Opdragt, Aan Mevrouwe de Zotheit, Hooftpatronesse der Wereld.
Mevrouwe,
ZInt ik bespeurt heb, dat gy de eenigste waart, waar aan Europa, in spyt van een gering getal verborge wysaarts, eerbied deed, door verk wisting van alle haare ingeprenten geest en gaaven, heb ik niets meêr van myn pligt geoordeelt, als my aan de malle gewoontens myner medeburgeren der maaten te verpligten, dat alle zielen van oordeel, en bescheidenheit moeten bekennen (zo ze 'er, ô Goden! nog zyn?) dat ik een der grootste gekken der wereld moet geschat worden, dewyl ik de hutten van Pallas, tegens myn eigen ligt en reeden verlaat, om onder uw kap met bellen te schuilen. 't Is waar, myn geheele handel heeft veel overeenkomst met het Dolhuis, ja ik overtref derzelver hoedanigheden, om dat ik meteen vryën wil aanneem, 't geen andere door parszing van een vergramt nootlot gevoelen; dog hoe onnozel ik ook ben, zo kan ik egter wel zien, dat de kwyllap meêr voordeelen schaft, als de grondbegindzelen van een Wysgeer, en de doeningen van een opregt vroom man. 't Is om die reeden, dat ik my genootzaakt gevoel, deze volgende snottige wisje wasjes voor uwe kniën nederig te zeveren, om door een open baare hulde myne Landslieden te leeren de verpligtinge, die zy alle voor uw wytberoemde perzoon en verdiensten bewaaren. Mogt dit gering werkje u we genegenheden lokken, om my van een kaalen gek, in een ryker te verwiszelen, ik zouw uwe Altaaren dagelyks, door loftuitingen niet alleen doen rooken, maar snoeven op een Swaanenburgsen onweershooren, door vier winden: by de zotheit wort gevonden, 't geen wysaarts verliezen; dan 't geld is haar rinkel, en 't goud haar handsop. Steek my, in dien heilligen dos, hooggeëerde Vrouw! zo maak ik staat, en verzeker u niet alleen, dat my een ieder zal kroonen met den naam van een vlug verstand; ja, al was ik dwazer, als gy zelve zyt, nog zal het wezen: die man is waardig op een marmere praaltombe voor een Solon te pryken. Zulke hooge pogingen heeft uwe geringe worm niet, ô neen, by een Hollands turfje, tussen Bacchus en Venus te zitten, en 't al te beschimpen, naar de mode dezer eeuw, dat van Minerva reutelt, is de poginge alleen van dien Batavier, die zig demoedig noemt:
Mevrouwe, Uwe Wel Ed: Onderdanigste slaaf, tot 'er dood, Onder den titul; Virgilius zonder Mecaenas, Of Een gek, zonder poen.
Amsterdam den 29 Jannuari 1725.