Memoriaal van Bredero
(1970)–Garmt Stuiveling– Auteursrechtelijk beschermdDocumentaire van een dichterleven
[pagina 5]
| |||||||
InleidingJaren lang heb ik de illusie gehad, eens ertoe in staat te zijn om ‘Het korte leven van Jacques Perk’ te doen volgen door ‘Het bonte leven van Bredero’. Maar het zit er niet in, de feitelijke documentatie is te gering voor een biografie. In de negentiende eeuw heeft Ten Brink het geprobeerd, en daarna Prinsen, en daarna Knuttel; maar een betrouwbaar verhaal van de menselijke handelingen en gebeurtenissen die samen destijds een bewogen leven hebben gevuld en gevormd, is het bij niemand geworden. Fantasieën hebben de waarheid, veronderstellingen de zekerheid, bespiegelingen de zichtbaarheid vervalst en vervangen; amoureuze liederen zijn misbruikt als liefdesbrieven, aandachtige liederen als openbare schuldbelijdenissen, toneelfiguren ‘verklaard’ als verklede concurrenten of geridiculiseerde minnaressen. En tussen al die honderden bladzijden met vaak betwistbare wetenswaardigheden mist men pijnlijk die ene pagina waar de mán ons levend en levensgroot voor ogen staat. Maar indien de tot-nu-toe geschreven Bredero-biografieën die naam niet verdienen, ligt dat niet enkel aan de te geringe omvang van de bewaard gebleven archivalia. Men heeft ook verzuimd de beschikbare bescheiden zo volledig en zo authentiek mogelijk mee te delen, en zich herhaaldelijk beperkt tot een beknopte vermelding of een fragmentarisch, vaak niet eens letterlijk citaat, opgeborgen in de een of andere voetnoot. En erger nog: men is zich te zelden ervan bewust geweest dat ieder leven, hoe gecompliceerd ook, zich afspeelt in de rechtlijnige tijd. Oorzaken en gevolgen zijn geen omkeerbare grootheden, de feiten hangen samen in een bepaalde tijdsorde, ze volgen allereerst óp, en dan misschien ook úit elkaar. Al kent een latere onderzoeker de afloop, hij moet bescheiden zijn met die kennis; want voor de tijdgenoten, voor de ooggetuigen, waren de gebeurtenissen voortdurend vol van open mogelijkheden, ten goede en ten kwade; en wat zij vrezende uit alle macht poogden te vermijden, voltrok zich vaak toch; en wat zij hopende met volle inspanning trachtten tot stand te brengen, ging vaak reddeloos teloor. Indien iemand zich dit bewust is geweest, dan wel Bredero: de wisselvalligheid van het lot was zijn diepste levensbesef, misschien uit eigen ervaringen ontstaan, waarschijnlijk door allerlei lectuur bevestigd, en stellig ook opgenomen in zijn protestantse geloof. Dit dubbele besef van het veranderende tijdsverloop en van de constante onzekerheid is een voorwaarde voor iedere adequate kennis omtrent het leven van mensen en van volkeren. Men kan geen voorschot nemen op de toekomst. Zonder strikte chronologie is verantwoorde geschiedschrijving ondenkbaar, al houdt dit niet in dat men met chronologie alleen zou kunnen volstaan. Maar wie zich ertoe zet de gegevens te rangschikken naar hun datum, kan aan den lijve ervaren hoe gauw de kleinste dienst soms in de grootste overgaat: | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
want de simpele waarschuwing omtrent de grenzen van het mogelijke is niet zelden tegelijk een aanwijzing, gericht op het werkelijke en wezenlijke. Een enkel voorbeeld als bewijs: in literair-historisch opzicht is de exacte reeks: Teeuwis de Boer - Moortje - Warenar - Spaanschen Brabander bepaald iets ánders en iets interessanters, dan een willekeurige groep van vier oud-hollandse blijspelen die alle zo ongeveer afkomstig zijn uit de tijd van het Bestand. En zelfs dát is een factor die men te zelden erkent. Als ik aan Bredero denk, wil ik hem zien in zijn familiekring, in zijn stad, tussen zijn collega's, in zijn tijdvak, literair en algemeen: en de kleine reeks van persoonlijke feiten die dateerbaar vaststaan, kan dus worden aangevuld met een grotere reeks van even vaste gegevens uit zijn direkte en meer-verwijderde omgeving. Leveren ons de archieven ten aanzien van Gerbrand Adriaenszoon zelf tot aan het jaar 1606 geen enkel document op, het gezin waarin hij tot zijn vroege dood is opgenomen gebleven, vond z'n neerslag in een paar dozijn archivalia, waaruit voor latere ogen zowel het aandoenlijk lotgeval van geboorte en dood, alsook de allengs stijgende welvaart zich aftekent. Maar er zijn meer dateerbare gegevens dan uit doop- en doodsboeken, uit koopakten en borgstellingen alleen. Het dichterschap immers ligt in z'n openbare ontplooiing gedeeltelijk vast in Bredero's medewerking aan de fraaie verzamelbundels die toen zo in de mode waren, in zijn huldigende bijdragen vóor de publikaties van enkele vrienden of kennissen, in de gedichten en liederen die hij terwille van bepaalde bruiloften schreef, en in de opeenvolgende vertoningen en uitgaven van zijn eigen toneelwerk. Voegt men hier de paar brieven aan toe, die ons weliswaar niet in handschrift maar toch in vrij vroege drukken zijn overgeleverd, dan blijkt het direkte materiaal toch een rijker en genuanceerder geheel op te leveren, dan men aanvankelijk had voorzien. En naast dit direkte materiaal van en rondom Bredero zelf, bestaan er verscheidene eigentijdse getuigenissen óver hem: een hoogst opmerkelijke beschouwing van Samuel Coster inzake Bredero's grote succes, een handvol eerdichten van verschillende vrienden vóor zijn gedrukte toneelspelen en kluchten, een paar dozijn rouw- en lofdichten na zijn vroege dood. En ook in archivalia van later datum, zoals de testamentaire beschikkingen van Bredero's vader, zijn somtijds nog bruikbare gegevens aanwezig, die mee helpen om het bijeen gebrachte materiaal enigszins aan te vullen, zonder het te kunnen completeren. Toen men in 1885 het derde eeuwfeest van Bredero's geboorte organiseerde, heeft men zowel in literair als in historisch opzicht uitermate nuttig werk verzet. Wij danken daaraan de eerste Bredero-bibliografie, de eerste moderne uitgave van de verzamelde werken, en een groot aantal archivalia. Maar juist in dit laatste opzicht is het sindsdien mogelijk gebleken af en toe nog onbekend materiaal aan het licht te brengen, al heeft dit door verspreide publikatie in uiteenlopende vaktijdschriften niet het volle rendement opgeleverd voor de Bredero-studie. En ook nu is er door systematisch onderzoek nog het een en ander te voorschijn gebracht dat sinds meer dan drie eeuwen bewaard is gebleven, maar al die tijd schuil is gegaan in onbekendheid. In deze omstandigheden en met zulke gegevens in handen, heb ik mijn voornaamste zorg welbewust gericht op controle en ordening; wát er in dit boek ook moge ontbreken, het aanwezige materiaal draagt in ieder geval een drievoudig merk: het is zo authentiek mogelijk, het is zo chronologisch mogelijk, het wordt onverkort meegedeeld. En indien | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
een gunstig lot te eniger tijd nog iets onbekends aan den dag brengt, dan kan het hier zonder moeite op de precieze plek worden ingevoegd. Minder dan Vondel met zijn politieke lof- en hekeldichten, minder dan Hooft en Huygens met hun gewichtige ambtelijke werkzaamheden, heeft de vrije amsterdamse burgerjongen die Bredero was, ogenschijnlijk te maken gehad met zijn tijd. Daaruit volgt nog niet dat die tijd ook weinig te maken heeft gehad met hem. Het is mijn vaste overtuiging dat de sfeer, de stijl, het niveau van Bredero's werk in lied en toneelspel, niet kan worden losgedacht van de sfeer, de stijl, het niveau van de levenslustige, wilskrachtige, vrome en vrijheidslievende generaties door wie tussen 1581 en 1609 ons zelfstandig volksbestaan werd veroverd, en daarna bevestigd. Ik heb daarom het leven van Bredero, met zijn familie direkt om hem heen, ingepast in de kroniek van veertig jaar nederlandse historie, en hieraan zelfs af en toe een ietwat west-europees tintje verleend. Niet omdat men van die gebeurtenissen aan het front of in den vreemde, te Amsterdam onmiddellijk kennis droeg - al zal ook dat vaak zo zijn geweest - maar wel omdat deze gebeurtenissen in hun beperkende of verruimende uitwerking objectief de omstandigheden hebben bepaald waaronder de Republiek, waaronder Holland, waaronder Amsterdam, waaronder Bredero destijds heeft geleefd. De feitelijke samenhangen zijn onmiskenbaar, ook al zou men het bewijs kunnen leveren dat niemand zich daarvan bewust is geweest. Maar het tegendeel is veelal het geval. Ik heb ernaar gestreefd, elk jaar door enkele gedateerde politieke en militaire feiten te karakteriseren, en daarbij heeft het kiezen van de belangrijkste feiten soms minder moeite gekost dan het opsporen van de precieze dataGa naar voetnoot*. Een klein aantal markante gegevens van literaire of algemeen-culturele aard is hieraan van jaar tot jaar toegevoegd, op goede grond vaak niet zo nauwkeurig gedagtekend. Stipte verschijningsdata van boeken zijn zelfs in later eeuwen moeilijk achterhaalbaar. Het memoriaal, aldus ontstaan, bevat op de linkerbladzijden steeds deze politieke en literaire gegevens, en bovendien het portret van een belangrijke openbare figuur. Die portretten zijn tot mijn spijt niet enkel vaak van iets latere datum, ze stellen ook de persoon meestal voor op een iets hogere leeftijd dan bij het aangegeven jaartal past. Maar absolute historiciteit was ten deze niet te bereiken. Op de rechterbladzijden daarnaast vindt men de Brederodiana: deze bestaan behalve uit een beknopte omschrijving en eventueel een verklarende inleiding, ook uit een letterlijke translitteratie van het desbetreffende document, gevolgd door een reproduktie daarvan, al moest deze om technische redenen meestal iets worden verkleind. In twee opzichten verplichtte het materiaal mij af te wijken van dit strakke systeem, enerzijds door een tekort, anderzijds door een teveel. Uit enkele vroege jaren immers bleken er geen persoonlijke archivalia aanwezig te zijn, hetgeen had moeten leiden tot gehele rechterbladzijden wit. Het leek mij zinrijk die open ruimten te gebruiken voor afbeeldingen van gebouwen uit het vroeg-zeventiende-eeuwse Amsterdam, de stad van Bredero, om aldus ook het decor van diens leven - en van diens liederen, kluchten en blijspelen - enigszins zichtbaar te maken. | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
Maar moeilijker dan het tekort, was het teveel: de literaire en archivalische gegevens uit de latere jaren bleken vaak te omvangrijk te zijn voor éen enkele rechterpagina; ze moesten dus worden afgedrukt op drie of vijf opeenvolgende bladzijden, rechts én links. Maar er was nóg een coïncidentie die een zekere wijziging ten gevolge had: dezelfde jaren die gekenmerkt worden door de snelle ontplooiing van Bredero's literaire begaafdheid, zijn in politiek opzicht weinig spectaculair doordat het Bestand een voorlopig einde had gemaakt aan elke militaire activiteit. Zo volgde uit het bijeengebrachte materiaal als vanzelf een indeling in drieën:
Het behoeft wel geen betoog, dat de tweede periode de hoofdzaak is, de kern van het boek, het zinrijke middenstuk waaraan de beide andere gedeelten hun belang ontlenen; een ongelijksoortig belang evenwel, want de eerste periode gaat vooraf en heeft dus bijgedragen tot Bredero's wording en vorming, maar de derde periode volgt en kan dus nooit meer hemzelf betreffen, enkel de gedragingen van anderen die eens met hem in familiale of vriendschappelijke betrekking hebben gestaan. Op grond van het karakteristieke onderscheid tussen de drie aangegeven perioden, die overigens zonder afscheiding in elkaar overgaan, heb ik ernaar gestreefd ze ook visueel duidelijk te doen verschillen:
de eerste periode heeft op de linkerbladzijden telkens éen portret, en dit is, gelijk reeds werd opgemerkt, steeds het portret van een belangrijke politieke, militaire of culturele figuur met wie Bredero geen persoonlijke relatie zal hebben gehad, al is dit misschien ten aanzien van Hooft Sr. in een later stadium niet volstrekt ondenkbaar;
de tweede periode heeft op de desbetreffende linkerbladzijden telkens twee portretten, en deze behoren zoveel mogelijk bij amsterdamse persoonlijkheden met wie Bredero óf in vriendschappelijke betrekking heeft gestaan, óf althans wel eens in contact zal zijn gekomen;
de derde periode, bedoeld als toegift, bevat in het geheel geen portretten, de jaartallen vormen geen ononderbroken reeks meer, en de documenten zijn niet in reproduktie weergegeven; toch zijn de eisen van authenticiteit en chronologie ook hier gehandhaafd.
Er is tenslotte nog een vierde ‘hoofdstuk’ in dit boek: een alfabetisch register van al de personen die in de Brederodiana worden genoemd, voorzien van beknopte biografische aantekeningen voorzover het de omgeving van de dichter betreft. Om de zaak niet topzwaar te maken en geen | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
ongelijksoortige grootheden te vermengen, zijn de figuren, vermeld op de ‘historische’ bladzijden, in dit register buiten beschouwing gelaten. De meeste ervan vindt men trouwens in elke enigszins omvangrijke encyclopedie. Ofschoon men kan zeggen dat dit Memoriaal van Bredero zich aandient als een kruising tussen een jaartallenboekje en een prentenboek, is het evenmin bedoeld om uit het hoofd geleerd, als om alleen maar doorgebladerd te worden. Het is een lees-boek in de strikte zin van het woord, al mag de presentatie van de inhoud dan wat ongewoon zijn. Het is een lees-boek van en over Bredero; en als samensteller ervan hoop ik van harte, dat het zijn niet-geschreven en tot nu toe niet-te-schrijven biografie doeltreffend vervangt.
Garmt Stuiveling |
|