'Eene onafgewerkte teekening' van P. C. Hooft. De drost en zijn slot
(2002)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Bijlage - Hoofts lied ‘Hoogher Doris’ op het diploma met de schets van het Muiderslot
| |
[pagina 70]
| |
Hoewel wij dus ook hier met een afschrift van doen hebben, en niet met een echt klad waarin de dichter als het ware in flagranti betrapt zou kunnen worden, toch onderscheidt het zich duidelijk van de voorafgaande reeks inschrijvingen in het ‘kladboek’. ‘Hoogher Doris’ is dan ook ongetwijfeld op blz. 383 overgeschreven toen het vel 331/2383/4 nog een los diploma was. Zulke dubbel- en enkelbladen met een of meer gedichten vormden de ‘tussenschakels’ tussen kladschrift en ‘poëtisch archief’. Enkele vroege heeft Hooft geïntegreerd in zijn Eerste rijmkladboek, vele zijn overgeleverd uit later tijd, toen Hooft na zijn derde geen vierde rijmkladboek meer aanlegde om zijn steeds schaarser geworden poëzie in te verzamelen en de losse handschriften dan weg te doen.Ga naar voetnoot114 De tweede helft van het latere omslag-diploma van het Tweede rijmkladboek was voor ‘Hoogher Doris’ aanvankelijk bedoeld als zo'n tussenschakel. Is het afschrift van ‘Hoogher Doris’ op blz. 383 dus hoogstwaarschijnlijk onafhankelijk van het rijmkladboek ontstaan en levert de huidige plaats ervan in ‘hs. A’ geen enkele indicatie op wanneer Hooft blz. 383 begon te beschrijven, valt het gedicht dan misschien zèlf te dateren? Leendertz sr. stelde het op 1614-1615, gerangschikt na T-vdS nr. 133 van september 1614. Zijn zoon volgde hem daarin ‘om de spelling’.Ga naar voetnoot115 Maar van welke? Die van het eerst neergeschrevene of die van de latere wijzigingen? Bovendien onderscheidden de beide Leendertzen ontstaan en inschrijving niet, waar juist in de tweede helft van het Tweede rijmkladboek tien jaar tussen blijkt te kunnen liggen (bijvoorbeeld nr. 115 uit juli 1610 ingeschreven ná 162 uit - op zijn vroegst - april 1620 en ná 156.1 uit - op zijn vroegst - februari 1620). Bovendien staat vast dat Hooft zich bij het kopiëren niet hield aan de spelling van zijn eigen origineel.Ga naar voetnoot116 Wel komt in de doorgehaalde eerste versie van r. 14 van ‘Hoogher Doris’ nog de ouderwetse vorm ‘singdij’ voor, die Hooft juist in de jaren 1614-1615 wegwerkt (Kossmann 1917:105), maar behalve in gedicht nr. 132 van 3 september 1614 (r. 1 en 37) is die toch ook nog te vinden in nr. 150 uit 1619 (r. 4 en 5). | |
[pagina 71]
| |
Het afschrift op blz. 383, en nog minder het ontstaan van ‘Hoogher Doris’, laten zich aldus nader dateren dan hoogstwaarschijnlijk circa 1610 à 1620, de periode tussen Eerste en Derde rijmkladboek. Zeker is daarbij ook dat het op grond van de plaats in het geheel van het Amsterdamse handschrift niet te dateren is op vlak vóór het eerste gedicht in het Derde rijmkladboek (1621).Ga naar voetnoot117 Kortom, het liedje op het achterste blad van het huidige omslag-diploma helpt ons evenmin bij de datering van de Muiderslot-tekening, maar het bevestigt wel het beeld van een gebruik door Hooft van dit diploma als los vel ‘aantekenpapier’ en toen nog niet bedoeld om bewaard te blijven als deel van een regulier ‘rijmkladboek’. |
|