| |
Tweede verhandelinge
Van den stijl in rijm-en-reden-konst
1e Hooftstuck
Van den stijl in 't gemeen en bijsonder
Stijl is eene stelling van de taele, die verscheijden is naer verscheijdentheyd der handelingen, volgens het gebruijk der plaetsen, en tijden.
Den stijl is tweederleij
1en Stijl van spreken. 2en Stijl van schrijven.
Wij handelen van den lesten.
Stijl van schrijven word verdeelt in vrijen en gebonden stijl.
Den vrijen stijl in t'algemeen is tweederleij:
1. | kort, en gedrongen. |
2. | lank, en vloeijende. |
kort en gedrongen, als
|
van tsamenspraek |
Stijl |
van brieven |
|
van konstlessen &a |
Lank, en vloeijende als
|
van redeningen |
Stijl |
van sédelessen |
|
van geschicht schriften &a |
| |
| |
Den gebonden stijl (: waervan wij besonderlijk spreken :) is eene behagelijke, en geestige opstelling vande taele, geschakelt door sekere maet van lettergrepen en rijmen.
Desen is ook tweederleij in t'gemeen
1. | den sterken Stijl. |
2. | den soeten Stijl. |
Door den sterken Stijl word verstaen den genen, die gesenuwt en gebroken is doch sonder duijsterheijdt en hardigheijd.
Door soeten Stijl word beteekent den genen, die vloeijende en gelijk is, doch sonder slapheijd en wijdloopentheydt.
Onder den sterken stijl sijn begrepen
1o | de helden sangen. |
2o | treurspélen. |
3o | schimpdichten. |
4o | bondige rijmwerken &a. |
Onder den zoeten stijl
1o | minnesangen. |
2o | kluchtspelen. |
3o | zéde dichten. |
5o | lierdichten &a. |
Stijl van helden sangen is een sterke en verhéven stelling vande taele, onderscheijden door seldsaeme beschrijvingen, inbrengingen van sprekende personaedjen, aerdige, en eijgene gelijkenissen, en versierselen.
Stijl van treurspelen, is een statige hoogdravende, en tsaemen eenvoudige stelling van de tael bijwijse van t'samenspraek verssiert met algemeene sinspreuken en bij-sondere gevoelens.
Stijl van schimpdichten, is sterk, gebroken en senuwachtig, bij wijse van vertelling, ondermengt met ingebragte voor-entegenrédenen.
| |
| |
Stijl van bondige rijmwerken, is spits, en geestig vol aerdige grepen, en spelingen.
Dese sijn de voornaemste, die onder den sterken stijl konnen gerekent worden.
Onder den soeten stijl is begrepen.
Stijl van minne sangen, ende is een soetvloeijende en streelende stelling van taele, verssiert met alle de uijtgesochtste vonden, verbéldingen, en stréken van de Liefde.
Stijl van kluchtspelen, is een vloeijende en gemeene stelling, bij wijse van t'samenspraek, tusschen borgerlyke persoonaedjen.
Stijl van sededichten, is een vloeijende ende tsamen verheven stelling, by wijse van redening, verssiert met korte gelykenissen en voorbeelden.
Stijl van herderspraken, is eene geestige, soetvloeijende en eenvoudige stelling vande taele, getrokken uijt den aert van alle landsbésigheden en veld-genuchten, somtyts bij wijse van tsamenspraek, somwijlen van beschrijving.
Stijl van lierdichten, is een soete, geestige, en tsamen benépen stelling dienende tot stoffe van lof, en maetsangen.
Dese tweederhande stijlen, gelijk wij hier gesien hebben, kommen somwijlen te samen: maer den naem word altijd genomen volgens de hoedanigheijd, die alder meest uijt schijnt.
Om dese verhandeling van de verscheijdentheijd des stijls op te helderen, sal het hier niet qualyk passen, voor te stellen in eene schets de verschillende kenteekens van beijde de doorluchtigste poéten onser Nederlanden Cats en Van Vondels, voor welkers schriften noch tegenwoordig vele geleerden verdeelt sijn.
Dese ondernéming sal misschien voor eene vermételheijd
| |
| |
verwesen worden bij sommige stuer-en-een-sinnige berispers; doch al hun smallen, en knabbelen beroert mij weijnig; ik geve mijn gevoelen voor geen vonnis, maer tot een spoor aen geleerder en verstandiger, om door desen middel de waerheijd naekter voor den dag te brengen.
Den hooghgeleerden en soetvloeijenden poéet Jacob Cats, heeft bij sijne landgenoten veel eer ingeleijd, ende eenen onsterfelijken naem verdient, door soo menige sedige, gestichtige en leersame rymwerken, waermede hij onse tael en landaert heeft verheerlijkt.
Men moet bekennen dat voor hem weijnigen der duijtsche poëten sijn beroemt geweest.
Hij gelijkt voornamelijk den eersten te sijn, die de Musen in Nederland heeft stede gegeven.
Sijne uijtstekende staets-bedieninge, en geleertheyd geven gewicht aen syne wetenschap.
Sijne lieftalligheijd, en welgeboren aert, schijnen uijt in alle syne werken; men kent, men siet hem over al, eerbaer, gelijkaerdig, beléeft, zachtmoedig, vrédsaem, openhertig, liefgetal vriendelijk wijs ende geleert stijl en verheventheyd van gedachten.
Hij stijgt op eenen oogenblik, als eenen tweeden Homerus van den aerdschen grond, tot in de hemelen en trekt in sijnen vaert met hem na om hoog, al wie sijne werken aendachtelyk overleest.
Sijnen geweldigen uijtsprong maekt hem ongelijk aen sich selven; soo dat hij somwijlen langs d'aerde kruijpt, somwijlen sich verheft boven d'opperste hemel kreijtsen; in sommige van sijne treurspelen is hy onnavolgelyk.
Men ontdekt in hem de keest van de taele: in oversettin- | |
| |
gen heeft hij niemant sijns gelijk; getuijgen, vooral, is sijne vertaling van Virgilius tweede boek.
Hij is uijtnemende in helden sangen, treurspelen en hekel of schimpdichten, die de spitsheijd, en scherpheijd van sijnen geest genoeg te kennen geven.
Sijnen stijl is sterk, zenuwachtig; maer hard en duijster; en om dese redenen sijn sijne tooneelspelen weijnig spélbaer.
Hij is onaengenaem door verminkte, nieuwe uijtgesochte, en duijstersinnige woorden; verdrietig door lange tusschen sinnen metaphora (a) mishagelijk door vergesochte en ongeschikte leenspreuken (b).
Hij is niet teenemael vrij van maet, en woordenspel, en geeft sijnen stijl somwijlen te vele hoogdraventheyd tegen sijn (C) eijgen regelen.
Hij is sterk beduijdende, en vruchtbaer in koppelwoorden; doch ondertusschen onaerdig, en dubbel sinnig.
Hij is den eersten, immers den aensienelyksten, die ingebracht heeft den gebroken styl en d'overschreding van t'eene vers tot 'et ander, sijne sinnen eijndigende naer de reden, sonder insicht, van de rijmen. Men moet bekennen, dat hij in beschrijving van veldslagen, en treurwerken: in afbeelding der hartstochten van gramschap, schroom, droefheyd, wanhoop, en diergelyke, niet alleenelijk de Nederlandsche poéten, maer ook alle die van andere tongen deser eeuw verre te boven gaet.
In de hartstocht van liefde is hij slap, onaerdig, rouw, oneerbiedig, ongeschaeft, en somtijdts oneerbaer; getuijgen synen Joseph in AEgijpten, Sampson &a.
De rijmers van desen tijdt willen alle Vondelianen sijn; sy volgen-nae alles wat in hem hard, en hoogdravend is; maer versuijmen sijn orden, aerdigheyd, statigheyd, schranderheijd
| |
| |
en geleertheyd. Dus vervallen sij in woestheyd, duijsterheyd, en ongeschiktheijt; en maken van de soete rymkonst (die soo wel aerdig, en behagelijk, als benepen en gebonden syn wil:) een tsamenstel van sin-redenen die, sonder eenigen streelenden maetklank het gehoor niet min moeijelijk vallen, dan een onaengenaem, en ongeschaeft kooldicht. Voorwaer om soo te knorren, te schallen, en te rammelen men soude, mijns oordeels, beter sijne gedachten in een vloeijenden, en ongebonden stijl voorstellen. Want waer om sijn de verssen uijtgevonden? om veele redenen waervan de voornaemste sijn:
1o | Om Godts lofsangen, wetten en andere deftige saken dieper het geheugen in te printen. |
2o | Om door soeten klank te vermaken. |
3o | Om door verheffing, vernedering, en verandering van op- en nedergaende thoonen, de hartstochten, gevoegelyker uijt te drukken. |
4o | Om sedige gedachten, en statige stokregels met deftige spreuken t'ondersteunen. |
Want anders moeten aen d'oore klinken de rédeningen van eenen koning, dan die van eenen landsman: anders die van een tijran, dan van eenen minnaer: anders die van een vrédsaem mensch, van die van eenen wanhopigen &a.
Wat sal men dan seggen van de gene, die in alle gevallen, en hartstochten gelijken trant gebruijken, en hunne verssen soo wel verminken in voorhoudinge van liefde, als van doodts vonnissen? Wat van soo menige onsappige, slappe, en gesochte herhalingen, die genoegsaem te kennen geven het gebrek van vruchtbaerheijd soo in taele als in geest?
Wat van dat verdrietig woordenspel, soo gevlucht van alle de geleerden, dat men, in d'eerste scholen de leerlingen da- | |
| |
gelijkx waerschouwt, hoe neerstig sy t'selve moeten schouwen?
Is er iet soo smakeloos, en tegenstékende als dit?
Ontroemde roomen, roemt nietmeer? als dien hatelyken haet: die dolle dolheijd: die blinde blindheijd, en diergelijke noch veel erger letterspélingen, waermede de kinders sich plegen besig te houden.
En soude men durven seggen, soodanige beuselingen uijt Van Vondels geleert te hebben?
Eyndelinge, om dese verhandeling te besluijten, men stelt voor vast, dat men geenen beteren regel kan geven van den stijl, dan de naturelyke uijtdrukking van 'tgedacht: want nadien de woorden teekenen syn van onse gepeijsen, soo is dien stijl den besten, die de gedachten op t'aldervolmaekste uijtdrukt. Maer dien stijl drukt de gedachten op t'aldervolmaekste uijt, die de selve naer hunnen aert, kort, klaer ende naekt voorstelt, dien volgens is desen stijl den besten.
Die desen grondregel wel sal navolgen, sal in 't werk stellen den soeten stijl van Cats, en den sterken van Van Vondels naer vereijsch van de saek: en daer nevens ontvluchten alle overtollige gesochte dubbel sinnige, spelende, en duijstere woorden en sinnen, die de naekte en natuerlyke uijtdrukking der gedachten tsaemen met het verstand der aenhoorders belemmeren.
|
|