Zorg en de staat
(1989)–Abram de Swaan– Auteursrechtelijk beschermdWelzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd
[pagina 162]
| |
uniforme administratieve afhandeling mogelijk maken. Alom moet het besef zijn doorgedrongen dat arbeiders hun inkomen kunnen verliezen buiten eigen toedoen en deze tegenslag niet door individuele voorzorgsmaatregelen alleen hadden kunnen voorkomen. De tegenslagen in het arbeidersbestaan moesten eerst opgevat worden als terugkerende en onafscheidelijke aspecten van de industriële produktiewijze, die de meerderheid van de arbeiders in de moderne samenleving troffen, en niet als overgangsverschijnselen die alleen een slecht aangepaste minderheid aangingen. Arbeiders moesten zich van hun kant realiseren dat wat anderen vandaag overkwam morgen hun zou kunnen gebeuren. Ze moesten het besef ontwikkelen van een collectieve lotsverbondenheid. Maar anderen moesten gaan begrijpen dat de massale armoede onder industriearbeiders ook hún bestaan kon bedreigen. Stakingen schaadden de belangen van ondernemers, rellen die van politici, en beide brachten het grote publiek in beroering. Vereist was een besef van de gegeneraliseerde verafhankelijking van mensen in de industriële samenleving, een ‘sociaal bewustzijn’. Deze interdependentie zal heel vaak als angst of woede zijn beleefd, waar vroeger slechts onverschilligheid en minachting overheersten. De toenemende gevoeligheid voor problemen als sociale kwesties bracht uit zichzelf geen nieuwe instituties tot stand. Maar dit groeiende sociale bewustzijn zette wel aan tot zoeken naar institutionele oplossingen en de formulering van politieke hervormingsprogramma's. Aan het eind van de negentiende eeuw en in het begin van de twintigste eeuw concentreerde het debat zich rond de noties van bezit en voorzorg. De particuliere vermogensaccumulatie was de manier geworden om te voorzien in toekomstig tekort en tegenslag. Dit vertrouwen op bezit, en meer en meer ook op geld, om een onzekere toekomst veilig te stellen was zelf al resultaat van een toegenomen beveiliging tegen gewelddadige aanvallen, het voornaamste gevaar van een eerder tijdperk. Omdat in de loop van het proces van statenvorming en van geweld- en belastingmonopolisering samenlevingen over steeds grotere gebieden en in toenemende mate gepacificeerd werden, konden mensen zich ook veel veiliger dan voorheen op ruil en bezitsvorming toeleggen. Aanvals- en verdedigingsallianties ter wederzijdse bescherming en gezamenlijke verovering verloren aan belang. Onder de gegeneraliseerde bescherming van de staat maakten deze specifieke beschermingsrelaties plaats voor specifieke bezitsrelaties. Het streven naar veiligheid door betrouwbare allianties met anderen in de vorm van huwelijks- en clientèlebanden zette zich in andere gedaante voort. En ook bezit kan worden beschouwd als een aanspraak op de toekomstige diensten van anderen, die met de monetarisatie van de relaties abstracter en algemener werd. In de loop van dit proces veranderde het bezit van karakter. Land en gebouwen hadden ooit de meest veilige bezittingen geleken, maar in de loop van de negentiende eeuw ontwikkelden de financiële markten zich, en gingen meer | |
[pagina 163]
| |
mensen dan voorheen investeren in meer riskante ondernemingen als spoorwegen, mijnen en fabrieken, zonder zich echter rechtstreeks met het beheer te bemoeien. Zij die een veiliger investering zochten, vonden een alternatief in overheidsleningen. De expanderende staat garandeerde de zekerheid van zijn obligaties met alle autoriteit en mystiek waarover hij beschikte. Met andere woorden, veiligheid leek nu een kwestie van privé-bezit. De eerdere noodzakelijke voorwaarden van pacificatie en beveiliging tegen gewelddadige aanvallen werden nu als vanzelfsprekend genegeerd, en ook vakeconomen gaan er vaak aan voorbij. Het voorvoegsel ‘privé-’ raakte bijna onlosmakelijk verbonden met bezit en suggereerde dat rijkdom de eigenaar onafhankelijk maakt van anderen, terwijl in werkelijkheid die afhankelijkheid van andermans inspanningen onverminderd voortduurt, maar in een meer abstracte en algemene vorm. In sociologisch perspectief bezien is niemand ‘onafhankelijk’, niemand kan voor zichzelf zorgen. Rijkdom is slechts een - zeer effectief - hulpmiddel om anderen in de eigen behoeften te laten voorzien, nu en in de toekomst. Toch is het idee van autonomie, van het leven in eigen hand hebben, wezenlijk om te kunnen begrijpen waarom mensen zo hardnekkig hebben vastgehouden aan persoonlijk bezit, wanneer ze werden geconfronteerd met de mogelijkheid het te collectiviseren. En staatscollectivisering is nu juist waar het in de sociale zekerheid om draait. Daarin steekt de betrekkelijke nieuwigheid. De strijd om sociale zekerheid ging om deze opgelegde collectivisering van bezit als bescherming tegen toekomstige tegenslag. De schaaluitbreiding naar gehele naties en de dwingende oplegging door de staat zijn noodzakelijke complementen van de collectivisering van de voorzorg. Deze collectiviseringscampagne stuitte op verzet bij mensen die dachten in toekomstige tegenspoed te kunnen voorzien door privé-accumulatie in een geldeconomie onder de gegeneraliseerde bescherming van de staat: kleine ondernemers, winkeliers, ambachtslui, handelslieden, boeren en vrije beroepsuitoefenaren. De campagne werd ondersteund door mensen die daarop niet konden hopen en die zich steeds meer realiseerden dat dit niet hun persoonlijke afwijking was, maar dat dit voortkwam uit de gemeenschappelijke omstandigheden van hun arbeidsbestaan: de industriearbeiders. Grote industriëlen, politici en ambtenaren gingen dit standpunt meer en meer delen en aanvaardden de collectivisering van de voorzorg niet voor zichzelf, maar voor de arbeiders. Aan het eind van de negentiende eeuw was het staatsapparaat groter dan ooit tevoren. Staatsbureaucratieën onderhielden staande legers, controleerden de armenzorg op nationaal niveau, verschaften volksonderwijs in het hele land en ondersteunden de stedelijke gezondheidsdienst, politie en transportnetwerken. De staat leek nu bij machte om bestuurlijke taken uit te voeren op een schaal die vereist was voor de nieuwe verzekeringsprojecten. |
|