6 mei 1588
Adriaen Cornelisz doet zijn huis in de Nes, waarvoor hij nog maar éen termijn van de koopsom had betaald, van de hand; de nieuwe eigenaar - blijkens andere akten ook van de ‘kamer’ - was Jan Beth Jacobsz Hooft (Kwijtscheldingen 6, folio 291 recto, verso en 292 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). Het huis bleef lang in diens familie, maar werd niet door hemzelf of een van zijn familieleden bewoond. Het is dus mogelijk dat Adriaen Cornelisz er als huurder bleef wonen, maar zekerheid bestaat dienaangaande niet. (Vgl. Dr. I.H. van Eeghen, Amstelodamum jrg. 55, blz. 167-168).
Wij Iacob boelenzoon ende henrick hudde
Schepenen In Amstelredamme Oirconden
ende kennen dat voor ons gecompareert zyn
folio 291 verso
Arent henricxz van weesp, mathijs van
bancken, Seruaes gosens, floris claesz clouck
Gerrit pietersz bicker, ende Pieter adriaensz
als regenten vande Gasthuijsen deser stede
Ende gelieden Indier qualite bij wete ende
consente vanden heere Burgermeesteren der seluer stede
vercoft, opgedragen, ende quytgeschouden te hebben
Ian beth Iacobsz hooft suuelcooper Een huys ende
erue gestaen inde gansoort daer lendenen
van zijn d'voorsz gasthuysen ande noort syde
ende de halle deser stede ande zuytzyde
streckende voor vande straet tot achter
ande muijr ende huysinge van Claes pietersz
muen In allen schijne t voorsz huys ende erue
ter voornoempde plaetse gelegen es
beheijmpt, ende betimmert staet, Ende
zij Comparanten gelieden daer aff al voldaen
ende well betaelt te wesen. Den lesten
penninck mitten eersten, Soe dat
sij luden daer omme inder voorschreuen
qualite belooffden t'voorschreuen huys
ende erffue te vrijen ende vrij te waren
Iaer ende dach als men In gelijcke schuldich