zingen. Waakzaam zult ge zijn als een soldenier bij uwen gang over bastions en langs kanteelen, gerust in het besef van de onneembaarheid der sterkte.
Omtrent het uur, dat de nacht zijn eenzaamheid begint te spreiden rond deze rots, gaat gij als een eenvoudig poorter langs den Boulevard. Daar worden de schommelbuikige steenen clergymen en monniken binnengehaald met de kleurendrukjes, de ‘zilveren’ presse-papiers, de ‘literatuur’, de likeuren, de bonbons en de uitdagende kreeften. Dan vergaat deze bonte vernieling in den nacht. Het wordt stil en zachte vragen worden luid:
‘Vous allez vous promener ce soir, mademoiselle?’
De zee begint te ruischen rond de sterkte, zooals ze ook ruischt in elk der tien schelpen, die rusten onder de drie lelies in het wapen van de abdij.
De Mont St. Michel ligt 's nachts binnen de bezinning van vele eeuwen. Uit een hotelkamerraam geeuwt het verkouden geluid van een loud-speaker. De hooge muren van de abdij glanzen in het licht der maan. De luchtbogen van de kapel binden de ruimte saam. Bij het open haardvuur in het twintigste-eeuwsch hotel, bij het electrisch gedreven braadspit spelen uw gedachten met rammen en bleien, pekkransen en kokende olie, maliënkolders, kolven en spanbogen. Op de kanteelen en de torens dwaalt het gefluister van jonge menschen, de zachte wind verwaait pieus hun teere woorden.
De zee ligt wijd om het eiland. Uit het raam van uw