Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput IV.
| |
Het IV. Hooftstuk.
| |
[pagina 112]
| |
cietur motibus, pro actionum videlicet, quas Cochlea efficit, varietate. Hinc est, quod certa ipsi figura attribui non possit; siquidem continuo sese contrahat, expandat, atque formam suam mutet. Qua supernae corporis Cochleae parti applicatur, singulares duas monstrat incisiones, quasi binas lingulas: ad dextram vero Ga naar margenoot+ventris partem, subtus, notabili quodam foramine Ga naar margenoot+g, recipiendo aëri inserviente, gaudet, alioque Ga naar margenoot+praeterea f, per quod faex alvina, specie tenuis, oblongi, & crispati intestinuli, excernitur. Color hujusce Limbi est ex flavescente guttatus albus, cui, basis instar, transparens pallidus viror substernitur. Intus, qua undique testae adnexus est, obscure nigro, nonnihil ad coeruleum vergente, gaudet colore. Usus ejus varius est; prout ex modo dictis jam aliquatenus innotuit, & a me postmodum prolixius describetur, quando de osse Cochleae verba sum facturus. Interius Limbus hic veluti fornicatus est, suisque cavis sursum porrigitur versus acuminatum corporis extremum, cujus gyris haec ejus Ga naar margenoot+cava sese accommodant. Superius in superficie Ga naar margenoot+Limbi interna numerosae sunt venae a, quae nudae ibi decurrentes conspiciuntur. Posterius vero in cavitate ejus, propemodum subtus, ad sinistras, in declivi corporis, collocatum est Ga naar margenoot+Cor c, quod vel per externam cutem, antequam haec dissecta est, semet movere cernitur: Ga naar margenoot+unde & illud jam ab initio in icone punctis Ga naar margenoot+notatum repraesentavi l. Cor hoc ejusque Ga naar margenoot+venae continuo recreantur atque refrigeranturGa naar margenoot+ope aëris, quem Cochlea per Limbi sui foramen b, eo impellit: prout enim Cochlea suum e testa corpus evolvit, ita pro rata aërem in cavum limbi sui adigit; & rursus eadem proportione, qua suum in testam corpus retrahit, aërem quoque denuo inde exprimit. Quod quidem respirationis quasi analogiam vocare licet; uti Anno 1667. in meo tractatu de Respiratione, exemplo Cochleae Hortensis jam docui. Quando Cochlea, postquam corpus ejus extra testam prorepsit, in aquam ponitur; tunc propter aërem, quem in cavitatem Limbi attraxit, in summo natat. Verum ubi Cochlea lapideam suam intra cutem sese recepit, ejusque hinc Limbi cavitas clausa atque compressa est; fundum illa petit, si in aquam projicitur. At sicubi Cochlea in aqua haerens rursus e sua testa prorepit; mox cavum Limbi aqua repletur intropressa, quae tunc vice aëris fungitur, qui extra aquam eo adactus fuisset: unde fit, ut per novam | |
sy ook veelderhande beweegingen, naa de daden en werkingen, die de Slak doet. Hierom kan men haar geen seekere gestalte of figuur geeven, om dat sy haar soo geduurig intrekt, uytspant, en van gelaat verandert. Sy heeft boven op het lichaam van de Slak twee aardige inkervingen, als twee tongekens. En aan de reghter syde van de buyk om Ga naar margenoot+laag, heeft sy een merkelyke opening g, om de Ga naar margenoot+lught te ontsangen, en dan nog een anderen f, waar door de afgank, in manier als een dun, langwerpig en gekronkelt darmke, gelost wort. De couleur van dit Deel is een geelagtig gestippelt wit, 't welk met een doorschynende bleekgroene gront verciert wort. Inwendig, daar het overal tegens de hoorn aansluyt, is het van een donkere swarte couleur, die een weinig naa het blaauwen trekt. Syn gebruyk is verscheyden, als alreede eenigsins gehoort is, en ik nog nader beschryven sal, als ik van het been der Slak spreek.
Inwendig is deese Lip of Rand als een verwulfsel, dat met syne holligheeden om hoog gaat naa het spitse eynde van het lichaam, wiens omdrayingen sy volgen. Van boven in syn binnenste vlakte Ga naar margenoot+heeft hy veele aderen a, die men daar bloot siet leggen. En agter aan in syn holte ten naasten by om laagh, aan de slinker sy, in het hangen des Ga naar margenoot+lichaams, is het Hert geplaatst c, het geen men selfs door het buytenste vel sig siet beweegen, eer dat dit deel opgesneeden is. Gelyk ik dat met stippelen in het begin alreede in afbeelding vertoont Ga naar margenoot+heb. l Dit Hert en syne aderen wort gestadig ververquikt ende verkoelt door de lugt, dewelke de Ga naar margenoot+Slack door de opening van syn Lip b daar in perst, want naa de maat, dat hy syn lichaam uyt syn hoornken beweegt, soo drukt hy de lugt in de holte van syn Lip, en naa deselve maat, dat hy weer met syn lichaam in syn schaal kruypt, soo drukt hy de lugt daar buyten, dat een manier van Asemhaling kan genoemt worden, als in 't jaar 1687. in myn boek van de Aassemhaling alreede aangetekent hebbe in een Thuyn Slak. Wanneer het lichaam buyten het Hoornken gekroopen is, en dat de Slak als dan in het water wort gelegt, soo dryft hy op het selve, van weegens de lugt, die hy binnen in de holte van de Lip of Rand gehaalt heeft. Maar is de Slak in syn steenige huyt opgetrokken, waar door de holte van de Lip geslooten en 't samen geperst wort, en dat men hem dan in het water werpt, soo sinkt hy daar onder. Maar kruypt hy binnen in het water weer uyt syn schaal, soo wort de holligheid van de Lip vol met water gedrukt, en dat selve | |
[pagina 113]
| |
respirationis speciem aqua isthaec mox intra, mox extra testam, moveatur, prout Cochlea corpus suum vel inde evolvit, vel reducit.
Vocem aut sonitum nullum edit Cochlea; nisi quod sibilum quendam producat, quando bacillo, aut alia quadam re, attacta corpus suum subito introrsum abripit: tum enim, quandoquidem foramen ipsius aëriferum quodammodo occluditur, nec aër adeo celeriter inde egredi, aut cedere potest, ab hoc iste sibilus atque strepitus excitatur. Nonnunquam vero Cochleam, quidquid feceris, e sua domuncula haud poteris elicere, experimenti hujus instituendi gratia, quo videas, aërem per foramen Limbi intra & extra corpus ipsius compelli. Quodsi igitur volupe tamen est isthoc experiri, atque observare, quam mirabili modo illud foramen sese tum temporis occludat, & reseret; testam oportet, a parte postica, dorso cultri tantillum pertundere: tunc enim ilico dolore, quem sentit, coacta extrorsum prorepet Cochlea, suumque foramen aëriferum, una cum modo, quo respirat, eleganter ostendet. Extremi Margines vel Fimbriae corporis permultis Ga naar margenoot+quasi consitae sunt tuberculis glandulosis Ga naar margenoot+hhh, e quibus mucus exsudat. Distinguuntur haec tubercula ingenti vasorum numero, quae inter illa decurrunt, materiemque muci iis adferunt. Omnes hae Glandulae ultra cutis superficiem prominent, & punctis albis, transparentibus, veluti conseruntur, inter quae, tanquam inter juga, aut in sulcis, reptantia, vasa apparent. Qui quidem ordo illi oppositus est, quem Sapientissimus Conditor in Arborum foliis delegit; utpote in quibus venae vel nervi prominuli sunt, succosa vero pars depressior his interponitur. Margines hi vel Fimbriae corporis maximam partem e tribus constant membranis, quarum prior & superior est glandulosa cutis; interior, sive media, membrana est glandulosa; intima demum est membrana laevis & lubrica. Sub his vero deinde corpus Cochleae validis pertexitur Musculis, quorum ope testam illa totumque corpus suum singularissimo quodam motu, undas veluti fluctusque maris referente, promovet. Quamobrem Fimbriae hae pedis officio in hoc Animalculo funguntur, omnique jure Pes corporis vocari queunt. Tota autem haec pars mol- | |
treet dan in de plaats van de lugt, die hy buyten het water synde daar binnen in beweegde; en alsoo wort dan dit water, door een nieuwe manier van Aassemhalinge, dan uyt en dan binnen de hoorn beweegt, naa dat de Slak syn lichaam daar uyt of in-trekt. Gansch geen stem of geluyt geeft de Slak van sig; alleen maakt hy een sissent geluyt, wanneer men hem met een stoxken of iets anders aanraakt, en dat hy syn lichaam veerdig binnewaars trekt: op welken tyt, alsoo de opening van syn lugt-gat eenigsins sluyt, en dat de lugt daar soo snel niet en kan uytgaan nog wyken, soo maakt deselve dit sissende gerught. Maar somtyts is de Slak niet uyt syn huysken te krygen, wat men ook doen mag; om dit experiment te nemen, om door de opening van syn Lip de tugt in en uyt syn lichaam te sien beweegen. Het welk als men egter wil bemerken, en sien, hoe wonderlyk dit gat sig dan sluyt, ende weer opent; soo moet men de hoorn van aghteren, een weynig met de rugh van een mes inslaan: dan sal hy terstont door de pyn, die hy gevoelt, daar buyten kruypen, en syn lught-opening vertonen, latende seer aardigh sien, hoe dat hy aassem haalt.
De uyterste Soomen, of Boorden van het lichaam die syn als besayt met veele klieragtige verheventheeden Ga naar margenoot+hhh. Waar uyt het slym te voorschyn komt. Deselve worden verdeelt door een seer groot getal vaten, dewelke daar tusschen in loopen, en haar de stoffe tot het slym aanvoeren. Deese Klierkens syn alle verheeven boven de vlakte van de huyt, en als met witte doorschynende stippelen besait, waar tusschen de vaten als in dellingen en groeven gesien worden. Dat een contrarie order is, als de alwyse Maker in de bladeren der bomen gebruykt heeft, alwaar de aderen of senuen verheeven syn, en het sapagtige gedeelte is daar in de laagte tusschen beyden ingevoeght. Deese Somen, of Boorden, van het lichaam bestaan voor het meeste gedeelte uyt drie vliesen, synde het eerste en de bovenste de klieragtige buyt; het binnenste of middelste is een klieragtig vlies; en het alderbinnenste is een gladt ende slibberig vlies. En daar onder is het lichaam des Slax, met swaare Spieren doorweeven, waar door hy syn hoorn en syn gansche lichaam, door een seer seltsame beweeging, die als de golven en baaren van de zee in het aansien is, voortset. Soo dat deese Soomen de pligt van de voet in dit Dierken bekleeden; en met alle regt de voet van het lichaam mag ge- | |
[pagina 114]
| |
licula est & spongiosa: verum ubi acu vel acicula compungitur, suos tamen musculos tanta vi valet contrahere; ut semet ipsam in corii duritiem compingat.
Subtus haec corporis pars albissima est, & aequabili veluti cute obducta; quae quidem multo mihi tenuior superiore videtur, sed tamen pariter glandulosa est, & quodammodo interstincta, simulque ob tenuitatem suam ad motum aptior. Si Cochlea vitro super limpido reptare sinitur, motus hic quam pulcherrime observari potest: ubi enim, Cochlea ibi proreptante, vitrum deinde invertitur, mirabilis ista motio eadem sese ratione conspiciendam offert, ac exigui maris fluctus, qui molli vento leniter acti sese mutuo tarde insequuntur. Nec sane singularem hunc motum alio aptiore simili exprimere sciam. Quod autem in nuda Cochlea, in aquam projecta, atque in lagenam immissa, motus Spirituum Animalium observari queat, sub specie minutorum globulorum, a capite ad caudam, atque a cauda ad caput sese moventium; id profecto merum duntaxat est phantasma, istiusmodi a Philosophis confictum, qui solis libris impallescunt. Ratio vero illius phaenomeni in eo solo sita est, quod, dum in aquam projicitur Cochlea, semper in corporis muco aliquid aëris defixum maneat, qui tamen, utcunque valide sese moveat, nullum unquam motum ordinatum ostendit: namque bullulae suum semper ordinem situmque inter se retinent; quantumvis una cum corpore contrahantur atque expandantur, id est, conglomerentur, rursumque ab invicem removeantur. | |
noemt worden. Dit gansche deel is week en spongieus; maar soo men met een naalt of spelt dat prikt, soo kan hy syne spieren soo sterk te samen trekken en contraheren, dat hy sig selve soo hart als een leder maakt. Van onderen is dat gedeelte des lichaams heel blank, en als met een eenparige huyt overtrokken, die my veel dunder schynt als de bovenste, hoewel sy meede klieragtig is, en enigsints verdeelt, maar door syn dunte is hy bequaamer om sig te beweegen. Als men de Slak op een helder glas laat kruypen, soo kan men deese beweeging seer fray sien, want soo men dat dan omkeert, wanneer hy daar op voortgaat, soo siet men dese wonderbarelyke beweeging haar vertonen, gelyk de golfkens der zee, die op malkanderen langsaam volgen, wanneer sy door een soele wint saftelyk bewoogen worden. En beter kan ik deese seltsame beweeging niet uytdrukken. Maar dat men in een naakte Slak, die in het water geworpen is, en in een vlesch gedaan, de beweeging van de Dierlyke Geesten sou kunnen sien, en dat onder de figuur van kleene bellekens, die haar van het hooft tot de start, en van de start naa het hooft beweegen, dat is niet als een inbeelding van dat soort van Philosophen, die alleen in de boeken sussen. De heele reden bestaat, om dat daar altyt lugt in het slym des lichaams blyft hangen, als men de Slak in het water werpt, maar daar in is noit eenige geordineerde beweging in te sien, hoe seer hy sig ook roert; want altyt behouden de bellekens haar order en plaats: Hoewel sy inkrimpen en uytrekken met het lichaam, dat is op een, en van malkanderen, schuyven. |
|