P.C. Hooft en de ongeziene, eerste 'fontein' van Amsterdam
(2017)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd28. SlotVan dit alles is nu natuurlijk bijna niets meer te zien. De zuidelijke helft van de Grimnessesluis werd in de negentiende eeuw afgebroken, maar die aan de andere kant van de Grimburgwal bleef behouden. Daarop zijn de steenhouwersmerken, de persoonlijke merken die steenhouwers aanbrachten op de door hen bewerkte steen, uit de tijd van de bouw in 1548 bewaard gebleven.Ga naar voetnoot212 Amsterdam bij de vroegere Grimnessesluis is aan die noordzijde altijd een beetje rommelig gebleven. Zo passeert men daar nu vanaf de hoek met het Rokin in wat toch waarachtig één straat lijkt achtereenvolgens de adressen Rokin 123, Langebrugsteeg 2-8, Nes 89 en Grimburgwal 24. Het Oudezijds Herenlogement (1647) aan de overzijde verwerd in de negentiende eeuw tot louter veilinglokaal en maakte met de aangrenzende pakhuizen Het Wapen van Amsterdam (1636) en St. Pieter (1623) zo'n honderdveertig jaar geleden plaats voor het ‘Vrouwenverband’ van het toen nieuwe Binnengasthuis. Dat gebouw, met sinds de jaren '90 van de afgelopen eeuw de ingang aan de achterzijde, Turfdraagsterpad 15-17, 1012 XT Amsterdam, staat als universiteitsgebouw | |
[pagina 112]
| |
BG 2 nog steeds tegenover de Sleutelbrug en maakte lange tijd een doodse indruk doordat het leegstond, maar zal, als de financiën van de vastgoedplannen van de Universiteit van Amsterdam het toelaten,Ga naar voetnoot213 onderdeel gaan uitmaken van wat ‘de Binnenstadscampus’ van die universiteit moet gaan heten. Somber was het pand altijd, maar doordat de negentiende-eeuwse architecten ervan ‘een eigenzinnige interpretatie gaven aan het klassicistische erfgoed’, kreeg het ‘een eigen bezieling’ en ‘drukte als het ware respect af. Mede daardoor werd het eind twintigste eeuw niet gesloopt’ (De Haan & Haagsma 2000: 73-74, nr. 23). Het huis waar Luz' voorganger woonde, de Lichtenborch, was iets eerder dan het Herenlogement ten behoeve van de kraamkliniek van het nieuwe BG gesloopt. Ook die kraamkliniek stond lang leeg en oogde luguber, maar ook dat gebouw zal t.z.t. opgaan in die zogenaamde Binnenstadscampus. Het toegangspoortje dat we op de kaart uit 1625 zagen en dat in de gevel van het OZ Herenlogement behouden bleef, werd in de negentiende eeuw door de laatste eigenaar, een veilinghouder, meegenomen naar de nieuwe vestiging van zijn firma: Keizersgracht 365-367. Daar staat het nog. Het is dus waarschijnlijk dat de bewoners van dat yuppenpaleis hun huis betreden via het poortje van een oude lommerd. Verder kan men in het Deense nationaal museum voor kunst in Kopenhagen Bloemaerts levensgrote naakten bewonderen op het schilderij dat ooit in het huis van Luz hing (afb. ZZ).
Behalve P.C. Hooft is in Amsterdam iedereen de laatste vierhonderd jaar aan het huis van Sion Luz voorbijgegaan terwijl een gedeelte onderdeel was gaan uitmaken van het fameuze Oudezijds Herenlogement, de stedelijke herberg waar de stad zich steeds op heeft laten voorstaan. Dat negeren kan niet aan het huis zelf gelegen hebben, want dat was in de eerste helft van de zeventiende eeuw goed genoeg voor heel rijken van Amsterdam en Amalia van Solms verwaardigde zich er een paar dagen haar intrek te nemen. Na ‘de eerste vergroting’ van Amsterdam vanaf 1585 woonden veel rijke kooplieden aan het Singel, onder anderen de koopman-regent C.P. Hooft (1547-1626), de vader van P.C. Hooft.Ga naar voetnoot214 Daar verschenen toen ook de eerste dubbele grachtenpanden. De kavels die in 1613 aan de toekomstige Herengracht werden verkocht, waren vrijwel allemaal 30 bij 190 voet. Dat was naar Amsterdamse begrippen tamelijk breed. Veel van deze kavels werden twee aan twee verkocht om er ‘dubbelbrede woonhuizen’ te kunnen laten bouwen (Abrahamse 2010; 12b, 63b, 62a, 64a). Maar zo ver was het kort tevoren, in Sion Luz' tijd, nog niet. | |
[pagina 113]
| |
Afb. ZZ. ‘Niobe beweent haar kinderen’ (1591) door Abraham Bloemaert (1566-1651) (Statens Museum for Kunst - National Gallery of Denmark, Kopenhagen)
Luz' huizencomplex was gelegen in wat in de jaren nul van de zeventiende eeuw het chicste deel van Amsterdam was, aan de kop van de Fluwelen Burgwal. Zijn dwarse huis aan de Grimburgwal oogde bijzonder royaal vanwege de gigantische breedte van 24 meter - bijna drie bouwpercelen aan de latere Herengracht naast elkaar -, de bekroning door topgevels en de brug over de burgwal voor de deur; zijn andere huis, langs de sloot, was indrukwekkend door de diepte van 44 meter; in dat pand konden bezoekers zich vergapen aan een heuse galerij en aan een fontein bovendien. Beide weerspiegelden Luz' rijkdom. Al met al een heel indrukwekkend gebouwencomplex. Waarom is het dan vergeten?
Doordat vanwege de voortdurende crisis sinds de tweede helft van de zestiende eeuw de mogelijkheid van kopen op de kerfstok of anderszins op krediet was afgenomen, nam het belang van belenen toe. En alhoewel deze toestand tot halverwege de zeventiende eeuw voortduurde (Heyvaert 1975: 50), liet men zich met lombardiers niet in. Althans niet in het openbaar - of men | |
[pagina 114]
| |
moest, zoals Maurits en Elisabeth Stuart, van vorstelijken bloede zijn.Ga naar voetnoot215 In de Middeleeuwen heersten er ‘strong social and religious prejudices’ tegen de lommerds en ‘most people loathed the pawnshop because of social prejudice or for reasons of face-saving’ (De Roover 1948: 117, 134). Volgens H.A.J. Maassen (1994: 85) lukte het halverwege de zestiende eeuw een houder van een bank van lening ‘nog wel enig aanzien te verwerven’ als hij én rijk, én ontwikkeld én eerlijk was. Aan die laatste voorwaarde voldeed Sion Luz niet altijd. Ook in de zeventiende eeuw bleef hun ‘het sociaal-religieuze stigma’ aankleven (Maassen 1994: 153). Lombardiers en hun beroep werden hooguit getolereerd (Voorthuysen 1989: 23; Koppenol 1998: 249). ‘In den aanvang der Spaansche beroerten, waren zy [de “Lomberdhouders”] nog zo zeer in de gemeene veragting, dat, by eene Synode der Gereformeerde Kerken, te Dordrecht, in 't jaar 1574, gehouden, beslooten werdt, hen niet tot de gemeenschap der geloovigen aan 's Heeren Tafel toe te laaten’ (Wagenaar II (1765): 35-36). Door deze straf werden zij ‘sociale paria's’ (Maassen 1994: 148). In hoeverre dit Luz zal hebben getroffen is de vraag, want alhoewel het gezin Luz volgens Annie Versprille (1957: 110) ‘de gereformeerde religie beleed’, is het naar de mening van Koppenol ‘niet helemaal ondenkbaar’ dat Luz ‘een joodse achtergrond had’ (Koppenol: 245n224).Ga naar voetnoot216 In 1606 was een gereformeerde kerkvergadering van mening dat een vrouw, lidmaat, door ‘tegen de vermaninge der kercke’ een ‘lombaer- | |
[pagina 115]
| |
dier’ te trouwen ‘eene openbare schandael der kercke gegeven’ had (Reitsma/Van Veen 1894: 252). Zeventiende-eeuwse tafelhouders kampten ‘nog steeds met de restanten van een eeuwenlange traditie van maatschappelijke veroordeling van pandbelening’ (A. de Vries 2003: 86), die zowel van katholieke als van protestantse kant kwam. Daar kwam in het geval van Luz nog bij dat hij niet altijd heel betrouwbaar was gebleken. Er is geopperd dat de lommerdhouders zelf ook geen hoge dunk van hun beroep hadden,Ga naar voetnoot217 maar dat is nog niet overtuigend aangetoond. Voor hun klanten gold in elk geval dat hun gang naar een bank van lening hun aanzien in de gemeenschap schond. Luz' brug over de Grimburgwal naar zijn poortje was van 1600 tot 1614 in Amsterdam de ‘stoep der schande’. En men moest die zelf overgestoken zijn om Luz' galerij aan de binnenplaats en zijn binnenfontein te hebben kunnen bewonderen. Dat wilde niemand toegeven. Daardoor verdwenen Luz' gebouw met een heuse galerij en met een unieke fontein volledig uit het zicht. Nu zou men kunnen tegenwerpen dat niemand zich om Luz' gebouwen druk maakte omdat één ervan er al decennialang stond, maar dat was dan wel juist zonder galerij en zonder fontein. Hooft werd in de vroegste jaren van de zeventiende eeuw blijkbaar niet door drempelvrees gehinderd, maar hij vermeldde niet dat de ‘stof tot stadts eer’ die zijn stad volgens hem aan Luz te danken had, feitelijk de bank van lening was.
Door naar aanleiding van versjes die P.C. Hooft kort na 1600 dichtte feiten over Sion Luz in Amsterdamse kwijtscheldingsregisters te verzamelen, weten we nu exact waar Luz' timmerage aan de Grimburgwal stond. Door deze gegevens naast zes- en zeventiende-eeuwse kaarten van Amsterdam te leggen, weten we ook hoe dat gebouw er in vogelperspectief ooit uitzag. We zagen de noordgevel ervan afgebeeld op een contemporaine tekening in waterverf. Door ten slotte dit alles te combineren met een opmeting uit 1646/1647 kennen we ook de hele plattegrond van het huizencomplex dat eens van Luz was en weten we dat hij daar kort na 1600 behalve over een galerij inderdaad over een, voor Amsterdam toen unieke, fontein beschikte. Het was een huis een grand seigneur waardig. |
|