ik de Swerm ten tweeden maal in de Korf deed storten, en als doen soo vloog de gansche troep daar allengskens meede in.
Den 26 was het redelyk goet weer, en sonneschyn. Den 27 was het een betrokke lugt. Den 28 en 29 was het regenagtig weer. Den 30 soo besag ik de Korf, en ik vond onder op de gront van de aarde daar hy op stont, een Brootken of stuksken Honingraat gevallen, het geen de Byen niet sterk genoeg aan de Korf vast gekleeft hadden, of dat daar van afgeweeken was, door dien dat 'er te veel Byen aangeseten hadden. Ik telde in dit brootken 418, soo begintselen, als volkome wasse cellekens der gemeene Byen, en dan tien Eyeren, die met haar eene eynde op het Wasch vast stonden. Den 31 regenden het de gansche morgen, en op de middag was het windrig, buyig en regenagtig weer. Den avont gekomen synde, soo brogt ik dese Korf met Byen in een kamer, om daar in te ondersoeken, wat sy binnen de tyt van ses dagen daar in gemaakt hadden.
Maar alsoo ik haaren Angel en fenyn vreesden, soo resolveerden ik de Byen eerst alle te dooden, en daarom soo berookten ik die met out linnen, dat ik om een goet getal swavel stokken bewonden hadt, en effen soo dik gemaakt, dat het door de bovenste opening van de Korf heen kon. Maar alle myn
| |
| |
| |
rem Alvearis aperturam modo immitti posset. Verum frustranei erant omnes isti, quibus eas occidere satagebam, conatus: quamvis enim, ab hora vespertina octava ad undecimam usque nocturnam, vaporationem hancce continuaverim, atque pannos exstinctos subinde iterum accenderim; mansere tamen in vita superstites, ingentes bombos & murmur horribile intus excitantes.
Mane sequentis diei admodum tranquillae erant: quare Alveare in alium locum transtuli, atque sic centenas aliquot Apes mortuas in solo reperi jacentes. Maximus interim Apum numerus adhuc vivebat, earumque nonnullae ex Alveari provolare incipiebant. Decrevi igitur Alveare de novo vaporare, Apibusque simul liberam concedere viam, qua ex Alveari exire possent. Ne vero sub hoc opere quidpiam noxae mihi inferretur; lagenam sumsi sesqui pintae capacem, cujus collum, charta grisea o[...]volutum, Alvearis ostio immisi, illaque dein charta obturavi spatium, quod inter collum lagenae & Alvearis orificium adhuc parebat. Hinc, quamprimum tunc fumus per Alveare diffundebatur, Apes mox vehementissime inter se commotae, atque confuse cursitantes, formidabilem edebant strepitum, earumque 1898 uno quasi impetu ex Alveari in lagenam prorumpebant. Exemi proinde hanc lagenam, aliamque jugiter in ejus locum substitui; donec tandem omnes Apes hac ratione ex Alveari expulsae essent, nec ullus amplius bombus intus perciperetur.
Tum vero, Alveari inverso, Regulum inveni, animae defectu quasi correptum, subtus in solo procumbentem. Aliae itidem nonnullae Apes, quae infra in solo consederant, fumo suffocatae interierant, & admodum madebant: aliae autem, quae in superna Alvearis regione sese continuerant, omnes erant siccae, atque in lagenis haud aliter discurrebant & volitabant, ac si forent integerrimae.
Hoc peracto tantillum aquae Apibus intra lagenas detentis adfudi, sicque effeci, ut eae paullo post morerentur; quamvis nonnullae tamen rursus ad se redibant. Ita tandem inveni, omnes hujusce Examinis Apes, simul computatas, summam constituisse 5669, adeoque eximium id fuisse examen. Interim quoniam serius, anno jam labente, evolaverat, atque praeterea in locum inciderat, qui parum mellis suppeditabat; ideo illud destruxi: praeprimis tamen, ut experirer,
| |
arbeyt om haar te dooden was te vergeefs, want niet tegenstaande dat ik dit van savons te 8 uuren tot 11 uuren in de nagt contin eerde, en nu en dan het uytgedoofde linnen weer aanstak, soo bleven sy egter in het leeven, maakende een groot gehommel, en een vervarelyk geluyt.
Des morgens waaren sy seer stil, waarom ik de Korf verplaatste, en ik vond eenige hondert Byen daar onder doodt leggen; levende nog het meeste getal, en sommige begonnen uyt de Korf te vliegen. Daar op resolveerde ik de Korf op het meuw te berooken, en met een de Byen een vrye passagie te geeven, om uyt de Korf te kunnen loopen. Maar op dat ik daar geen ongemak van lyden sou, soo nam ik een anderhalf pints vles, die ik syn hals met graauw papier bewont, en soo open in de mont van de Byekorf stak en met het papier sloot ik de spatie, tusschen de Korf en het glas. Soo draa nu als de rook in de Korf kwam, soo begonden de Byen haar vervarelyk te roeren, en door malkanderen lopende een verschikkelyk gedruys van haar te geeven; soo dat daar op een maal 1898 Byen uyt de Korf in de vesch liepen, die ik daar vervolgens af nam, en een andere vlesch in de plaats stak, tot dat alle de Byen, op die wys, uyt de Korf gedreeven wierden, en ik geen geluyd meer vernam.
Als doen soo keerde ik de Korf om, en ik bevond de Koning half in swym leggende, onder op de gront. Eenige andere, die onder op de gront geseten hadden, waaren door den damp bevangen geworden en gesturven, synde heel vogtig. Maar de andere, die haar boven in de Korf gehouden hadden, die waaren alle droog, en sy liepen en vlogen in de vlesschen, als of haar niets en schorte.
Dit gedaan synde, soo goot ik een weynig water op de Byen, die in de vlesschen waaren, di kort daar na sturven; hoewel dat sommige wel weer bekwamen. En ik bevon, dat den ganschen ho[...], een getal van 5669 Byen uytmaakte; synde dit een seer schoone swerm. Maar die te laat in 't jaar was gevallen, en dan nog op een plaats, daar niet veel boning te vergaderen viel; waarom ['t] hem doode, maar voornamentlyk, op dat ik net so[u]
| |
| |
| |
quidnam Apum iste numerus, intra tam breve temporis spatium, coeloque insuper minus favente, suam per industriam potuerit efficere.
Inter omnes hasce Apes nonnisi unica erat, quam Regem vocant, Foemella. Maximum numerum Operariae constituebant Apes, quae nec masculini nec foeminei sexus sunt. Has tamen inter 33 numeravi Mares, qui una cum illis ex Alveari primitivo evolaverant, perperam Apes incubantes vocati: Apiculae enim solo calore aestivo, illoque praesertim, quem Apes perpetuo suo motu, tum huc illuc discurrendo, tum operando alasque suas agitando, inter se mutuo concitant, incubantur. Unde & vel maxime dignum erat notatu, quod ipsa lagena, in quam illae 1898 Apes sese receperant, concitato harum motu, atque vaporibus, quos corpora earum exhalabant, penitus fuerit excalefacta.
Cereae cellulae tam inchoatae, quam perfectae, quas Apes hae, intra illos sex dies, fa[...] efecerant atque exstruxerant, computatis si[...]ul iis, quae in supra memorato Favi pane [...]merabantur, summam exhibebant 3392: e[...]sdem tamen omnes erant fabricae & magni[...]udinis, nec nisi vulgaribus Apibus excubandis accommodatae. Has inter cellulas numeravi 236, in quibus eae jam jam Mel congesserant: quod tamen rursus inde erat exsuctum; quia foris haud multum dabatur colligendum. Facile autem domunculas hasce internoscere poteram; quandoquidem paullo magis flavebant, quam aliae, quae nihil adhuc Mellis continuerant: hae enim contra nitide albo gaudebant colore.
Porro in ingenti hac cellularum multitudine cellulas 62 numeravi, in quas Apes jam inceperant Panem Apum sive Erithacen congerere: erat autem materies isthaec versicolor, ex flavo nimirum rubescens, nonnihil ad purpureum vergens. Dubito interim, an non vaporatio hancce coloris varietatem produxerit: ipsa enim Cera alba quoque sic infecta, nigrisque punctis maculata, cernebatur.
In 35 cellulis totidem inveni Ovula, quae altero suo extremo ibi adglutinata erant. His si decem illa Ovula addas, quae in prima Cera numeravi, summa omnium erit 45. Praeterea in 150 harumce cellularum totidem offendi Vermes, qui, suis jam Ovis exclusi, languide semet movebant. Magnitudine ii quidem inter sese discrepabant, eorumque maxima species
| |
weeten, wat haar getal en arbeyt, in soo een korten tyt en kwaat weer, kan te weeg brengen.
Onder alle deese Byen was maar een eenig Wyfken, dat men de Koning noemt. De grootste hoop waren Werkbyen, die nog Manneken nog Wyfken syn, en daar onder telde ik 33 Mannekens, die met haar uyt de Moederkorf geswermt waren, en die men verkeert Broetbyen noemt. Want de Byen worden alleen uytgebroeyt door de hette van de Zomer, en voornamentlyk door de hette, dewelke de Byen onder malkanderen maaken, door haare geduurige beweegingen, die soo uyt haar heen en weer loopen, als uyt haar wercken, en het beweegen haarer vleugelen komt te ontstaan. En het was seer aanmerkelyk, dat de vlesch, daar de 1898 Byen ingeloopen waaren, selfs heel warm was geworden, door haare snelle beweeging, ende uitwaasemingen uyt haare lichaamen.
Het getal soo van de begintselen, als van de volkome wasse huyskens, die deese Byen in de verhaalde ses dagen gemaakt ende getimmert hadden, als men die van het voorgenoemde Brootken daar by rekent, dat hestont in 3392 cellekens, die alle van een aart ende grootte waaren, en niet bekwaam, als maar alleen, om de gemeene Byen in op te kweeken. Onder deese huyskens telde ik 'er 236, daar sy alreede Honing in hadden vergaart, maar deselve waaren weer leedig gesoogen geworden, om dat daar weynig Honing te haalen was. En deese huyskens waaren heel ligt te kennen, om dat sy wat geelder van couleur als de andere waaren, daar nog geen Honing in geweest was, dewelke helder wit van verruw waaren.
Voorts telde ik onder dit groot getal huyskens nog 62, daar sy Byenbroot in hadden beginnen te versamelen: deese substantie was van verscheyde couleuren, als geel, rootagtig, en een weynig naa het purper trekkende, dat ik niet weet, of het uit berooken syn oorspronk nam, alsoo het witte Wasch daar selfs van besmet was, en met swarte stippelen beklad.
In 35 huyskens vond ik soo veele Eyeren, die op haar eene eynde daar in vastgekleeft waaren. Waar hy als men de 10 Eyeren voegt, die ik in het eerste Wasch getelt heb, soo sou haar volle getal 45 weesen. Nog vond ik in 150 van deese kamerkens soo veele Wurmen, die alreede uyt haare Eyeren gekoomen waaren, en die haar traaglyk beweegden. Deselve waaren van verschillige grootte, komende het grootste soort over een,
| |
| |
| |
illi, quem Tab. XXIII. Fig. XIII. sub lit. c repraesentavi, accedebat Omnes autem hi Vermes medio in pabulo suo, quod Apum Cultoribus expertissimis Mel eructatum audit, collocati erant. Mel isthoc, instar Gummi Tragacanthi soluti, aut Amyli aqua subacti, albidum, vix ullo sapore eximio pollebat, neque caeterum, microscopio perlustratum, aliud quidpia n peculiare ostendebat. In ipsis Vermibus Fistulas pulmonales argentei candoris decurrentes, & per eorum corpora, quae pellucida erant, transparentes quam elegantissime conspicere licebat.
Cum Ceram ibi loci examinarem, ubi ea, faltigio Alvearis adglutinata, primum efficit Favi fundamentum; ne minimum quidem discrimen hanc inter & reliquam Ceram anim-adverti: quin ejusdem utraque indolis & naturae era[...]. Id tamen maxime mirabar, quod Commosis isthaec simpliciter tan um, specie exiguae cujusdam diductae crustae, Alveari adglutinata, & hinc pro parva solum nodo parte cum eo unita esset; dum interim reliqua Cera; undequaque libera, ad perpendiculum dependebat: simi i pror us modo, ac si discus ligneus exigua suae circumferentiae parte laquea[n]i plano adfigeretur.
Plura antem in hoc Alveari suspensa cernebantur cereorum ejusmodi panium rudimenta, quae figurae erant ovato-rotundae, & u rinque cellulis plena. Praeterea ita pendebant, ut non nisi dimidium polliceum la[...]u[...]n a se mutuo distarent; in quo quidem spatio intermedio Apes, panibus adhaerescentes, discurrebant: quae ratio fuit, ob quam panium quidam, in quo 418 cellulas numeravi, prae pondere adhaeren ium Apum, ab Alveari abruptus deciderit. Patet hinc Apum Cultores gravissimis cogi rationibus ad Alvearia passim cum bacillis decuffa[...]im, transfigenda; quo Cera pluribus sustineatur fulcimentis: unde in vetustioribus Alvearibus etiam observamus, quod ipsae quoque Apes hisce bacillis Ceram suam undequaque adfigant.
Numerum equidem Apum considerans, quae cereis cellulis conficiendis operam suam impenderunt, haud adeo miror, tantam harumce multitudinem, intra tam breve tempus, coeloque insuper minus favente, potuisse fabrefieri. At vero id maxime stupeo, quod unica Foemella tot Ovula, tam brevi temporis intervallo, & parere, & in totidem singula distinctas diversasque cellulas collocare, atque adfigere potuerit. Accedit, quod, antequam
| |
met die ik in de XXIII. Taf. in de XIII. afbeelding, by de letter c vertoont heb Alle deese Wurmen lagen midden in haar voetsel, dat de ervarenste Byenhouders speyg Honing noemen. Het selve was wit, als een gesmolte gom Tragacant, of een weynig styfsel, met water gemengelt; sonder dat het veel smaak had, of eenige andere bysonderheeden, wanneer men het onder een vergrootglas besag. [Va]n de Wurmen selve sag men seer fraay de loop der silver witte Longpypen, die door haare lichaamen, dewelke doorlugtig waaren, heen scheenen.
Wanneer ik het Wasch examineerde, ter plaatse daar het boven aan de Korf was vast gekleeft, en 't geen de aldereerste gront van het selve is; soo vond ik daar het alderminste onderscheyt niet in tusschen dat van het andere Wasch, want het was van een aart en natuur. Maar, het geen my daar omtrent verwonderde, was dat het soo simpel en eenvoudig, alleen met een kleene uytgebreyde korst, aan de Korf was vastgekleeft, soo dat het niet, als maar voor een kleen gedeelte, daar meede vereenigt was hangende het vordere Wasch lynregt in de ope lucht Even al eens, of men een houte tafelbort, met een kleen gedeelte van syn omtrek, aan een vlakke solder haat gelymt.
Men sag in deese Korf verscheyde die gelyke neerhangende begintselen van wassche Brootkens, die van figuur een ovaalagtig ront vertoonden, en aan weersyden vol van cellekens waaren: en sy hingen niet verder, als een halve duym van malkanderen, waar tussen de Byen in liepen, en haar daar aan vast hielden; dat ook de reeden is geweest, dat het eene Brootken, daar ik 418 huyskens in getelt heb door de swaarte van de aanhangende B en, van de Korf was afgeweeken Waar uyt men siet, dat de Byenhouders seer groote reden hebben om de Korven, met verscheyde stoxkens kruyswys te door sleeken, op dat het Wasch te beeter steunsel sou hebben. Also men in ouder Byekorven ook siet, dat de Byen selfs haar Wasch daar rontsom aankleeven.
Wanneer ik het getal der Byen aanmerk, die alle deese wasse kamerkens, in soo korte tyt, in kwaat weer getimmert hadden. soo verwondert my dat soo voel niet, als hoe dat een eenig Wyfken soo veele Eyeren in die korte tyt heeft kunnen voortbrengen, en die in soo veele distincte en verscheyde huyskens plaatsen en vast kleeven, dat se ook niet eer heeft kunnen doen, voor het lynregt fondament daar van geleyt was. En het is voor al aanmerkelyk, dat deese Eyeren in soo korten tyt
| |
| |
| |
haec res fieri posset, perpendiculare fundamentum prius jactum esse debuerit. Praeprimis deinde id notatu dignum est, quod isthaec Ovula intra tantillum temporis spatium in Vermes abierint, quorum subitum incrementum pariter maxime animadverti meretur. Igitur, ut vela contraham, in hoc Alveari fuerunt
35 Masculi. |
1 Foemella. |
5635 Apes communes. |
3392 Cellulae cereae, Apibus vulgaribus accommodatae. |
45 Ovula. |
150 Vermes. |
62 Cellulae Panem Apum continentes. |
236 Cellulae, in quibus Mel jam collectum fuerat. |
FINIS.
| |
Wurmen hebben voortgebragt, en waar in van gelyken opmerkelyk is, hoe schielyk sy aangroeyen. Soo dat dan, om te besluyten, in deese Korf waaren
33 Mannekens. |
1 Wyfken. |
5635 Gemeene Byen. |
3392 Wassche huyskens voor gemeene Byen. |
45 Eyeren. |
150 Wurmen. |
62 Huyskens met Byenbroot, en |
236 Huyskens, daar alreede Honing was in vergaart geweest. |
EINDE.
|
|