| |
| |
| |
Alfabetisch register
In dit register zijn alle namen opgenomen die te vinden zijn in de akten en de andere gedateerde of dateerbare gegevens omtrent Bredero en zijn familie. De algemene linkerbladzijden inzake de jaren 1580 tot en met 1618 zijn hierin dus niet verwerkt.
Namen, bestaande uit voornaam en vadersnaam, zijn gerangschikt op de letter van de vadersnaam.
De ouders en de broers en zusters van de dichter zijn allen te vinden onder de familienaam Bredero. Bij reeksen van twee of meer initialen, is geordend op de eerste letter.
Adamsz, Mathys
schilder, van wie Adriaen Cornelisz blijkens de akte van 30 juni 1602 het huis De Gapaert op de Oudezijds Voorburgwal bij de Varkenssluis kocht voor 1829 gulden. |
Adriaensz, Cornelis
grootvader van de dichter, vermeld in de ondertrouw-akte van Adriaen Cornelisz van 14 oktober 1581. Hij was omstreeks 1580 haringpakker en woonde toen ‘in den Wijde Steechge op de Houtmarckt in den Jonge Bredenroede’ (Amstelodamum, jrg. 55, nr. 7, blz. 161). Bij de capitale impositie, oktober 1585, werd hij hier aangeslagen voor ƒ2,-. Een half jaar later, op 15 maart 1586, daags vóor de eerste verjaardag van zijn kleinzoon Gerbrand, werd hij in de Nieuwe Kerk begraven. De ‘kamer’ in de Nes, die hij met ingang van mei 1586 had gehuurd, heeft hij dus nooit bewoond. |
Adriaensz, Pieter
als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. |
Albersz, Ysbrant ben
vermeld in de akte van ondertrouw van Bredero's zuster Hillegont en Hans Arentsz, 16 juli 1615. |
Ama chi t'ama
zinspreuk van de dichter van een der Lijck-dichten (1619). |
Andriessen, Claes
brouwer te Amsterdam, bij wie in 1606 een lijst voor de haarlemse rederijkerskamer ter tekening lag, waarop Bredero inschreef voor zeven loten. |
Antiqua virtute & fide
zinspreuk van de auteur van een lofdicht voor Bredero's Griane (Amsterdam 1616). |
Antonissen, Gerryt
schout te Laren, als broer van Annetgen Teunisdr. vermeld in de akte van 8 februari 1597. |
Arents, Trijntje
weduwe van Huybert Jansz, eigenares van een kousenwinkel in de onderverdieping van het huis De Gapaert, welke winkel op 19 augustus 1637 verkocht werd. |
| |
| |
Arentsen, Hans of Arentsz, Hans
zie Tongerlo, Hans Arentsz van |
Back, Jan
als koper van een perceel vermeld in de akte van 21 mei 1594. |
Backer, Jacob
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Backer, Willem
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 16 juni 1633. |
Badens, Francisco
schilder, geboren te Antwerpen in 1571, verhuisde al jong naar Amsterdam, reisde in 1593 naar Italië, kocht na zijn terugkeer een huis in de Kalverstraat te Amsterdam (1598). Blijkens een brief van omstreeks 1610 was hij de leermeester van Bredero. Er is geen gesigneerd werk van hem bekend. Zijn portret komt voor in de door H. Hondius uitgegeven reeks schildersportretten. |
Baerents, Trijn
getuige bij de doop van Lucas Adriaensz Bredero op 2 januari 1598. |
Banchem, Frederik van
als notaris vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Banchem, Mathys van
als borg vermeld in de akte van 20 december 1583; als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. |
Barentsz, Hendrick
boekverkoper in de Warmoesstraat, bij wie in 1610 de ‘Moorenlandtsche gheschiedenissen’ van Carel Quina in druk verschenen, waarvoor Bredero een lofdicht schreef. |
Barnerd, Jacques
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Bartels, Aaltie
in 1626 waarschijnlijk huishoudster van Adriaen Cornelisz, moeder van diens buitenechtelijke zoon Pieter Adriaensz, en van 11 september 1639 af de tweede echtgenote van Adriaen Cornelisz. In de ondertrouw-akte van 25 augustus 1639 wordt zij Aaltie Bartels van Teeckelenburg genoemd. Bij testamentaire beschikkingen van 9 januari 1646, 13 januari 1646 en 5 maart 1646 vermaakte Adriaen Cornelisz haar vrijwel zijn gehele bezit. |
Bartelsz, Philips
als getuige vermeld in de akte van 29 augustus 1624. |
Bartelszoon, Wynant
van katholieke afkomst, tinnegieter; huwde in november 1613 met Tryntjen Stanssen, voor welke gelegenheid Bredero met gebruikmaking van Plato's Symposion een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. |
Barthout, Jacob Feriszoon
rederijker te Schiedam, aan wie Bredero midzomer 1613 een berijmd Antwoort schreef met vermelding van zijn werkzaamheden als schilder en zijn nieuwe functie van vaandrig. |
Bas, Gerrit
als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. |
| |
| |
Basson, Govert
drukker te Leiden, bij wie de eerste, door een leidse vriend bezorgde uitgave van Bredero's Geestig Liedboekje verscheen, mogelijk in 1616. Er is geen enkel exemplaar van bekend. |
Becanes
Johannes Goropius Becanus, in 1518 te Hilvarenbeek geboren, in 1572 te Maastricht overleden, was een groot deel van zijn leven arts te Antwerpen, maar werd beroemd als vergelijkend taalkundige. Bredero vermeldt hem in zijn vertoog tot de leden van D'Eglentier, mogelijk najaar 1611. |
Belleforest, François de
frans novellist, wiens werk door Reinier Telle werd vertaald, met medewerking van Bredero voor de berijmde gedeelten. |
Benoyt, Pieter
afkomstig van Antwerpen, huwde als 32-jarige op 9 januari 1618 met de 17-jarige Anna de Marees uit de Warmoesstraat, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. |
Besoeck in orbaar elck sin
zinspreuk van de auteur van een der Lijck-dichten (1619). |
Bicker, Gerrit Pietersz
als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. |
Biestkens, C.
zinspreuk: Te volghen ick begheer: Maar zeght, Wie weet wanneer? - auteur van een Vierling aan den Leser vóor Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619). |
Biestkens, Nicolaas
drukker van de Lijck-dichten, Amsterdam 1619. |
Bloemendaal, I.H.
auteur van een der Lijck-dichten (1619). |
Blijft volstandich
zinspreuk van de dichter Abraham de Koning. |
Boaistuau, Pierre
frans novellist wiens werk door Reinier Telle werd vertaald, met medewerking van Bredero voor de berijmde gedeelten. |
Bobbert, Henrick
in de akte van 30 augustus 1600 vermeld als een der schuldeisers van Lambert Bobbert, wellicht een broer. |
Bobbert, Joriaen
wonende te Kopenhagen, in de akte van 30 augustus 1600 vermeld als een der schuldeisers van Lambert Bobbert, wellicht een broer. |
Bobbert, Lambert
vermeld in de akte van 30 augustus 1600 als debiteur van een veertigtal schuldeisers, onder wie Adriaen Cornelisz ten bedrage van 300 gulden. |
Boelenzoon, Jacob
als een der schepenen van Amsterdam vermeld in de akte van 6 mei 1588. |
Boelisz, Hendrick
lid van D'Eglentier, in de akte van 14 april 1615 door Coster, Bredero en anderen beschuldigd van smadelijke uitlatingen omtrent regenten, tegen welke beschuldiging anderen in de akte van 25 maart 1616 stelling namen. |
| |
| |
Bomaert, Michiel
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Boom, Abraham
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Bont, Eeuwouts
als lid van D'Eglentier een der ondertekenaars van de akte van 14 april 1615. |
Bonte, Mr. Jan Sijbrantsz
als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. |
Bosch, Jan
als notaris te Amsterdam vermeld in de akte van 16 juni 1633. |
Boutiuss, Johannes
predikant te Diemen, door wie op 11 september 1639 het tweede huwelijk van Adriaen Cornelisz voltrokken werd. |
Brack, Pieter Lambertsz
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Bredero, Adriaen Cornelisz
werd als zoon van Cornelis Adriaensz waarschijnlijk in 1559 geboren: de akte van 31 december 1613 noemt hem: ‘out ontrent vierenvyftich iaeren’, de akte van 29 augustus 1624: ‘out ontrent 66 jaren’; huwde op 31 oktober 1581 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam met de wees Marry Gerbrants, die hem twaalf kinderen schonk waarvan Gerbrand Adriaensz het derde was, en waarvan er vijf, en wellicht zes of zeven jong stierven;
was aanvankelijk koopman (akte van 29 januari 1584), daarna schoenmaker (eerste vermelding 3 oktober 1585, laatste vermelding 2 januari 1598);
betrok in mei 1584 als huurder een huis in de Nes bij de vogelmarkt, in welk huis de dichter op 16 maart 1585 geboren is;
kocht dit huis, thans Nes 41, in vrije verkoop op 15 december 1586 voor 1105 gulden maar deed het reeds op 6 mei 1588 van de hand; of het gezin er niettemin bleef wonen, is onbekend;
noemde zich waarschijnlijk naar een uithangbord: in Brederooden (eerste bekende vermelding 27 juli 1589), later meestal Bredenrode, Brederode, Bredero; de naam Brederode komt echter ook al voor in verband met de grootvader van de dichter;
kocht op 6 januari 1594 een huis op de Ooster-Achterburgwal nabij het Rusland, voor 1900 gulden;
kocht op 30 juni 1602 een huis op de Oudezijds Voorburgwal bij de Varkenssluis, waar hij ging wonen;
was van omstreeks 1600 af betrokken bij financiële transacties, waaronder belastingpacht;
werd in 1602 als lid van de schutterij aan de Ouder-zijde geschilderd;
verloor zijn vrouw op 13 december 1619;
verwekte bij zijn huishoudster Aaltie Bartels in 1626 een zoon, Pieter Adriaensz;
huwde met Aaltie Bartels op 11 september 1639 in de kerk te Diemen,
en overleed te Amsterdam op 28 juni 1646. |
Bredero, Bely Adriaensd.
jongste zuster van de dichter, gedoopt in de Nieuwe Kerk op 20 april 1599, waarschijnlijk jong overleden. |
Bredero, Cornelis Adriaensz
1. oudere broer van de dichter, waarschijnlijk geboren in het tweede halfjaar van 1582, waarschijnlijk overleden tussen 16 maart 1585 en begin september 1586; ofschoon er omtrent deze Cornelis geen enkel gegeven bekend is, mag men ervan uitgaan dat in het amsterdamse gezin Bredero, zoals reeds door J. ter
|
| |
| |
Gouw in 1880 is verondersteld, de eerste zoon volgens hollandse traditie genoemd werd naar de vader van vaderskant; uit de naamgeving van de dichter, Gerbrand, naar de vader van moederskant, blijkt dan tevens dat Cornelis in maart 1585 nog in leven moet zijn geweest;
2. jongere broer van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 11 september 1586, begraven in de Nieuwe Kerk op 15 september 1586;
3. jongere broer van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 16 april 1592, begraven in de Nieuwe Kerk op 13 augustus 1592;
4. jongere broer van de dichter, gedoopt in de Nieuwe Kerk op 22 augustus 1593; was nog ongehuwd in december 1619 en is zonder nakomelingen overleden vóor januari 1646. |
Bredero, Gerbrand Adriaensz
werd als derde kind van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants te Amsterdam op 16 maart 1585 geboren, maar was door de zeer vroege dood van de twee eerdere kinderen in feite het oudste kind in het gezin; werd bij Francisco Badens opgeleid tot kunstschilder en oefende dit vak ook uit; van zijn schilderijen is echter niets bekend behalve de voorstelling van éen (of vier) ervan, dank zij de testamentaire beschikking van Adriaen Cornelisz van 13 januari 1646.
Ofschoon hij naar eigen zeggen van jongs af in de poëzie geïnteresseerd was, is er van literaire activiteiten tot 1610 niets bekend, maar van dat jaar af ontwikkelde Bredero zich snel tot dichter en toneelschrijver; een sonnet met zijn zinspreuk: 't Kan verkeeren, verscheen in 1610. Hoewel aanvankelijk vooral bevriend met leden van de Brabantse Kamer (Quina, Colm, Vondel), moet hij toch van 1611 af lid zijn geweest van D'Eglentier, aangezien daar in 1611 zijn eerste spel werd opgevoerd, en hij de zinspreuk van deze kamer verwerkt heeft in een bruiloftsgedicht van begin 1612. In het voorjaar van 1613 werd hij vaandrig van de schutterij. Na zich tezamen met invloedrijke leden als Samuel Coster en P.C. Hooft te hebben verzet tegen allerlei ontbindingsverschijnselen in de Oude Kamer, volgde hij Coster toen deze in de zomer van 1617 overging tot het stichten van de Nederduytsche Academie, waar nog datzelfde najaar de Spaanschen Brabander werd gespeeld.
Behalve verschillende lofdichten voor andermans werk, een negental huwelijksgedichten, en enige bijdragen aan verzamelbundels, heeft Bredero tenminste vijf toneelspelen van zijn hand in druk gezien: Rodd'rick ende Alphonsus (1616), Griane (1616), Lucelle (1616), Moortje (1617) en de Spaanschen Brabander (z.j. - wschl. eind 1617, of anders begin 1618), en voorts drie uitgaven van een Geestig Liedboekje, waarvan twee niet door hemzelf verzorgd. Zijn verliefdheden betroffen meestal amsterdamse schonen van wie zelfs de namen ons niet bekend zijn; in hoeverre ook Maria Tesselschade, aan wie hij in 1616 de Lucelle opdroeg, daartoe heeft behoord, is onzeker. Zijn laatste liefde gold de rijke dordtse wees Magdalena Stockmans, die echter in de voorzomer van 1618 huwde met Isaac Willemsz van der Voort, en zich te Napels vestigde. In het laatst van december 1617 zakte Bredero met de slee door het ijs; in hoeverre dit ongeluk zijn gezondheid geschaad heeft, is niet bekend. Het gedicht over een kwijnende ziekte is ouder dan 1618 en niet autobiografisch. Blijkens enige gedateerde geschriften was hij in de eerste helft van 1618 als dichter zeer produktief. Hij overleed ongehuwd op 23 augustus 1618; omtrent de oorzaak en de omstandigheden van zijn dood, is niets bekend. Hij werd ‘met Laurieren’ in de Nieuwezijdskapel begraven. |
Bredero, Hijllegont Adriaensd.
1. oudere zuster van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 29 januari 1584, overleden vóor 15 november 1587;
2. jongere zuster van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 15 november 1587; deze dochter was in februari 1615 betrokken bij een rechtszaak tegen de schilder Pieter Lastman, hetgeen wellicht in verband heeft gestaan met een trouwbelofte. In de zomer van 1615 huwde zij met Hans Arentsz van Tongerlo, die eerst als kuiper, daarna als wijnverlater wordt vermeld. Financiëel is het hun niet voorspoedig gegaan. Zij wordt als weduwe genoemd in de testamenten van haar vader van 9 januari 1646 en 5 maart 1646 en werd 11 februari 1647 begraven. In 1646 waren drie dochters in leven: Judick, Maritjen en Hester. |
| |
| |
Bredero, Jan Adriaensz
jongere broer van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 11 november 1596, waarschijnlijk overleden na december 1619 en voor januari 1646; geen nakomelingen. |
Bredero, Lucas Adriaensz
jongere broer van de dichter, gedoopt in de Oude Kerk op 2 januari 1598, waarschijnlijk overleden vóor december 1619. |
Bredero, Marry Gerbrants
moeder van de dichter, geboren in of omstreeks 1560 uit een familie waarvan de godsdienstige signatuur niet zeker is, huwde als wees op 31 oktober 1581 met Adriaen Cornelisz; kreeg tussen 1582 en 1599 twaalf kinderen waarvan er vijf, en mogelijk zes of zeven jong stierven; verloor op 23 augustus 1618 haar 33-jarige zoon Gerbrand, in september 1619 haar 28-jarige dochter Stijn, overleed te Amsterdam op 13 december 1619 en werd op 16 december 1619 in de Nieuwezijds-kapel bij deze zoon begraven.
De onderstaande lijst geeft een overzicht van de gezinsstructuur:
1582 | Cornelis geboren, waarschijnlijk in de tweede helft van het jaar;
overleden tussen 16 maart 1585 en 11 september 1586. |
1584 | Hijllegont gedoopt op 29 januari,
overleden vóor 15 november 1587. |
1585 | Gerbrand geboren op 16 maart,
overleden op 23 augustus 1618. |
1586 | Cornelis gedoopt op 11 september,
begraven 15 september 1586. |
1587 | Hilgont gedoopt op 15 november,
in 1615 gehuwd met Hans Arentsz van Tongerlo,
begraven 11 februari 1647. |
1589 | Stijntje gedoopt op 24 juli,
begraven 27 juli 1589. |
1590 | Stijn gedoopt op 11 december,
in 1609 gehuwd met Goossen Jansz,
begraven 21 september 1619. |
1592 | Cornelis gedoopt op 16 april,
begraven 13 augustus 1592. |
1593 | Cornelis gedoopt op 22 augustus,
overleden tussen december 1619 en januari 1646. |
1596 | Jan gedoopt op 11 november,
waarschijnlijk overleden tussen december 1619 en januari 1646. |
1598 | Lucas gedoopt op 2 januari,
waarschijnlijk jong overleden. |
1599 | Bely gedoopt op 20 april,
waarschijnlijk jong overleden. |
|
Bredero, Pieter Adriaensz
halfbroer van de dichter, waarschijnlijk geboren in 1626 als onwettige zoon van Adriaen Cornelisz en Aaltie Bartels; na het huwelijk van zijn ouders op 11 september 1638 wordt hij als minderjarige zoon vermeld in de testamenten van Adriaen Cornelisz van 9 januari 1646 en 5 maart 1646; zelf het hij op 19 maart 1646 een testament opmaken waarin hij vermeld wordt als ‘schilder Ionghman out omtrent 20 Iaren’. |
| |
| |
Bredero, Styntgen
1. jongere zuster van de dichter, gedoopt in de Nieuwe Kerk op 24 juli 1589, aldaar begraven op 27 juli 1589;
2. jongere zuster van de dichter, gedoopt in de Nieuwe Kerk op 11 december 1590; zij had blijkens het testamentaire codicil van haar vader, gedagtekend 13 januari 1646, een onwettige dochter, Jannitge Pieters, waarschijnlijk in 1607 of 1608 geboren uit een verhouding met een gehuwd man; in 1609 huwde zij met de schoenmaker Goossen Jansz (ondertrouw 16 oktober 1609) en bleef inwonen bij de ouders Bredero; kinderen van hen werden gedoopt op 16 september 1610 en 24 juni 1612, en begraven op 5 november 1612 en 30 september 1615. Ook financiëel ging het hun slecht, de man was een verkwister. Zij overleed in september 1619. |
Breugel, Gerrit H. van
uitgever en boekverkoper te Amsterdam; publiceerde in 1615 Colms Battaefsche Vrienden-Spieghel, waarvoor Bredero twee Sonnets schreef; was als dichter lid van de Brabantse Kamer. |
Brinck, Ernst
geboren in 1581 of 1582, legde als student een album aan met inscripties van vrienden en beroemdheden, voor een belangrijk deel woonachtig te Leiden, Londen en (later) Harderwijk. Op 4 juli 1618 schreef Bredero een rijmspreuk in dit album. Brinck overleed in 1649 als burgemeester van Harderwijk. |
Broen, Henrick
als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 31 augustus 1624. |
Broers, Hans
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 20 augustus 1600. |
Brosterhuys, Geesken
idem. |
Brosterhuys, Herman
wonende te Leiden, idem. |
Bruijcker, Jan Fransz. de
als getuige vermeld in het testament van Adriaen Cornelisz van 9 januari 1646. |
Bruynen, Hendrick
tezamen met Adriaen Cornelisz als borg voor Gerrit Adriaensz Meun vermeld in de akte van 16 juni 1633. |
Bruynen, Jeuriaen
pachter van de impost op wijnen, vermeld in de borgstellingsakte van 16 juni 1633. |
Buck, Jan
als huiseigenaar vermeld in de akte van 21 mei 1594. |
Burch, Albert vande
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Buytewech, Willem Pieterszoon
schilder, geboren te Rotterdam in 1591 of 1592, werd omstreeks zijn twintigste jaar een der belangrijkste vernieuwers van de hollandse landschap- en genrekunst, vertegenwoordigde als schilder, tekenaar en etser een ironisch realisme, waardoor hij de bijnaam kreeg van ‘geestige Willem’; hij maakte voor Bredero's Lucelle een ets die evenwel niet in de uitgave werd opgenomen en ontwierp voor de rotterdamse editie van Bredero's Werken (1622) het frontispice met negen medaillons. Hij overleed in zijn geboortestad op 23 september 1623. |
| |
| |
B.V.
initialen van de auteur van een lofdicht vóor Bredero's Griane (Amsterdam 1616), waarschijnlijk B. Verbiest, lid van de Brabantse Kamer. |
Campen, Cornelis Jacobsz van
graanhandelaar te Amsterdam, lid van de Oude Kamer, door Bredero als een van de wijze leiders van D'Eglentier genoemd in zijn gedicht: Den Broeders In Liefde Bloeyende, Anno 1615. Zijn naam komt ook voor in de akte van 25 maart 1616. |
Carelsz, Pieter
als getuige vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Centen, Wijnant
als getuige vermeld in de akte van 29 augustus 1624. |
Christien, Piere
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Claesdochter, Neel
als weduwe van Francoys van Gauersum vermeld in de akte van 4 januari 1606. |
Claess, Willem
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Claesz, Sijburch
wonende te Monnikendam, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Clouck, Floris Claesz
als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. |
Cluijt, Willem
als notaris te Amsterdam vermeld in de akte van 25 maart 1616 en in het testament van Bredero's ouders van 5 december 1619. |
Coeschot, Cornelis van
latere bewoner van het huis van Bredero's grootvader in de Wijde Steeg, en daardoor ten onrechte met hem geïdentificeerd. (Zie Dr. I.H. van Eeghen, Amstelodamum, jrg. 55, blz. 160). |
Colck, Harman Dirckz van de
als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. |
Colevelt, Jacob Jansz.
auteur met de zinspreuk: Een in 't Hart, schrijver van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's Wercken. |
Collert, Derck Janszoon
als getuige vermeld in de akte van 6 februari 1615 van Adriaen Cornelisz tegen Pieter Lastman en in de akte van 14 april 1615 inzake d'Eglentier. |
Colm, Jan Sievertsen
toneelschrijver en kunstschilder, geboren te Antwerpen omstreeks 1575, vestigde zich te Amsterdam, werd lid van de brabantse kamer 't Wit Lavendel, publiceerde in 1615 de ‘Bataafsche Vrienden-Spieghel’ voor welke uitgave Bredero een tweetal Sonnets schreef. Colm werd op 6 juni 1637 in de Westerkerk te Amsterdam begraven. |
| |
| |
Colyn, Michiel
als boekverkoper te Amsterdam in 1620 uitgever van een vertaling van Lucanus, met een gedicht van Bredero. |
Conijn, Cornelis Garbrantsz
zoon van Garbrant Luytsz en Hillegont Cornelisdr., geboren in 1549, oudere broer van Bredero's moeder, echtgenoot van Jannetje Pieters, woonde aanvankelijk in de Oude Cost, later in de Vergulde Vijsel op de Dam aan de Vismarkt waar hij herberg hield; hij noemde zich sindsdien Conijn. Hij wordt vermeld in de akten van 14 oktober 1581, 6 januari 1594 en van 30 augustus 1600. Hij werd begraven op 9 januari 1601. (Zie Dr. I.H. van Eeghen in Amstelodamum jrg. 55, blz. 154-155). |
Coornhert, Dirck Clementszoon
als borg vermeld in de akte van 6 januari 1606. |
Coornhert, Dirck Volkertszoon
invloedrijk dichter, prozaschrijver, polemist en moralist, geboren te Amsterdam in 1522, overleden te Gouda op 29 oktober 1590, was zowel door zijn ondogmatische gezindheid als door zijn veelzijdige begaafdheid en activiteit - hij was ook graveur, musicus, drukker, schermer, secretaris en notaris - de hoogste uiting van het zestiende-eeuwse humanisme in Holland. Van zijn hand is de eerste ethica in het Nederlands: Zedekunst, dat is Wel-levenskunste (1586); als vriend en medewerker van Spiegel was hij betrokken bij het samenstellen van de befaamde Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst (1584); in zijn pleidooi voor zuiverder taalgebruik, misschien najaar 1611, noemt Bredero Coornhert ook als vertaler van Boëthius Vertroosting (Leiden 1585). |
Corenbrouck, Pieter Corssen
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Cornelis, Lysbet
waarschijnlijk een zuster of halfzuster van Bredero's vader, als peet vermeld bij de doop van Styn Adriaensd. op 11 december 1590, en eveneens bij de doop van Cornelis Adriaensz op 22 augustus 1593. |
Cornelison, Adriaen
boekdrukker te Schiedam en uitgever van Vondels toneelspel Het Pascha, 1612. |
Cornelisz, Adriaen
vader van de dichter; zie Bredero, Adriaen Cornelisz. |
Cornelisz, Haymen
oom van de dichter van vaderskant, kapitein, samen met Bredero's vader op 6 januari 1594 bij de aankoop van een huis borg voor Cornelis Garbrantsz, een oom van de dichter van moederskant. |
Cornelisz, Pieter
neef van Bredero; zoon van Cornelis Garbrantsz Conijn en van Jannetje Pieters; geboren in december 1576; had op zijn zeventiende jaar bij de drieëntwintigjarige Ael Jans een buitenechtelijke zoon Garbrant (geb. 1594), aan wie hij in 1601 verplicht werd ƒ3600,- uit te keren; huwde op 9 maart 1597 met de twinjarige Anna Teunisdr., hun zoon Lucas werd op 27 maart 1597 gedoopt. Het huwelijk bleef verder kinderloos. Mede op grond van de naamgeving veronderstelt Mejuffrouw Dr. I.H. van Eeghen, dat ook Jannitge Pieters, de buitenechtelijke dochter van Bredero's zuster Stijn, een kind zou zijn van deze neef. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 156-157). |
Corver, Claes
als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. |
Corver, Dirck
als lid van D'Eglentier vermeldt in de akte van 25 maart 1616. |
| |
| |
Coster, Samuel
als zoon van de koster van de Oude Kerk geboren te Amsterdam op 16 september 1579, studeerde 1607-1610 eerst letteren, daarna medicijnen te Leiden, huwde met een gefortuneerde Naaldwijkse, vestigde zich als arts te Amsterdam en was tot ongeveer 1620 een der leiders van het literaire leven aldaar. Zijn blijspel Teeuwis de Boer, wellicht uit zijn leidse tijd, is het eerste in de reeks van blijspelen, zijn drama Ithys (wschl. 1615) het eerste in de reeks van klassieke treurspelen in Holland. In 1615 noemde Bredero hem als een der wijze leiders van D'Eglentier in zijn gedicht Den Broeders in Liefde Bloeyende. Nadat verschillende pogingen tot verbetering van de toestanden in deze rederijkerskamer mislukt waren, stichtte Coster in 1617 de Nederduytsche Academie, met een eigen gebouw aan de Keizersgracht; hier zijn o.a. Bredero's Spaanschen Brabander, Hoofts Warenar en Costers Iphigenia opgevoerd. In de voorzomer van 1617 schreef Samuel Coster een opmerkelijke voorrede tot een verzamelbundel van Bredero's werken; hij is voorts de auteur van gedichten vóor Bredero's Spaanschen Brabander (editie 1618), in de Lijck-dichten (1619) en vóor het Groot Lied-Boeck (1622). Zinspreuk: Overal t'huys. |
Dam, Claes Elbertsz
als getuige vermeld in de testamentaire beschikkingen van Adriaen Cornelisz van 9 januari 1646, van 13 januari 1646 en van 5 maart 1646. |
Die wel doet wel vindt
zinspreuk van de auteur van twee lofdichten voor de editie-1638 van Bredero's Wercken. |
Dircxsz, Mr. Adriaen
chirurgijn te Amsterdam, als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Dircxzoon, Govert
als eigenaar van een perceel grond vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Doots-hooft, Dieryck Geraerts
huwde 3 oktober 1619 met Harmina Pietersd. Vinck, voor welke blijkbaar lang voorgenomen bruiloft Bredero een paar gedichten had geschreven. |
Drost, de
zie Hooft, Pieter Corneliszoon, |
Dijck, Jacob van
werd in 1567 te Haarlem geboren, studeerde te Leiden waar hij in 1592 promoveerde, en vestigde zich als advocaat in Den Haag. Door contact met de amsterdamse koopman Abraham Cabeliau raakte hij betrokken bij de zweedse plannen tot stichting van een havenstad aan de Sont: het latere Gotenburg. Sinds augustus 1607 behartigde Van Dijck zweedse belangen, o.a. te Parijs; in 1609 werd hij Hofraad, in 1614 bracht hij een verdrag tot stand tussen Zweden en de Republiek; hij werd zweeds ambassadeur bij de Staten-Generaal en bouwde in Den Haag een fraaie residentie: het Zweedse Huis. Bevriend met invloedrijke literatoren zoals Daniel Heinsius, Petrus Scriverius en de jongere Rutgersius, zocht Van Dijck nu ook glorie in de rol van mecenas; ofschoon zijn relatie met Bredero verder onduidelijk is, heeft deze hem zowel het Moortje als de Spaanschen Brabander opgedragen. In juni 1619 kocht Van Dijck de heerlijkheid De Lier en Souteveen; verwikkeld in financiële transacties met leningen en koperleveranties, viel hij in juli 1620 bij koning Gustaaf Adolf in ongenade. Niettemin gaf deze hem een jaar later de opdracht om orde op zaken te stellen in het nieuwe roerige Gotenburg, waar calvinistische Hollanders en lutherse Zweden elkaar de macht betwistten. Hier bezocht Vondel hem in 1628. Van Dijck ontving nog een fraaie adellijke titel, maar stierf totaal berooid op 10 december 1631. (Dr. D. Hoek: Haags leven bij de inzet van de Gouden Eeuw. Assen 1966, blz. 111-207). |
| |
| |
Een in 't Hart
zinspreuk van Jacob Jansz Colevelt, auteur van een der Lijck-dichten (1619) en van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's Wercken. |
Eerlijck en leerlijk
zinspreuk van de auteur van het enige lofdicht voor de ongedateerde uitgave van Bredero's Spaanschen Brabander (Amsterdam z.j. = mogelijk najaar 1617). |
Egbertsz, Claes
als eigenaar van een huis aan de Oudezijds Voorburgwal vermeld in de akte van 30 juni 1602. |
Egbertszoon, Sebastiaen
als schepen van Amsterdam vermeld in de akten van 21 mei 1594 en van 30 augustus 1600. |
Elck raapt wat
zinspreuk van de auteur met de initialen P.A., schrijver van een van de Lijck-dichten (1619). |
Embda, D.P. ab
auteur van een der Lijck-dichten (1619). |
Endhoven, Melchior van
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Erckelens, Dirck
idem |
Ewouts, Claas
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 14 april 1615. |
Ewouts, Reynier
idem. |
Fabricks
door Bredero in de brief van eind augustus 1616 gebruikte aanduiding van het gezin van Jan van Hoorn, Fabryckmeester, wiens dochter Brechjen op 28 augustus 1616 huwde met Cornelis Cornelisz Graefland, bij welke bruiloft Bredero kennis maakte met Hugo de Groot. |
Fallet, Gedeon
geboren te Mechelen in 1544, vestigde zich te Amsterdam en werd daar stadssecretaris; als secretaris vermeld in de akten van 6 mei 1588 en van 30 juni 1602; als reeds overleden letterkundige door Bredero genoemd in zijn pleidooi voor zuiverder taalgebruik, misschien najaar 1611. |
Fallet, Herculet
als notaris van een testament van 16 juli 1602 vermeld in het testament van Bredero's ouders van 5 december 1619. |
Feijkes, Tryn
afkomstig uit De Rijp, huwde in 1600 met Bredero's neef Jan Luytsen. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 159). Bij de doop van hun zoon Lucas op 11 september 1605, trad Bredero's zuster Hillegont op als getuige. |
Flines, Guillebert de
zoon van een doopsgezinde zijdelakenkoper die sinds 1608 in de Nes woonde; huwde op 25 maart 1612 met Anna Cornelis van Grootewal, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. |
| |
| |
Fonteyn, Jan
medicus te Amsterdam en een van de heftig agerende leden van D'Eglentier, door Bredero schamper bestreden in zijn gedicht Jan de voor-looper, waarschijnlijk uit 1615 of 1616. Hij wordt als eerste genoemd in de akte van 25 maart 1616. |
Francen, Cornelis
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Fransen, Dirck
idem. |
Franssoon, Jan
waarschijnlijk de auteur van de lofdichten met de zinspreuk: Non nobis, voor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (1616), voor Griane (1616), voor Moortje (1617), en van éen der Lijck-dichten (1619). |
Garbrants, Lucas
broer van Bredero's moeder, geboren in of omstreeks 1550, als tapper vermeld in de akte van 6 november 1583, maar soms ook wel schipper of Kager schuitvoerder genoemd, was in oktober 1585 waard in De Drie Leeuwerikken in de Nieuwezijds Dwarsstraat (aanslag in de capitale impositie ƒ1,-) en werd 2 februari 1588 begraven. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 153 en 158). |
Gauersum, Francoys van
als reeds overleden genoemd in de akte van 4 januari 1606. |
Gerbrants, Marry
moeder van de dichter; zie Bredero, Marry Gerbrants. |
Gerrits, Hessel
waarschijnlijk de graveur van het portret van Bredero, gesigneerd H.G., vóor de Lijck-dichten (1619). |
Gerrits, Lysbet
afkomstig uit Rijssen of daar woonachtig; als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Gerritsz, Dirck
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Gerritsz, Jan
vermeld in de akte van 8 februari 1597. |
G.G.
initialen van de auteur met de zinspreuk: Wie faalt mach keeren, schrijver van een lofdicht op Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622). |
Gheen sonder strijdt
zinspreuk van de auteur van een der Lijck-dichten (1619). |
Ghistele, Cornelis van
rederijker, geboren te Antwerpen omstreeks 1520, aldaar overleden na 1570, onderging sterk de stijgende invloed van de Renaissance, zoals kan blijken uit de talrijke vertalingen uit het Latijn die hij tot stand bracht. Daaronder is ook: Eunuchus, de tweede Comedie de welcke P. Terentius Afer int Latine bescreuen heeft, nv eerst Rethorikelijck ouer ghestelt in onser Duytscher talen (Antwerpen 1555). Zonder de naam van de auteur te noemen kritiseert Bredero déze vertaling in de Reden Aen de Latijnsch-geleerde, vóor zijn Moortje (Amsterdam 1617). |
| |
| |
Goos, Abraham
als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Goossensz, Heinrik
zoon van Goossen Jansz en van Bredero's zuster Stijn, gedoopt 16 september 1610, begraven hetzij 5 november 1612, hetzij 30 september 1615. |
Goossensz, Pieter
zoon van Goossen Jansz en van Bredero's zuster Stijn, gedoopt 24 juni 1612 - bij welke doop Bredero als getuige optrad - en begraven hetzij 6 november 1612, hetzij 30 september 1615. |
Gooijer, Pieter Jacobsz
als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. |
Gosens, Servaes
als een der regenten van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. |
Gouthoeven, Wouter van
geschiedschrijver (Dordrecht 1577-1628), wiens ‘Chronijcke ende Historien’ (1620) een mededeling bevat omtrent Bredero's begrafenis. |
Govers, Lysbet
als doopgetuige vermeld in de akten van 25 februari 1621 en 15 mei 1625. |
Graeff, Jacob
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 29 maart 1602. |
Graefland, Cornelis Cornelisz
huwde 28 augustus 1616 met Brechjen Jansd. van Hoorn, op welke bruiloft Bredero blijkens zijn brief van eind augustus 1616 kennis maakte met Hugo de Groot. |
Groot, Hugo de
geboren te Delft op 10 april 1583, werd elf jaar oud student te Leiden, publiceerde op zijn 16de jaar een uitgave van Martianus Capella's Satyricon, met commentaar, promoveerde in 1598 in de rechten, nam deel aan een gezantschapsreis naar Frankrijk, en vestigde zich nog voor zijn 17de verjaardag als advocaat in Den Haag. In 1607 werd hij advocaat-fiscaal van het Hof van Holland, in de zomer van 1608 huwde hij met Maria van Reigersberch, in 1613 werd hij pensionaris van Rotterdam. Zijn literaire werk bestond uit nederlandse, latijnse en griekse gedichten, waaronder de treurspelen Adamus exul, en Christus patiens. Bredero maakte kennis met Hugo de Groot op de bruiloft van Cornelis Graefland, 28 augustus 1616, en droeg hem kort daarna zijn Rodd'rick ende Alphonsus op (Amsterdam 1616). Het optreden van Maurits, eind augustus 1618, kostte De Groot ambt en vrijheid, tot hij op 22 maart 1621 uit Loevestein ontvluchtte. Hij woonde als gezant van koningin Christina van Zweden te Parijs, en stierf na schipbreuk op de Oostzee te hebben geleden, te Rostock op 28 augustus 1645. |
Grootewal, Anna Cornelisd. van
huwde op 25 maart 1612 met Guillebert de Flines, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. |
Guertsz, Willem
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Hal, Johannis
als predikant vermeld in de huwelijksakte van 31 oktober 1581. |
| |
| |
Hansdr., Judick
zie Tongerlo, Judick van |
Harlaet
schout te Egmond, vermeld in de akte van 8 februari 1597. |
Harmes, Lambert
in 1606 onderbewoner van Bredero's huis De Gapaert, aan de Oudezijds Voorburgwal, thans nr. 244. |
Harritius, Petrus
predikant te Sloten, die in 1615 het huwelijk voltrok van Hans Arentsz van Tongerlo en Bredero's zuster Hillegont. |
Hartgers, Ioost
boekverkoper te Amsterdam en in 1644 uitgever van Bredero's Wercken. |
Hartoch, T.
auteur van een klinck-dicht voor Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619) en van éen der Lijckdichten. Zinspreuk: Yvert naa't recht. |
Hasselaar, Pieter
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 30 juni 1602. |
H.C.H.
zie Hooft, Hendrik Corneliszoon. |
Heeden, Adriaen vanden
woonde in de Warmoesstraat, huwde 1 mei 1618 met Christyna Gerrits Westerhout, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. |
Heinsius, Daniël
geboren te Gent op 9 juni 1580, zwierf jong met het in 1583 uit Gent gevluchte gezin door Engeland en Holland, ging school te Vlissingen, studeerde te Franeker en van 1598 af te Leiden, en werd daar in 1603 buitengewoon hoogleraar, in 1607 tevens bibliothecaris. Al omstreeks 1600 was hij evenals Hugo de Groot een vermaard neolarijns dichter (Auriacus, 1602), maar bovendien de auteur van belangrijke nederlandse gedichten, die echter pas in 1616 door zijn vriend Petrus Scriverius in een bundel werden uitgegeven als: Nederduytsche Poemata. Bredero spreekt in de voorrede van zijn Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616) over Daniel Heyns als een van zijn ‘vrunden’, en prijst hem in de voorrede van zijn Spaanschen Brabander (z.j. = wschl. eind 1617) als dichter van de ‘Lof-sang van Jeso Christo’. Ook Jacob van Dijck behoorde tot deze kring. In zijn latere jaren was Heinsius op pathologische wijze in talrijke conflicten en polemieken betrokken; hij overleed te Leiden op 25 februari 1655. |
Hendrickszoon, Barent
als getuige vermeld in de akte van Adriaen Cornelisz tegen Pieter Lastman van 6 januari 1615. |
Hendricsz, Dirck
steenkoper, als eigenaar van een huis aan de Oudezijds Voorburgwal vermeld in de akte van 30 juni 1602. |
Henricxz, Arent
waarschijnlijk afkomstig uit Weesp; als regent van de Gasthuizen vermeld in de akte van 6 mei 1588. |
Henricxsz, Jan
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
| |
| |
Hert, Dirck de
idem |
Heyns, Daniël
zie Heinsius, Daniël. |
Hoefyser, H.
auteur van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's wercken. Zinspreuk: Medium Tenuere beate. |
Hooft, Hendrik Cornelisz
jongere broer van Pieter Cornelisz, legde als burgemeesterszoon op 29 mei 1608 de eerste steen voor de nieuwe Beurs te Amsterdam, schreef een uitvoerig lijkdicht bij Bredero's dood. In 1621 werd hij te Orleans doctor in de Rechten. Hij overleed ongehuwd. |
Hooft, Jan Beth Jacobsz,
zuivelkoper te Amsterdam, geen lid van het befaamde regentengeslacht, werd in mei 1588 eigenaar van het huis in de Nes waar Bredero geboren was, maar ging dit niet zelf bewonen. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 167). |
Hooft, Pieter Cornelisz
geboren te Amsterdam op 16 maart 1581, kreeg als burgemeesterszoon een voortreffelijke opvoeding die werd afgesloten door een reis naar Frankrijk en Italië (1598-1601), werd na zijn terugkeer éen van de belangrijkste moderne renaissancistische lyrici en toneelschrijvers (Granida, 1605 gespeeld), studeerde 1605-1607 rechten te Leiden, werd in 1609 door Maurits benoemd tot Drost van Muiden, huwde in 1610 met Christina van Erp, verbleef des zomers op het Muiderslot, des winters in Amsterdam, schreef 1612-1613 zijn historisch-nationale treurspel Geeraerdt van Velsen, was éen van de leidende figuren uit D'Eglentier waarvoor hij een nieuw statuut ontwierp, werd door Bredero dan ook als een der wijze lieden genoemd in zijn gedicht Den Broeders In Liefde Bloeyende, Anno 1615; maakte via Bredero omstreeks 1 september 1616 kennis met Hugo de Groot, schreef kort na Bredero's Moortje zijn Plautus-adaptatie Warenar, en volgde Coster toen deze in 1617 de Academie oprichtte. Hij maakte van Aretino's blijspel L'Ippocrito een prozavertaling, waarnaar Bredero zijn berijming begon. Na reeds door de dood van al zijn kinderen te zijn getroffen, verloor Hooft in 1624 ook zijn vrouw. In 1627 hertrouwde hij met Heleonora Hellemans. Van ongeveer 1620 af ontwikkelde hij zich tot een uitnemend historicus. Vooral ten tijde van zijn tweede huwelijk vonden op het Muiderslot de artistieke en vriendschappelijke ontmoetingen plaats die men later geromantiseerd heeft als de Muiderkring. Na de begrafenis van Frederik Hendrik ziek in Den Haag verblijvende, overleed Hooft aldaar op 21 mei 1647. |
Hoorn, Brechjen Jansd. van
huwde op 28 augustus 1616 met Cornelis Cornelisz Graefland, op welke bruiloft Bredero kennis maakte met Hugo de Groot. |
Hoorn, Jan van
Fabryckmeester, vader van Brechjen Jansd. van Hoorn. |
Hope troost
zinspreuk van de auteur van een lofdicht voor Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622). |
Hout-haeck, Dirck Cornelisz
boekverkoper en uitgever te Amsterdam, bij wie in 1645 herdrukken verschenen van Bredero's Lucelle, en Stommen Ridder, en in 1646 van Bredero's Moortje, en Klucht van de Koe. |
Hudde, Hendrick
als schepen van Amsterdam vermeld in de akten van 6 mei 1588 en van 21 mei 1594. |
| |
| |
Huydecoper, Jan Jacobszoon
als schepen van Amsterdam vermeld in de akten van 29 maart 1602 en van 30 juni 1602. |
Hijndrickx, Trijn
getuige bij de doop van Cornelis Adriaensz Bredero op 16 april 1592. |
Jacobs, Ael
als eigenares van een perceel vermeld in de koopakte van 6 januari 1594. |
Jacobsdochter, Susanna Cents
als echtgenote van Gerrit Adriaensz Meun vermeld in de borgstellingsakte van 16 juni 1633. |
Jacobs, Jacob
notaris te Amsterdam, vermeld in de akten van 29 april 1614 en van 29 augustus 1624. |
Jacobs, Nicolaes
als notaris te Amsterdam vermeld in de akte van 19 augustus 1637. |
Jacobs, Trijntjen
getuige bij de doop van Bredero's nichtje Judick van Tongerlo op 23 oktober 1616. |
Jacobsz, Jan
als vader van Bredero's zwager Goossen Jansz vermeld in de akte van 16 oktober 1609; als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 14 april 1615. Hij behoorde tot de bekende amsterdamse familie Wayer of Weyer uit de Warmoesstraat. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 152). |
Jacobsz, Kornelis
getuige bij de doop van Bredero's neef Pieter op 24 juni 1612. |
Jacobszoon, Jan
afkomstig uit Elburg, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Jans, Aal
in mei 1583 huurster van het huis in de Nes, dat Bredero's ouders in december 1583 huurden, in mei 1584 betrokken, in december 1586 kochten, en in mei 1588 overdeden aan Jan Beth Jacobsz Hooft. |
Jans, Hester
zie Tongerlo, Hester van. |
Jans, Judick of Judith
moeder van Hans Arentsz van Tongerlo, en dus de schoonmoeder van Bredero's zuster Hillegont; zij was getuige bij de doop van haar kleindochter Marritgen op 6 februari 1618.
Voor haar kleindochter Judick, in het codicil van 13 januari 1646 ten onrechte Judith Jans genoemd, zie men: Tongerlo, Judick van. |
Jans, Marry
zie Tongerlo, Maritgen van. |
Jansonius, Wilhelmus
geboren te Alkmaar of te Uitgeest in 1571, overleden te Amsterdam op 21 oktober 1638, maakte als Willem Jansz Blaeu grote naam als cartograaf en drukker. Hij was de uitgever van de emblematabundel Tronus Cupidinis (Amsterdam 1618) waarvoor Bredero 32 vierregelige berijmde bijschriften ontwierp. Een facsimile-druk van de editie-1620, ingeleid door H. de la Fontaine Verwey, verscheen in 1968 als uitgave van de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam. |
| |
| |
Janssz, Symon
zie Vechtersz, Symon Jan. |
Jansszoon, Willem
als reeds overleden echtgenoot van Jannetgen Tijssen vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Jansz, Arent
vader van Hans Arentsz van Tongerlo, en dus de schoonvader van Bredero's zuster Hillegont. Hij was aanvankelijk wijnverlater, daarna kuiper op de Oudezijds Voorburgwal bij de Varkenssluis. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 151). |
Jansz, Claes
wonende in De Zeepton, als een der vele schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Jansz, Doede
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Jansz, Goossen
zwager van Bredero; als zoon van Jan Jacobsz Wayer en van Hendrickgen Goses te Amsterdam gedoopt op 16 november 1587; huwde als schoenmaker in 1609 met Bredero's zuster Stijn bij wie hij twee zoons kreeg die beiden jong stierven. Het gezin woonde in bij de Bredero's aan de Oudezijds Voorburgwal, maar blijkens de akte van 29 april 1614 werd de huur niet behoorlijk betaald. Goossen was in financieel opzicht niet betrouwbaar. Zijn vrouw overleed in september 1619, maar of hij toen nog bij haar woonde, is onzeker. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 152). |
Jansz. Herman
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Jansz, Luykas
tweede zoon van Bredero's neef Jan Luytsen; werd op 11 september 1605 gedoopt, bij welke plechtigheid Bredero's zuster Hillegont als getuige optrad. |
Jansz, Thonis
als eigenaar van een perceel vermeld in de koopakte van 6 januari 1594. |
Jeritssz, G.
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 4 januari 1606. |
Jochumsz, Jan
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 14 april 1615. |
Jochems, Neel
vrouw van Lucas Garbrants, de broer van Bredero's moeder; vermeld in de akte van 6 november 1583; getuige bij de doop van Cornelis Adriaensz Bredero op 11 september 1586. |
Jorissz, Joris
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 4 januari 1606. |
Keyser, Hendrik de
bouwmeester en beeldhouwer, geboren te Utrecht 15 mei 1565, was sinds 1591 werkzaam te Amsterdam, bouwde aldaar o.a. de Zuiderkerk, het Bushuis, de Montelbaanstoren, de Beurs en de Westerkerk. Van zijn hand is ook het Erasmus-standbeeld in Rotterdam. Uit de akte van 25 maart 1616 blijkt, dat De Keyser lid was van D'Eglentier. Hij overleed te Amsterdam op 15 mei 1621. |
| |
| |
Kina
zie Quina, Carel |
Knoeckers, Machtelt
echtgenote van de Bergenvaarder Cornelis Claesz, peet van Styntgen Adriaensd. Bredero op 24 juli 1589; afkomstig uit een katholiek gezin; familie van Marry Gerbrants. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 159). |
Koenraad, Albrecht
burgemeester van Amsterdam, aan wie Van der Plasse de editie-1638 van Bredero's Wercken opdroeg. |
Koning, Abraham de
werd in 1586 te Antwerpen geboren, groeide op in Amsterdam, was boekverkoper op de Beurs, huwde 5 januari 1613 met Katelyne Clinquant, was lid en een tijdlang hoofdman en factor van de Brabantse Kamer, publiceerde in 1615 ‘Iephthas Ende zijn Eenighe Dochters Treur-spel’ waarvoor Bredero een Eer-dicht schreef, en schreef zelf een lofdicht voor Bredero's Lucelle (1616). Een belangrijk deel van zijn werk bleef in handschrift bewaard. Hij werd op 22 januari 1619 in de Nieuwezijdskapel begraven. (G.R.W. Dibbets, Inleiding bij: Abraham de Koning Tragedi-Comedi; Zwolle 1968; met aldaar op blz. 9 het sterfjaar foutief als 1618. Vgl. Spiegel der Letteren, jrg. 11, blz. 125-128). |
Kooren-hart
zie Dirck Volckertsz. Coornhert. |
Lambertsz, Lambert
door Bredero als een der wijze leiders van D'Eglentier genoemd in zijn gedicht Den Broeders In Liefde Bloeyende, Anno 1615. |
Lambertsz, Pieter
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Lange, Marya Arents de
huwde in mei 1615 met Cornelis Janszoon Schooneman, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijks-gedicht en een bruiloftslied schreef. |
Lastman, Pieter
schilder, geboren te Amsterdam omstreeks 1583, verbleef 1603-1607 in Italië waarvan de invloed nawerkte in zijn schilderstijl, werd vooral bekend door bijbelse of mythologische voorstellingen die in een ietwat italianiserend landschap waren geplaatst. In latere jaren kreeg zijn werk een meer hollands karakter, verwant aan de haarlemse kunstenaars. Van de relatie tot het gezin Bredero is behalve de aanduiding in het proces van 6 februari 1615, niets bekend. Pieter Lastman bleef ongehuwd en werd begraven op 4 april 1633. |
L. Eba. S
auteur van een sonnet vóor Bredero's Stommen Ridder (1619). |
LeBlond, Michel
tekenaar-graveur van de twee kleine illustraties bij Bredero's Liedt-Boecxken (Amsterdam 1621), voorstellende het Boerengezelschap te Vinkeveen, en de aanbidding van Venus door de jongelingschap. |
Linschoten, Jan Huyghen van
zeevaarder en reisbeschrijver, geboren te Haarlem in 1563, overleden te Enkhuizen 8 februari 1611. |
Lodewycx, Eefgen
als uitdraagster en taxatrice vermeld in de akte van 28 april 1614. |
| |
| |
Loefzoon, Henrick
als borg van Adriaen Cornelisz vermeld in de koopakte van 6 januari 1594. |
Lubbertsz, Jan
wonende te Zwolle, als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Lucasz, Garbrant
zoon van Lucas Garbrants en Neel Jochems, gedoopt op 6 november 1583, waarbij zijn tante Marry Gerbrants als getuige optrad. |
Luiten, Hillegont
geboren in 1581 of 1582 als dochter van Lucas Garbrants en Neel Jochems; als getuige vermeld bij de doop van Heinrik Goossens, het zoontje van Bredero's zuster Stijn, op 16 september 1610. |
Lustele, Pieter van
als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. |
Luijtsen, Jan
neef van Bredero; zoon van Lucas Garbrants en Neel Jochems; werd schuitevoerder, huwde in 1600 met Tryn Feijkes van De Rijp. Bij de doop van hun tweede zoon, Luykas, op 11 september 1605, trad Bredero's zuster Hillegont op als getuige. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 159). |
Lijdt en hoopt
zinspreuk van Reinier Telle, onder diens lofdichten vóor Bredero's Lucelle (Amsterdam 1616) en vóor Bredero's Moortje (Amsterdam 1617). |
't Lijen verwint
zinspreuk van de auteur van een lofdicht vóor Bredero's Moortje (Amsterdam 1617). |
Maire, Isaac le
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Mander, Carel van
schilder en schrijver, geboren in mei 1548 te Meulebeke bij Kortrijk, reisde in 1574 naar Italië, 1577 naar Wenen, maar verliet na zijn terugkeer de Zuidelijke Nederlanden wegens de geloofsvervolgingen. In 1583 vestigde hij zich te Haarlem waar hij zowel schilders als rederijkers om zich heen verzamelde, en op beide groepen invloed uitoefende in min of meer renaissancistische richting. In 1604 verscheen zijn Schilder-boeck, met talrijke beknopte biografieën en ook esthetische theorieën en voorschriften. Hij overleed op 2 september 1606 te Amsterdam, maar zijn opvattingen werkten nog lang door, mede dank zij herdrukken van zijn werk. Achter de editie-1616 is een kort levensbericht van Carel van Mander afgedrukt, op z'n vroegst opgesteld in het najaar van 1617; het wordt gevolgd door een sonnet van Bredero. Op grond daarvan heeft men ook de prozatekst aan Bredero toegeschreven, maar daartegen bestaan gegronde bezwaren. |
Marees, Anna de
afkomstig uit de Warmoesstraat, huwde op 9 januari 1618 met Pieter Benoyt, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. |
Marissen, Abraham
als getuige vermeld in het testament van Bredero's ouders van 5 december 1619. |
Martens, Gerrit
auteur van een lofdicht vóor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616). Zinspreuk: 'k Betrou in een. |
| |
| |
Mathysz, Palm
als notaris te Amsterdam steller van de akten d.d. 31 december 1613, 6 februari 1615 en 14 april 1615. |
Medium Tenuere beate
zinspreuk van H. Hoefyser, auteur van een lofdicht vóor de editie-1638 van Bredero's Wercken. |
Meebael, Ryeuwert Zymonszoon
vermeld in de akte van 4 januari 1606. |
Men moet daar aan
zinspreuk van I. Visscher, auteur van een der Lijck-dichten (1619). |
Men spieghelt sacht aan anderen
zinspreuk van de auteur van een lofdicht vóor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616). |
Merula, Paulus
nederlands rechtsgeleerde, geboren te Dordrecht op 19 augustus 1558, werd hoogleraar in de Geschiedenis te Leiden 1592, historieschrijver van de Staten-Generaal 1598, en overleed te Rostock op 20 juli 1607. |
Meteren, Emanuel van
geboren te Antwerpen op 9 juli 1535, ging jong met zijn vader naar Londen en was daar sinds 1560 zelfstandig werkzaam als exporteur, ontwikkelde zich tot een voortreffelijk objectief historiograaf van de strijd tegen Spanje: Belgische ofte Nederlantsche Historie van onsen tijden (Delft 1599), met vooraf uitgaven in het Duits (1593-1596) en het Latijn (1598). In latere drukken zijn deels door hemzelf, deels door anderen talrijke wijzigingen aangebracht. Hij overleed te Londen op 18 april 1612. |
Meun, Adriaen Pietersz
als collecteur van de impost samen met Gerbrand Adriaensz Bredero vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Meun, Gerrit Adriaensz
als borg van Jeuriaen Bruynen vermeld in de akte van 16 juni 1633 waarbij Adriaen Cornelisz e.a. zich borg stellen voor Meun. |
Meijer, Jan Jacobsz
vermeld in de doopakte van 16 september 1610. |
Michielsd., Cornelia
huwde op 17 april 1618 met Daniel Vorstens, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. |
Mildert, A. van
zinspreuk: Weest mildt; auteur van een lofdicht voor Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619) en van een der Lijck-dichten (1619). |
Molenaer, Jan Miense
schilder (Haarlem ca. 1610-15 sept. 1668), schilderde in 1637 een tafereel uit Bredero's Lucelle. |
Molenyser, Adriaen
procureur te Amsterdam, die door Adriaen Cornelisz op 6 februari 1615 gemachtigd wordt in rechte tegen Pieter Lastman op te treden terwille van zijn dochter Hillegont. |
M.P.D.
initialen van Maria P ... D ..., een onbekende amsterdamse, aan wie Bredero zijn Griane opdroeg (Amsterdam 1616). |
| |
| |
M.S.
zie Stockmans, Magdalena. |
Mueleneir, Cornelis de
als getuige vermeld in de akte van 31 december 1613. |
Muen, Claes Pietersz
in de akte van 6 mei 1588 vermeld als eigenaar van een huis, grenzende aan het huis van Adriaen Cornelisz in de Nes. |
Muller, Harmen
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Munter, Jan
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Nanningsz, Elbert
als getuige vermeld in het testament van Bredero's ouders van 5 december 1619. |
Nave, Josephus vander
uitgever te Leiden, bij wie in 1632 een herdruk van Bredero's Spaanschen Brabander verscheen. |
N.I. à W.
initialen van de auteur van een latijns vers in de Lijck-dichten (1619). |
Nitter, Andries Jacobsz
als getuige vermeld in de akte van 14 april 1615. |
N.N.
aanduiding van een jonge weduwe aan wie Bredero, misschien in 1613, een tweetal brieven schreef. |
Non nobis
waarschijnlijk zinspreuk van Jan Franssoon, die dan de auteur is van lofdichten vóor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616), vóor Griane (Amsterdam 1616), vóor Moortje (Amsterdam 1617) en van éen der Lijckdichten. (1619). |
Noot, Jan van der - de Jonge; de Oude
deurwaarders te Amsterdam, als getuigen vermeld in de akten van 13 januari 1646 en 19 maart 1646. |
Nostra damus laeti
zinspreuk van Daniel Mostart (1590-1646), de auteur van éen der Lijck-dichten (1619). |
Oetgens, Frans Henricxzoon
oud-burgemeester van Amsterdam, van wie Adriaen Cornelisz blijkens de akte van 15 april 1610 een stuk grond in pacht had. |
Olij, Jan Janssz
als eigenaar van een stuk grond vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Onderrogh, Ysaacq
als huiseigenaar vermeld in de akte van 4 januari 1606. |
Os, Dirck van
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
| |
| |
Otsz, Barent
in 1619 vermeld als drukker van Bredero's Lucelle. |
Overal t' huys
zinspreuk van Samuel Coster. |
P.A.
initialen van de auteur van éen der Lijck-dickten (1619). |
Pege, Henrick
afkomstig uit Wezel; als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Pels, Nicolaes
auteur van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's Wercken; zinspreuk: Verandert in tijdts. |
Philipszoon, Barthelmeus
als borg tezamen met Adriaen Cornelisz vermeld in de akte van 31 juli 1610. |
Philipsz, Bartelt
als pachter van de impost vermeld in de akte van 29 augustus 1624, en samen met Adriaen Cornelisz en Claes Henricsz Stopper als borg voor Gerrit Adriaensz Meun vermeld in de akte van 16 juni 1633. |
Pietersdr, Henrickje
in 1592 geboren als dochter van de procureur Pieter Claesz Boer die sinds 1585 in de Nes woonde; ondertrouwde op 20 september 1616 met Nicolaes van Sitteren van Aken, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. (vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 164). |
Pieters, Janetgen
echtgenote van Bredero's oom Cornelis Garbrants Conijn; getuige bij de doop van Hijllegont Adriaensd. Bredero op 29 januari 1584, en eveneens bij de doop van Hilgont Adriaensd. Bredero op 15 november 1587. Begraven 15 december 1591. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 155). |
Pieters, Jannitge
als buitenechtelijke dochter van Bredero's zuster Stijn vermeld in de testamenten van Adriaen Cornelisz van 9 januari 1646 en 5 maart 1646. Aangezien Stijn Adriaensz in 1609 trouwde, zal Jannitge Pieters wel geboren zijn in 1607 of 1608. Mejuffrouw Dr. I.H. van Eeghen veronderstelt mede op grond van de naamgeving, dat de vader, een gehuwd man, geïdentificeerd kan worden met Pieter Cornelisz Conijn, een volle neef van Bredero. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 155). |
Pietersz, Claes
afkomstig uit Vierhuizen, vermeld in de akten van 15 april 1610 en van 31 december 1613. |
Pietersz, Dirck
boekverkoper inde Witte Parsse op het Water, bij wie in 1610 de tweede druk van ‘Den Bloem-Hof Van de Nederlantsche Ieught’ uitkwam, met daarin een lied van Bredero, echter zonder naam en zinspreuk. In 1615 publiceerde Dirck Pietersz het befaamde liedboek Apollo, met tenminste tien bijdragen van Bredero. |
Pietersz, Isaac
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Pietersz, Jan
als getuige vermeld in de akte van 14 april 1615. |
| |
| |
Pietersz, Lambert
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616, met de mededeling dat hij wegens de onenigheden van plan was als lid te bedanken. |
Pilorius, Johannes
notaris te Amsterdam, als getuige vermeld in het testament van Pieter Adriaensz Bredero, van 19 maart 1646. |
Plancius, Petrus
werd in 1552 in Dranoutre (Vlaanderen) geboren, studeerde theologie in Engeland en Duitsland, was predikant in de Zuidelijke Nederlanden, verhuisde in 1585 naar het Noorden, en werd orthodox predikant te Amsterdam. Hij ontwikkelde zich tot een eminent geograaf, cartograaf en sterrenkundige, en was een van de stimulerende krachten bij de vele ontdekkingsreizen tussen 1590 en 1610. Plancius overleed te Amsterdam op 15 mei 1622. |
Plasse, Cornelis Lodewijcksz van der
uitgever en boekverkoper aan de Beurs, uitgever van Bredero's werken van 1616 af, en blijkbaar een van zijn goede vrienden. |
P.S.
zie Scriverius, Petrus. |
Quina, Carel
dichter, lid van de brabantse kamer te Amsterdam, blijkens de brief van 23 maart 1611 een intieme en bewonderde jeugdvriend van Bredero;
auteur van de ‘Moorenlandtsche gheschiedenissen’ (Amsterdam 1610) waarvoor Bredero een lofdicht schreef, dat waarschijnlijk het eerst gedrukte werkstuk van zijn hand is;
auteur van lofdichten vóor Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616), Griane (Amsterdam 1616), Lucelle (Amsterdam 1616) en Moortje (Amsterdam 1617). |
Qui-na Dieu, na rien
zinspreuk van Carel Quina. |
Raep, Willem Adriaensz
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Ravesteyn, Paulus van
drukker te Amsterdam, bij wie o.a. de Griane, de Lucelle en het Moortje werden gedrukt. |
Raij, Reynier
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Reael, R.
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 16 juni 1633. |
Reepemaecker, Jacques
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Reijersz, Geurt
als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Reynst, Gerrit
idem. |
| |
| |
Rodenburgh, Theodore
werd in 1578 te Antwerpen of Hamburg uit amsterdamse ouders geboren; als handelaar en diplomaat verbleef hij o.a. te Madrid en te Lissabon. Van 1614 tot 1619 woonde hij te Amsterdam en verwierf daar snel een leidende positie in D'Eglentier. In de onenigheden binnen die Kamer toonde hij zich een ijdel en intrigerend tegenstander van de klassicistisch gerichte Samuel Coster en diens medestanders Hooft en Bredero. Zijn bonte drama's uit deze jaren zijn grotendeels navolgingen van spaanse en italiaanse voorbeelden; zijn merkwaardige Eglentiers Poetens Borstweringh (1619) is een handig samenstel van plagiaten. Werken uit de jaren '30, toen hij meest in Brussel woonde, zijn overwegend stichtelijk. Hij overleed in Antwerpen, oktober 1644. |
Roecholt, Gerrit
wonende te Danzig, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Roeloffzoon, Jan
kistenmaker, als getuige vermeld in de akte van 31 december 1613. |
Roemt u leven alijnd
zinspreuk van de auteur van een der Lijck-dichten (1619). |
Roghman, H.L.
auteur van een der Lijck-dichten (1619). |
Rosé, Hans
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Rutgertsius
door Bredero genoemd in de opdracht van Rodd'rick ende Alphonsus (1616), was filoloog en diplomaat. Jan Rutgers werd 28 augustus 1589 te Dordrecht geboren, en stamde van moederszijde uit de dordtse regentenfamilie De Muys van Holy. Sinds 1605 student te Leiden, waar hij bevriend raakte met Daniel Heinsius, ontwikkelde hij zich tot een begaafd classicus: Janus Rutgersius. In 1611 ging hij naar Frankrijk en werd te Orleans licentiaat in de Rechten. Als advocaat in Den Haag, 1613, maakte hij kennis met de twintig jaar oudere Mr. Jacob van Dijck, toen gezant van Gustaaf Adolf. Rutgers vergezelde Van Dijck in 1614 naar Stockholm en Narwa, werd door de zweedse koning tot Hofraad benoemd, leidde enige gezantschappen, en verwierf adelsbrieven. Als ambassadeur van Zweden bij de Staten-Generaal kwam hij eind 1621 weer in Den Haag, maar overleed al op 26 oktober 1625. (Van der Aa, Biogr. Wb, deel XVI, blz. 576-577; Dr. D. Hoek: Haags leven bij de inzet van de Gouden eeuw; Assen 1966). |
Ryckers, Andries
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Salingen, A. van
auteur van een der Lijck-dichten (1619); zinspreuk: Wt stof gheresen. |
Santberch, Jan van
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
S.C.
zie Coster, Samuel. |
Scaliger, Josephus Justus
werd 5 augustus 1540 te Agen aan de Garonne geboren, studeerde o.a. te Parijs en werd als voortreffelijk kenner van Latijn, Grieks, Hebreeuws, Arabisch en verschillende andere oosterse talen éen der grootste
|
| |
| |
filologen van zijn eeuw; hij was overtuigd Hugenoot maar bleef ook na de Barthelomeusnacht nog twintig jaar in Frankrijk; in 1592 benoemd tot hoogleraar te Leiden, werkte hij daar van 1593 tot zijn dood op 21 januari 1609. |
Schaeff, Hendrick
als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Scheepmaecker, Joachim Jansz
als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 31 december 1613. |
Scheepmaker, G.I. of I.J.
auteur van een lofdicht voor de tweede druk van Bredero's Spaanschen Brabander (Amsterdam 1618), van twee lofdichten voor Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619), van twee Lijck-dichten (Amsterdam 1619), en van een lofdicht voor het Groot Lied-Boeck (Amsterdam 1622). |
Schooneman, Cornelis Janszoon
huwde in mei 1615 met Marya Arents de Lange, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. |
Schryver, Peter, ofwel: Scriverius, Petrus
historicus, geboren te Haarlem op 12 januari 1576, overleden te Oudewater op 30 april 1660, schreef o.a. Oudt Bataviën nu genoemd Holland, 1606; hij wordt door Bredero een van zijn ‘vrunden’ genoemd in de voorrede van zijn Rodd'rick ende Alphonsus (Amsterdam 1616). Wellicht is Scriverius de voortreffelijke vriend die bij Govert Basson te Leiden (misschien 1616) Bredero's Geestigh Liedt-Boecxken uitgaf. Hij was de auteur van een der Lijck-dichten (1619) en van een lofdicht op Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622). |
Sedleniski, Pieter
wonende te Haarlem, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Sergeandt, Lucas Claesz
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Sitteren, Nicolaes van
ook genoemd Nicolaes van Setterich van Aken, ondertrouwde op 20 september 1616 met Henrickje Pietersd. uit de Nes; voor hun bruiloft schreef Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied. |
Smerinx, Vrou
wonende te Zwolle, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Solemans, Marten
idem. |
Solt, Willem van
als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Spiegel, Pieter Louwerisz
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Spieghel, Henderyck
geboren te Amsterdam op 11 maart 1549, koopman en dichter; bleef ook na de overgang van Amsterdam humanistisch katholiek, behoorde tot de leidende figuren van D'Eglentier, schreef de invloedrijke Twespraack vande Nederduytsche Letterkunst (1584), maar onttrok zich veelal aan het openbare leven terwille van zijn rustige studie in zijn buiten Meerhuizen aan de Amstel. In het laatst van zijn leven woonde hij te Alkmaar, en overleed aldaar op 4 januari 1612. Zijn belangrijke, naar vorm en inhoud klassiek be- |
| |
| |
invloede dichtwerk Hert-spieghel verscheen postuum (Amsterdam 1614). Hendrik Laurensz Spiegel wordt door Bredero vermeld in zijn pleidooi voor zuiverder taalgebruik; aangezien hij daar kennelijk wordt genoemd als nog in leven, kan de datering van dit pleidooi met enige waarschijnlijkheid worden gesteld op 1611, mogelijk najaar. |
S.S. S.S. L.L. Stud.
initialen onder een lofdicht voor de tweede druk van Bredero's Spaanschen Brabander (Amsterdam 1618). Waarschijnlijk Siffridus Sixtinus. |
Stanssen, Nelletgen
getuige bij de doop van Jan Adriaenz Bredero op 11 november 1597. Zij stamde uit het rijke en deftige amsterdamse geslacht Benningh, en was sinds 1581 getrouwd met de koopman Philips Adriaensz Texel (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 164). |
Stanssen, Tryntjen
dochter van de kuiper Stans Jacobsz in de Haringpakkerij; huwde in november 1613 met de 23-jarige katholieke tinnegieter Wynant Bartelszoon uit de Nes, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 163). |
Starter, Jan Jansz
als zoon van een uitgeweken londense wever te Amsterdam in 1593 geboren; vestigde zich in 1614 als boekverkoper te Leeuwarden, waar hij het literaire leven stimuleerde door het oprichten van een rederijkerskamer; maakte naam met liederen en toneelwerk; was in 1620 ingeschreven als student te Franeker; keerde in 1621 terug naar Amsterdam, gaf in datzelfde jaar zijn liedboek De Friesche Lusthof uit, dat hem deed kennen als een met Bredero verwant talent; voltooide in opdracht van de uitgever Van der Plasse de tekst van Bredero's Angeniet (Amsterdam 1623); trok in 1625 met Ernst graaf van Mansfelt als historieschrijver naar Duitsland, en kwam in september 1626 tijdens een krijgstocht in Hongarije om. |
Steenwegen, Philips Jacobsz. van
boekverkoper te Rotterdam en uitgever van een ‘Niev lied-boeck’ (1627). |
Stevyn, Simon
geboren te Brugge in 1548, was te Antwerpen werkzaam als boekhouder, kwam in 1581 naar Leiden en publiceerde sindsdien geschriften op het gebied van wis- en natuurkunde, zeevaartkunde, krijgskunde, logica en maatschappij-beschouwing. Aan hem dankt het Nederlands talrijke termen voor wiskunstige begrippen, die tevoren steeds in het Latijn werden aangeduid. Van 1593 af was Stevin als ingenieur in dienst van het staatse leger. Bredero noemt hem met recht in zijn pleidooi voor zuiverder taalgebruik, misschien najaar 1611. Simon Stevin overleed te 's-Gravenhage in de eerste maanden van 1620. |
Stockmans, Magdalena
geboren op 12 april 1598 als dochter van de brouwer Jan Stockmans, afkomstig uit Antwerpen, en van zijn tweede vrouw Elisabeth Lambrechts, uit Nijmegen, werd zij opgevoed in een groot gezin, maar zij verloor haar ouders vroeg. In 1617 trouwde haar zuster Elisabeth met de lakenhandelaar Jan Teller, en vestigde zich te Amsterdam, wellicht op de Nieuwendijk. In de winter 1617-1618 verbleef Magdalena in Amsterdam, waar Bredero haar ontmoette en verliefd op haar werd; de brief die hij haar omstreeks Nieuwjaar 1618 stuurde, laat dienaangaande geen twijfel. Op 18 juni 1618 huwde zij te Oud Alblas met de rijke, veertigjarige koopman Isaac van der Voort, uit Antwerpen afkomstig, maar sinds jaren te Napels gevestigd. Het gedicht dat Bredero voor haar schreef: Oogen vol maiesteit, werd haar nagezonden, en bereikte haar hoewel het adres luidt: Roomen. In de tweede helft van 1629 verloor zij haar man en twee van haar kinderen. Zij verliet Italië, verbleef een paar jaar in Antwerpen, en woonde sinds 1632 in Amsterdam. In 1638 hertrouwde zij met de weduwnaar Thomas Verwer, gedeputeerde van Overijsel der Staten-Generaal en wonende in het befaamde Zweedse Huis te 's-Gravenhage, eens de residentie van
|
| |
| |
Mr. Jacob van Dijck. Het huwelijk werd een mislukking, het optreden van Magdalena jegens Verwer was in hoge mate rancuneus; in 1640 verliet zij hem voorgoed. Zij woonde tenslotte aan de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam en stierf aldaar op 19 juni 1660. (Mejuffrouw Dr. I.H. van Eeghen: Magdalena Stockmans; in Amstelodamum, jrg. 41, blz. 137-141; Dr. D. Hoek: Haags leven bij de inzet van de Gouden Eeuw, Assen 1966, blz. 225-249). |
Stoffelsz, Willem
als huiseigenaar vermeld in de akten van 6 januari 1594 en 21 mei 1594. |
Stopper, Claes Henricz
samen met Adriaen Cornelisz en Bartholt Philips als borgen voor Gerrit Adriaensz Meun vermeld in de akte van 16 juni 1633. |
Swart, Claes Janssz
als huiseigenaar vermeld in de akte van 4 januari 1606. |
Sybrantsz, Jan
chirurgijn te Amsterdam, tezamen met Adriaen Cornelisz als borg voor Symon Jan Vechtersz vermeld in de akte van 29 maart 1602, en als gewezen pachter van de impost op wollen lakens vermeld in de akte van 31 juli 1610. |
Symens, Jop
als getuige vermeld in de akte van 14 april 1615. |
Tangel, Rogier
als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
T.C.
initialen van de auteur van een der Lijck-dichten (1619). |
Telle, Reinier
geboren te Zierikzee in 1558 of 1559; later als rector aldaar werkzaam, vestigde zich in 1610 te Amsterdam en nam daar deel aan het letterkundig leven als vrijzinnig publicist van pamfletten en hekeldichten. Hij vertaalde de delen IV, VI en VII van de Tragedische ofte Klaechlijcke Historien, naar het Frans van Pierre Boaistuau en François de Belleforest; de berijmde passages in deze delen zijn van Bredero's hand. Onder de zinspreuk Lijdt en hoopt schreef Telle huldigingsgedichten vóor Bredero's Lucelle (1616) en Moortje (1617). Hij overleed begin 1618 te Amsterdam. (Vgl. H. de la Fontaine Verwey, Jaarboek Amstelodamum LX, en A. Keersmaekers, Spiegel der Letteren, jrg. 11, blz. 81-97). |
Tesselscha
zie Visscher, Maria Tesselschade. |
Teunisdr., Annetgen
huwde op 9 maart 1597 met Bredero's neef Pieter Cornelisz; was peet bij de doop van Bredero's zuster Bely op 20 april 1599. |
Teunisdr., Maritgen
zuster van Annetgen Teunisdr., vermeld in de akte van 8 februari 1597. |
Teunisz, Harmen
afkomstig uit Zwolle, ging op 2 juli 1639 in ondertrouw met Maritjen, dochter van Bredero's zuster Hillegont. |
| |
| |
Texel, Philips Ariaenssen
koopman te Amsterdam, geïnteresseerd in de belastingpacht; was sinds 1581 gehuwd met de rijke en voorname Nelletgen Stanssen Benningh (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 164), maar wordt als voortvluchtig debiteur vermeld in de akte van 31 december 1613. |
T.H.
zie T. Hartoch. |
Thomasszoon, Jan
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 31 juli 1610. |
Thomasz, J.
als notaris te Alkmaar vermeld in de akte van 8 februari 1597. |
Tibout
schermmeester, door Bredero geprezen in een lofdicht. Gerard Thibault was van antwerpse afkomst. In 1628 publiceerde hij bij Elsevier zijn handboek: Academie de l'espée. |
Toenes, Annie
zie Teunisdr. Annetgen. |
Tongerlo, Arent van
zoon van Hans Arentsz van Tongerlo en van Bredero's zuster Hillegont, gedoopt te Amsterdam op 25 februari 1621; overleden vóor of in 1639. |
Tongerlo, Hans Arentsz van
zwager van Bredero, zoon van de wijnverlater, later kuiper, Arent Jansz, afkomstig uit Tongerlo, en van Judith Jans Ketwyck, afkomstig uit Zwolle; hij woonde aan de Oudezijds Voorburgwal nabij de Varkenssluis; huwde 25 jaar oud in 1615 met Bredero's zuster Hillegont, bij wie hij drie dochters en een zoon kreeg; was eerst kuiper, daarna met weinig succes wijnverlater. Hij overleed tussen 1632 en 1639. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 151). |
Tongerlo, Hester van
dochter van Hans Arentsz van Tongerlo en van Bredero's zuster Hillegont; gedoopt te Amsterdam op 15 mei 1625; huwde in 1647 met de wieldraaier Huybert Joerysz Brandenburch, uit Enkhuizen afkomstig; zij tekende de akte van 21 september 1647 met een kruisje. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 152). |
Tongerlo, Judick of Judith van
idem, gedoopt te Amsterdam 23 oktober 1616; was in 1647 nog ongehuwd. |
Tongerlo, Maritjen van
idem, gedoopt te Amsterdam op 6 februari 1618; huwde in 1639 met Herman Teunissen, van Zwolle; hertrouwde als weduwe in 1647 met de 27-jarige varensgezel Hinrich Arsen uit Hamburg. (Vgl. Amstelodamum, jrg. 55, blz. 152). |
Tulken, Joost
als een der schuldeisers van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Tijssen, Jannetgen
als weduwe van Willem Jansszoon vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Vaenius, Otto (Otto van Veen)
schilder, geboren te Leiden in 1556, vluchtte in 1572 naar Antwerpen, vandaar naar Aken en Luik, verbleef 1576-1581 te Rome en keerde daarna terug naar de Nederlanden; in 1585 werd hij hofschilder van Parma. In 1607 graveerde hij ruim honderd prenten die onder de titel Emblemata Horatiana zowel
|
| |
| |
met latijnse bijschriften (nl. klassieke citaten) als met bijschriften in Latijn, Frans en Nederlands verschenen; de nederlandse vierregelige rijmen zijn vertalingen naar het Frans. De herdruk van 1612 bevat bijschriften in het Latijn, het Frans, het Nederlands, het Italiaans en het Spaans; de nederlandse achtregelige teksten zijn vaak bewerkingen van de oorspronkelijke in vier regels. Ofschoon de vierregelige versjes uit 1607 als werk van Bredero postuum zijn opgenomen in de bundel Nederduytsche Rijmen (Amsterdam 1620), moet zijn auteurschap worden betwist. Bredero heeft echter Veens werk later wel gekend, getuige het lofdicht voor Othonis Vaeni Emblemata aliquot selectiora amatoria (Amsterdam 1618). Van Veen, mede van belang als leermeester van Rubens, overleed te Brussel op 6 mei 1629. |
Vechtersz, Symon Jan
pachter van de impost van wijnen enz., voor wie Adriaen Cornelisz zich op 29 maart 1602 borg stelde. |
Velde, Jan van de
graveur van de illustraties bij Bredero's Groot Lied-Boeck (1622). |
Verandert in tijdts,
zinspreuk van Nicolaes Pels, auteur van een lofdicht voor de editie-1638 van Bredero's Wercken. |
Verberg, Niclaes Ellertsz
boekverkoper in de Beursstraat te Amsterdam, door het uitgeven van Bredero's Klucht van de Koe (1618), en van Bredero's Lofdicht van Ryckdom en Armoede (1620), een concurrent van Van der Plasse. |
Verbiest, B.
lid van de brabantse Kamer, auteur van een lofdicht vóor Bredero's Griane (1616). |
Verhoeven, Jan
als getuige vermeld in de akte van 25 maart 1616. |
Verlooren arbeijt, Jan Gerritsz
als pachter van de impost op wijnen vermeld in de akte van 29 augustus 1624. |
Vinck, Marten en Dirck
als getuigen vermeld in de akte van 29 april 1614. |
Vinckx, Harmina Pietersd.
huwde op 3 oktober 1619 met Dieryck Doots-hooft, voor welke blijkbaar lang voorgenomen bruiloft Bredero een paar gedichten had geschreven. |
Virtutem Fortuna timet
zinspreuk van de auteur R.L., schrijver van een lofdicht voor Bredero's Groot Lied-Boeck (1622). |
Vis, Cornelis
als lid van D'Eglentier vermeld in de akte van 14 april 1615. |
Visscher, Anthonij Claesz
als getuige vermeld in de akte van 15 april 1610. |
Visscher, I.
auteur van een der Lijck-dichten (1619); zinspreuk: Men moet daar aan. |
Visscher, Jan Jacobsz
schilder en glasschrijver, wonende op het Rusland, aan wie Bredero, misschien in 1615, een gedicht richtte over de misstanden in D'Eglentier. |
| |
| |
Visscher, Maria Tesselschade.
als dochter van de koopman en schrijver Roemer Visscher geboren te Amsterdam op 25 maart 1594, geroemd om haar knappe verschijning en haar vele kunstzinnige talenten; Bredero wijdde enkele gedichten aan haar en droeg haar in 1616 zijn Lucelle op. Zij huwde in 1623 met Allard Jansz. Crombalgh en verhuisde naar Alkmaar. In 1641 ging zij over tot de rooms-katholieke kerk. Zij overleed te Amsterdam op 20 juni 1649. |
Visscher, Roemer
geboren te Amsterdam in 1547, was koopman en schrijver, al duurde het tot 1612 eer er iets van hem in druk verscheen; behoorde met zijn vriend Spiegel tot de leidende figuren van D'Eglentier en wordt als zodanig door Bredero vermeld in een tekst van wschl. eind 1611. Roemer Visscher was de vader van de begaafde dochters Anna en Maria Tesselschade, en maakte zijn huis aan de Gelderse kade tot een ontmoetingsplaats van allerlei kunstenaars. Hij overleed te Amsterdam op 19 februari 1620. |
Vogel, Otto
wonende te Haarlem, als schuldeiser van Lambert Bobbert vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Vondel, Joost van den
werd te Keulen op 17 november 1587 geboren uit antwerpse ouders van doopsgezinde overtuiging; in 1595 vertrok het gezin uit Keulen, in 1597 vestigde het zich in Amsterdam. Zeer jong toegetreden tot de brabantse Kamer, schreef Vondel in 1610 zijn eerste toneelstuk: Het Pascha, dat bij de uitgave (Schiedam 1612) een lofdicht van Bredero ontving. Op 5 december 1610 gehuwd, kon Vondel de zaak in de Warmoesstraat deels overlaten aan zijn vrouw. In deze jaren schreef hij de emblematische bundels Den Gulden Winckel (1613) en De Vorstelijcke Warande der Dieren (1617), en ook het Lof-Gesangh over de scheeps-vaert, het eerste van de vele verheerlijkingen van Holland en speciaal Amsterdam. Onder de Lijck-dichten op Bredero (1619) is ook een tekst van Vondel. Ditzelfde gedichtje werd eveneens afgedrukt vóor Bredero's Groot Lied-boeck(Amstelredam 1622). Voor Bredero kan Vondel, die twee-en-een-half jaar jonger was, niet anders dan een begaafd dichter-in-aanleg zijn geweest: de werkelijke ontplooiing van Vondels talenten kwam pas na 1625, en eigenlijk zelfs na 1635; het hoogtepunt, de Lucifer, ligt in 1654. Vondel overleed te Amsterdam op 5 februari 1679. |
Voort, Isaac Willems van der
geboren te Antwerpen op 30 mei 1578, was jong in de leer gegaan bij een wever, daarna bij een kuiper, maar ging in 1601 naar Italië waar hij te Napels een gefortuneerd handelaar werd. In de winter 1617-1618 verbleef hij in Amsterdam, ontmoette er Magdalena Stockmans en verkreeg er haar jawoord, tot verdriet van Bredero. Het huwelijk werd op 18 juni 1618 te Oud-Alblas voltrokken; op 20 september bereikte men Napels. Hij overleed aldaar op 9 augustus 1629; het zesde kind werd postuum geboren. (Amstelodamum, jrg. 41, blz. 137-141). |
Vorstens, Daniël
uit de Warmoesstraat, huwde op 17 april 1618 met Cornelia Michiels, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. |
Vos, Jan de
als notaris te Amsterdam vermeld in de testamentaire beschikkingen van 9 en 13 januari 1646, en van 5 en 19 maart 1646. |
Voskuyl, Dirck Pietersz
geboren in 1585 in de Nes, werd boekbinder en boekverkoper, huwde op 26 februari 1612 met zijn nicht Aafgen Willemsd., voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. Een exemplaar van de oorspronkelijke druk, geheel in rood, bleef bewaard (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. Signatuur 853 A 97). |
| |
| |
Vrancx, Sebastiaan
geboren te Antwerpen op 22 januari 1573, schilder en rederijker, maakte een reis naar Rome en verwierf na zijn terugkeer een invloedrijke positie temidden van zijn kunstbroeders. Hij schilderde in krachtige kleur voorstellingen met een bewogen compositie. Een werk van zijn hand was omstreeks 1610 in het bezit van Badens, aan wie Bredero het te leen vroeg, kennelijk om het voor zijn vader te kunnen kopiëren. Vrancx overleed te Antwerpen op 19 mei 1647. |
Vrederixsz, Sander
schoenlapper, aan wie op 11 november 1631 op verzoek van Adriaen Cornelisz een schoenlappershuisje aan de Varkenssluis werd toegewezen. |
Vriendt, Pieter Willemsz
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 30 augustus 1600. |
Waarde liefde blijft
zinspreuk van de auteur van een lofdicht voor Bredero's Groot Lied-boeck (Amstelredam 1622). |
Waesbergen, Pieter van
uitgever te Rotterdam, bij wie in 1622 een ongeautoriseerde herdruk van Bredero's Spelen verscheen. |
Weest mildt
zinspreuk van de dichter A. van Mildert. |
Wesselsz, Willem
als coussemaecker vermeld in de akte van 19 augustus 1637; buurman van Adriaen Cornelisz en als getuige vermeld in diens testament van 5 maart 1646. |
Westerhout, Christyna Gerrits
huwde op 1 mei 1618 met Adriaen vander Heeden, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een builoftslied schreef. |
Wie faalt mach keeren
zinspreuk van de auteur met initialen G.G., schrijver van een lofdicht op Bredero's Groot Lied-boeck (Amstelredam 1622). |
Wie ghenoeght
zinspreuk van de auteur van een lofdicht voor Bredero's Groot Lied-boeck (Amstelredam 1622). |
Willemsdochter, Aafgen
huwde op 26 februari 1612 met haar neef de boekbinder en boekverkoper Dirck Pietersz Voskuyl, voor welke gelegenheid Bredero een huwelijksgedicht en een bruiloftslied schreef. (Amstelodamum, jrg. 55, blz. 163). |
Wits, Jonas
als schepen van Amsterdam vermeld in de akte van 31 juli 1610. |
Wolff, O. van der
als ondertekenaar namens de Staten van Holland en Westfriesland vermeld in de akte van 16 juni 1633. |
Wt stof gheresen
zinspreuk van A. van Salingen, auteur van een der Lijck-dichten (1619). |
Yvert naa 'trecht
zinspreuk van de dichter T. Hartoch. |
|
|