| |
| |
| |
Vertalingen van de aanhalingen in vreemde taal
blz. 17. |
Im wunderschönen.... (Heinrich Heine): |
In Mei, den wonderschoonen Mei
Toen alle knoppen barstten....
blz. 18 |
Die linden Lüfte.... |
De lenteluwten suislen zacht,
Zij wekken streelend dag en nacht
O zilte geur, o nieuw geluid!
Arm hart, nu zijn uw zorgen uit,
En alles, alles keert ten zegen.
De aarde wordt schooner telken dag,
Als een belofte blinkt de lach
Der bloesempracht ons tegen.
Weer bloeit het verste, diepste dal;
Arm hart, vergeet uw zorgen al,
Want alles, alles keert ten zegen.
blz. 27. |
Je me suis.... Ik heb me de moeite gegeven van te worden geboren. |
blz. 28. |
And Brutus is.... En Brutus is een achtenswaardig man. |
blz. 30. |
Une femme qai écrit.... Een vrouw die schrijft heeft twee fouten: zij vermeerdert het aantal boeken en zij vermindert het aantal vrouwen. |
blz. 32. |
Un geste fatal.... Een noodlottig gebaar, dat over ons leven beslist. |
| |
| |
blz. 52. |
Toujours la même folie.... |
Altijd dezelfde dwaasheid,
Dezelfde droevige liefden,
En altijd dezelfde leugen,
Lon, lon, la, altijd, altijd.
Lon, lon, la, wat maakt men zich toch wijs
Lon, lon, la, of men lacht of weent,
Morgen begint gisteren weer opnieuw.
Waar men eens viel, valt men weder,
En er komt geen eind aan onze dwaasheid,
Dan wanneer onze voeten onder den grafzerk liggen.
Lon, lon, la, er onder, er onder.
blz. 60. |
En moi-même.. (Sully Prudhomme. La Justice): |
In mijzelf wordt een strijd gevoerd zonder overwinnaar,
Tusschen geloof zonder bewijs en verstand zonder bekoring.
blz. 87. |
La femme.... De vrouw brengt ons in aanraking met de eeuwige bron waarin God zich spiegelt. |
blz. 217. |
L'art n'est pas.... Kunst is niet een studie van de positieve werkelijkheid, maar een zoeken naar de ideëele waarheid. |
blz. 279. |
Negli occhi.... (Dante. Het Nieuwe Leven § XXI): |
|
Mijn Vrouwe straalt zóó zoete liefde uit de oogen Dat zij verlieflijkt al wat zij aanschouwt.... |
|
Nullo nemico.... (Id. § XI). Zoo zegge ik dan, dat wanneer zij van ergens verscheen, door de hoop op haren wonderen groet niemand meer |
| |
| |
|
mijn vijand bleef, maar een brand van liefde mij vervulde, welke mij iedereen die mij gedeerd had, deed vergeven; en wanneer iemand mij dan iets gevraagd hadde, zou mijn antwoord alleen geweest zijn: ‘liefde’, met een gelaat, omkleed van deemoed. |
blz. 280. |
di cosa alcuna, naar 't een of ander. - vestita di colore bianchissimo, gekleed in zuiver witte kleur. |
blz. 315. |
Kein Strich.... Er staat geen woord in dat niet doorleefd werd, maar géén woord zóó als het doorleefd werd. |
blz. 316. |
Der Mensch.... De mensch schijnt met niets beter vertrouwd te zijn dan met de verwachtingen en wenschen die hij lang in zijn hart gevoed en bewaard heeft. En toch, als zij hem nu tegemoet treden, zich als het ware aan hem opdringen, herkent hij ze niet en deinst voor ze terug. |
blz. 317. |
Es träumte mir.... Ik droomde van een zomernacht, waar bleek, verweerd, in den glans der maan, bouwwerken lagen, overblijfselen van oude pracht, ruïnen uit den tijd der renaissance. |
blz. 318. |
Und gleichfalls.... En eveneens ongeschonden lag in de kist - een doode man, met lijdende, zachte trekken. |
|
Des Griechen Lustsinn.... De Grieksche zin voor blijheid en de Godsgedachte van Judea. |
blz. 319. |
Liebte...., liefhad met de teederheid van den stervende. Jij, laatste bloem van mijn droeven herfst, boven alle maten geliefd wezen. |
blz. 320. |
Wir was gesprochen.... Wat wij gesproken hebben, vraag het nooit. Ach! vraag den glimworm |
| |
| |
|
wat hij glimt in het gras; vraag de golf wat zij ruischt in de beek; vraag den westewind, wat hij waait en klaagt. Vraag den karbonkel wat hij straalt; vraag de nachtviolen en rozen wat zij geuren; maar vraag nooit waarvan in den maneschijn de martelbloem en haar doode koozen. |
|
Mir ist.... Mij is 't alsof ik de handen u op 't hoofd moest leggen en bidden dat God u late blijven zoo lief, zoo rein en aanminnig. |
blz. 321. |
O Tod.... O dood! in uw grafstilte, gij, gij alleen kunt ons den besten wellust schenken. Den strijd van den hartstocht, lust zonder rust, schenkt ons inplaats van rust het dwaze, ruwe leven. |
|
Es war.... Het was een scheldende, stampende, wilde strijd. Ach, dit tumult verjoeg mijn bloem. |
|
Spukt in.... Spookt in den steen de oude geloofswaan? En disputeeren deze marmerschimmen? |
|
Der überschrie.... Die overschreeuwde de goden en heiligen. |
blz. 323. |
Mein Freund.... Mijn vriend, dat juist is des dichters werk, dat hij zijn droomen oplet en verklaart. Geloof mij, des menschen waarste waan, wordt hem in den droom ontsloten. Alle dichtkunst en poëzie, is niets dan uitlegging van ware droomen. |
|
Sub specie eternitatis, in het licht der eeuwigheid. |
blz. 364. |
O weet, zoet lief.... vertaling van Shakespeare's sonnet LXXVI. |
| |
| |
O, know, sweet love, I always write of you.
And you and love are still my argument;
So all my best is dressing old words new,
Spending again what is already spent:
For as the sun is dayly new and old,
So is my love still telling what is told.
blz. 396. |
So manches Jahr.... (Goethe. Iphigeneia in Tauris). |
Hoe menig jaar al houdt mij hier verborgen
Een hooge wil, waarin ik moet berusten -
Toch voel ik, als in 't eerste jaar mij vreemd.
Want ach, mij scheidt de zee van mijn beminden.
|
|