gen. Ick u l. dese Liedekens schenck, ja ick draghe die u lieden op als aen mijne alderliefste Kinderen. Vergunt dese een plaets in uwe wooninge, een plaets in uwe handen, een plaets in uwe herten. VVeeft uwen Vader gehoorsaem, volbrenght hier in sijne wille: het sal u lieden tot saligheyd strecken. Volght na de voetstappen der Heyligen, welcker leven hier beschreven, welcker deughden hier worden uyt gedruckt. Doet bystandt door uw' gebeden, aelmoessen, goede wercken, verdiensten aen de Geloovige Zielkens, welcker gekerm, ghesucht, en diep ghesteen in dit Boecxken een treurige ende een droevige klancke maeckt; welcker droef gesucht, ons tot haerder hulp, en bystand behoort te bewegen. Bidt krachtich, op dat sy dree verlost zijnde, vereenicht moghen worden met Goods lieve Heyligen, die Goods Aenschyn aenschouwende, inder eeuwigheyd zijn verheught. Lieve Kinderen! oft 't gebeurden, dat ick binnen korten tijd quam te sterven (want de Swaenen niet langh voor hare dood en singen) soo zijt toch mijnder gedachtich in uwe vyerige gebeden: en denckt dat ick tot u roep, het geen ick in dese Vagevyers Liedekens, met de pen heb uytgedruckt. Vaert wel mijn alderliefste; vaert wederom wel, vaert eeuwigh wel van die gene, die uwe welstand soeckt, die na uwe zielen tracht, die u ter saligheyd baert.
G. D. S.