In oorlogstijd. Het volledige dagboek van de Eerste Wereldoorlog
(1979)–Stijn Streuvels– Auteursrechtelijk beschermd1 november 1914.Een mens moet zich echter kunnen schikken in alle omstandigheden en mens zien te blijven. 't Geen daar veel kan toe helpen is: tijd en een beetje goede wil! Men moet zich kunnen overtuigen dat de toestanden waarin men leeft, een zekere tijd zullen duren - anders is 't de moeite niet waard zich er in te schikken; intussen verveelt men zich in doelloos en ongeduldig wachten naar verandering. Er moet ook goede wil zijn, want de mens is van nature geneigd om bij de minste stoornis te gaan treuren, de moed te laten vallen en met een zeker leedvermaak, zijn toestand nog erger in te zien dan hij is! Men heeft het gelijk men het opneemt en 't voordeligste is: het in de goede zin op te nemen - te vergeten, niet te denken 't geen men verloren heeft of gewend was, en hoe het had kunnen zijn als dit en dat niet ware voorgevallen. Een maand reeds ben ik nu kluizenaar; 't is te zeggen dat ik 't gezelschap van vrouw en kinderen missen moet - zelfs niet weet waar zij zich bevinden en over geen enkel middel beschikken kan om er schriftelijk mede in betrekking te geraken! - dat ik moedermens alleen mijn huis bewoon, afgezonderd, ver van alle mensen, in de onzekerheid van 't geen er alle dagen gebeuren kan; met de winter aan de deur en 't vooruitzicht dat ik hier nog weken en maanden kan alleen zitten! 't Is dus meer dan nodig om mijn leven in te richten dat het verdragelijk wordt en de verveling er | |
[pagina 234]
| |
de grote rol niet speelt. 't Beste daartoe is zeker wel een dagorde vaststellen - iets als een levensregel, waarbij al de uren van de dag vervuld zijn, om alzo geen kans te laten aan de verveling binnen te sluipen. In gewone, normale tijden wordt het leven vervuld door ernstige bezigheid, 't geen men werken noemt en dan is de tijd het kostelijkste - men heeft er altijd te kort! Nu echter, dat er geen ernstige bezigheid meer bestaat, buiten malkaar te doden, is er voor alwie daar niet aan meedoet, tijd te veel. De eerste grondregel dus van mijn levensplan, moet zijn: de tijd te doden! ('t Geen toch onschuldiger is dan zijn evennaaste te doden?!) 't Geschikste middel daartoe zal zijn: zoveel mogelijk... slapen. Elk uur dat men in slaap - dus in volle onbewustheid doorbrengt - is zuivere winst op de rekening! Ik ga mij dus inrichten om zo gauw mogelijk te bed te gaan en er zo laat mogelijk uit te komen; op die wijze kan men elke dag enige uren wegsmokkelen. Maar aan alles is er mate en perk en wel bijzonderlijk aan de slaap! De eerste dagen kan men wel zichzelf bedriegen, maar 't komt gauw uit dat iemand die gewend is te middernacht onder te gaan, aan geen slapen moet denken als hij zich om acht uur neerstrekt en dan nog wel bijzonderlijk als men er tot acht uur 's morgens heeft ingelegen en heel de dag als een mossel heeft gevegeteerd! Zo ondervindt men 1o dat men in de maat moet blijven; 2o dat men de middelen moet gebruiken om te bekomen 't geen er aan ontbreekt. En in 't onderhavig geval liggen de middelen voor de hand: die slapen wil moet afgewrochtGa naar voetnoot1, vermoeid zijn -werken dus, - lastige arbeid, buitenlucht, beweging, enz... Ik heb mezelf opgedraaidGa naar voetnoot2 dat ik hier op mijn eentje, de Overwintering op Nova-Zembla ga maken - iets wat op zijn minst zes maanden duren kan. Die overtuiging zal dus beletten het gezeur om beschouwingen te maken over de tijd die in verveling voorbij is en 't gezeur om de dagen te gaan tellen die nog komen moeten. We werken dus van eerstenaf met ronde cijfers en als besluit staat er vast: is de toestand na de zes maanden niet veranderd, dan laat ik het boeltje staan en trek er vanonder! Met zulk een voornemen | |
[pagina 235]
| |
als einde van een tijdperk, kan men beter bestand blijven tegen 't invreten van het roest der verveling. Dat is ten andere de tactiek die wij gebruikten op school: de eerste dag na 't verlof, hadden we 't nieuw verlof in 't oog als een lichtbaak! al 't andere telde niet meer. En nu de dagorde. Ik slaap zolang als 't kan en sta op als 't goed en helder dag is en de honger begint te kwellen, en 't geweten me vermaant dat de huisdieren ook een maag en gevoelen hebben en naar mij wachten. Mijn eerste werk dus, is de hond, de katten, de hoenders en de konijnen voederen; daarna denk ik aan mijn eigen ontbijt. Daarbinst ben ik al aan 't nadenken welk werk er 't meest nodig gedaan is of wat er 't best toe schikt - wind en weer komen daarbij meest in aanmerking, omdat 't ene binnen en 't andere buiten moet geschieden. Er zijn namelijk, in dees tijdstip, bomen te verplanten, te snoeien; in de tuin is er te spitten, er is brandhout te kappenGa naar voetnoot1, bomen te vellen... en in de timmerwinkel ook is er altijd iets te verrichten - te veel bezigheid dus en keus in overvloed! 't Geen ik echter 't liefst doe en nu vooral de voorkeur heeft, is hout kappen - hele bomen kleinmaken tot brandhout. Daaraan namelijk kan men zijn volle macht loslaten; met de zware kliefhamer op de stalen weggenGa naar voetnoot2 slaan en de grote bijl zwaaien, daarvan bekomt men na een tijd, die losheid in de leden die 't rusten zo deugdelijk maakt; en tevens heeft men de voldoening te zien dat men iets nuttigs heeft verricht - 't is iets als 't gevoel van een schone overwinning door 't slaan met felle wapenen verkregen op de brute materie. Dat zelfde genot moet eigen geweest zijn aan de primitieve mens die op de oorspronkelijke manier in zijn eigen onderhoud moest voorzien. De lichamelijke arbeid wordt doorgedreven tot de middag. Intussen is het werkmeisje op 't toneel verschenen - dat de keuken verbeeldt! - en heeft zij voor 't eten gezorgd, dat we samen, zonder plichtpleging, aan dezelfde tafel verorberen. In 't begin wekte mij dat 't meest weerzin met een ondergeschikte persoon te moeten omgaan. Nog liever gans alleen dan met iemand waarmede men niet op dezelfde | |
[pagina 236]
| |
voet staat. Ik heb er me nu ook al in geschikt en ik heb er niets over te klagen - het werkmeisje was het huis gewend, verricht haar bezigheid in alle eenvoud goed - voor zoveel ik erover oordelen kan - en ze is hier, als voorbijgaande verschijning, enkel rond de middag, een paar uren in huis. Haar rol blijft dus heel bescheiden en op die manier is alles net onderhouden en ontga ik die slordigheid die u 't gevoel geeft een oude jonkmanGa naar voetnoot1 of vervallen weduwnaar te zijn. Door de tussenkomst van het werkmeisje blijf ik ook enigzsins in betrekGa naar voetnoot2 met de wereld - al is 't geen men hier door wereld verstaat eigenlijk maar het dorp! Zij brengt mij geregeld, elke dag het nieuws van de oorlog, gelijk het hier onder de mensen verteld wordt, met al 't geen er rond gebeurt. 't Ware zelfs de moeite waard daar afzonderlijk boek van te houden, maar om de voorvallen in al hun sappigheid te genieten, moet men de mensen en figuren kennen met wie de dingen voorvallen. Over die Vliegende Maandag, bij voorbeeld, komen nog altijd ongelooflijk gekke gebeurtenissen aan de dag. Ik word alzo op de hoogte gehouden der geringste voorvallen die met de oorlog in betrek staan en ik heb er lust in gekregen te horen praten, te meer dat er van al 't geen nu gebeurt, bijna niets meer banaal te noemen is! Uit 't geen ik verneem kan ik bijzonderlijk opmaken: de nood bij de mensen naar nieuws over de toestand en waar het eigenlijk gegronde nieuws ontbreekt, de drang tot fabulierenGa naar voetnoot3 die de onwaarschijnlijkste dingen vastgrijpt en 't onderscheid erbij verloren geraakt tussen 't mogelijke en 't onmogelijke! Na de middag is 't, que je me retire dans mes appartements! In mijn eigenlijke werkkamer, waar ik vroeger ook altijd alleen was, gevoel ik 't minst mijn vereenzaming; daar ook kan ik 't best vergeten dat het oorlog is of dat de oorlog me iets onaangenaams heeft medegebracht! Daar er aan eigenlijk werk - aan schrijven - niet te denken valt, houd ik me bezig met lezen. In 't begin had ik me voorgenomen grote Gesamt-Werke aan te pakken: Goethe, Balzac, Shakespeare; een nieuwe taal aan te leren of een spe- | |
[pagina 237]
| |
cialiteit: kunstgeschiedenis, natuurkunde of andere dingen van wetenschappelijke aard. 't Eerste heb ik laten steken, omdat ik er niet toe gesteld scheen me in één en dezelfde auteur te verdiepen of werken van lange adem te verorberen; het tweede en derde heb ik niet kunnen uitvoeren omdat ik de nodige boeken niet aan de hand had en in de onmogelijkheid was er me nieuwe aan te schaffen en ook bijzonderlijk omdat de nodige rust ontbreekt iets ernstigs te beginnen, omdat men geen dag zeker is ongestoord te kunnen doorwerken, en de aandacht op andere wegen ronddoolt. Ik heb dan maar de boeken genomen op goed geluk en wel meest deze die ik anders nooit zou bezien hebben, buiten het oorlogsregiem! Eindelijk heb ik nog meest genoegen gevonden met de lectuur te hernemen die me 't meest bekoord en begoocheld had in mijn eerste jeugd. Oude romantische verhalen, kinderboeken, die ik herlees, niet om de inhoud, maar om de impressie te ondergaan van de geestestoestand waarin ik mij bevond toen ik voor 't eerst met die dingen kennis miek! Tegen valavond loop ik op mijn kloefenGa naar voetnoot1, mijn boulevard eens langs, meer om mijn hond 't genoegen van de vrije loop te bezorgen dan om mijn eigen genot van de wandeling. Want bij 't wandelen komen 't meest de dingen in de geest waaraan men beter doet niet te denken. Daarop volgt het akeligste moment van heel de dag: licht opsteken (en welk licht?!) en in haast een elementair souper verorberen dat ik zelf bereiden, op- en afdienen moet in een verlaten, ongezellige keuken. Gelukkig is dat gauw doorgemaakt en eens dat ik weer in de atmosfeer van mijn eigen kamer ben, kom ik weer op mijn positieve. Als er de davering niet is van 't kanon, wordt het er zo stil alsof de wereld niet meer bestond en ik er heel alleen ben overgebleven. De stemming wordt daardoor ook gewekt om ernstiger lectuur te genieten en te voldoen aan de raadgeving van 'k weet niet meer welke auteur, die als stelregel had aangenomen, geen enkele dag te laten voorbijgaan, zonder, al ware 't maar een bladzijde te schrijven! In 't begin is het soms lastig, maar nu dat de vorm er zich wonderwel toe schikt, en die | |
[pagina 238]
| |
bladzijde te vullen is met 't geen er binstGa naar voetnoot1 de dag gebeurde of niet gebeurde, wordt het een noodzakelijkheid waaraan men vanzelfs voldoet, juist gelijk de mensen die gewend zijn 's avonds eer ze slapen gaan, hun geweten te onderzoeken... Dan ook brengt mijn geweten me de vermaning te binnen dat het baldadigheid is zonder dringende noodzakelijkheid langer het kostelijke licht te vermorsenGa naar voetnoot2 en dat het beter ware in 't donker te gaan liggen dan hier een overdreven weelde aan petrool te genieten, en 't bevel van onze Duitse overheid zo schandelijk te overtreden, die gebiedt dat men van af zeven uur in 't donker zou leven! Gelukkig Ingooigem waar die wetten minder streng worden toegepast dan in de grote steden! Maar dat is dan ook hun straf om al het licht dat ze voortijds, nachten door, vermoostGa naar voetnoot3 hadden, zodat het er op leek dat ze de nacht in dag herscheppen wilden! Denk maar eens hoe die lustige Brusselaars daar nu zitten, zij die zo gewend waren hun eigen vrije wegen te gaan en gezellig onder elkaar hun Faro of Lambic te drinken! Al dingen die ik me toch niet ontwennen moet. De eenzaamheid van een verlaten huis schrikt me niet af, integendeel. In 't donker onder de dekens wordt het eerst gezellig, men kan zich daar de toestanden wegdenken en er vrij los op fantaseren; - daar ontspinnen zich alle mogelijke gebeurtenissen en avonturen die de aandoening en de beroering brengen in 't gemoed alsof het gedroomde zich in werkelijkheid afspeelde. Hier ontstaat en keert telkens onder andere vorm terug, het verlangen en de begeerte naar bewogen toestanden. Het begint meestal: dat ik door naamloze brieven ben aangeklaagd bij de Duitse overheid die dan huiszoeking komt doen en wapens ontdekt of verboden papieren en het eindigt, na allerhande peripetieën, met gevangenschap in een Duitse versterking! Het is te gek, maar ik kan er niet aan weerstaan - heel diep in mijn binnenste huist die begeerte om er in werkelijkheid eens in te vliegen. Daarna geef ik me eindelijk over in de handen van de Heer en 's morgens ontwaak ik met 't gedacht dat er weer niets gebeurd is en een nieuwe dag begint. | |
[pagina 239]
| |
Al wordt men aan zulke levensregel gewend, toch zijn er dingen die men altijd met dezelfde tegenzin hergaat. 't Geen mij altijd even onaangenaam blijft, is 't opstaan en 't slapengaan. Het ontstemt me telkens in een dood en uitgestorven huis, de eerste te moeten zijn om er 't leven in gang te steken. En even onaangenaam is het om 's avonds een huis aan de dood over te leveren en er alleen levend in te blijven! Er zijn nog andere onaangename dingen meer, maar nu word ik gewaar, dat ik een autobiografie aan 't schrijven ben in plaats aantekeningen te maken over 't geen met de oorlog in betrekking staat. 't Is dus Allerheiligen vandaag, met 't prachtigste zomerweer dat men dromen kan. Ware 't niet van de ‘dorre bladeren’ die 't symbool zijn van deze feestdag, men zou zich in de lente wanen! Niets in alle geval van 't geen aan een klassieke Allerheiligen doet denken; - geen akelige mist, geen rouwkoude of smuikregenGa naar voetnoot1... De zonnigheid ligt gespreid over rijke herfstkleuren! In de kerk gaat alles zijn gewone gang, buitenGa naar voetnoot2 dat er niet geklept of geluid wordt met de klokken en dat de tierelantijntjes die de koster uitvoert op zijn orgel, vreselijk buiten de stemming vallen. Het kanon davert door de lucht; tegen de middag echter verdoffen de slagen. Verder niets tenzij de volstrekte eenzaamheid. Ik wandel hier in 't aards paradijs gelijk Adam voor de schepping van Eva! | |
2 november.Zelfde heerlijk zonnelicht, - de streek gelijkt een chromoGa naar voetnoot3 in de hevigste tonaard uitgevoerd. Bij heel die stille pracht gaat het geluid der kanonslagen als een feestdonder - men kan zich niet inbeelden dat er ergens op de wereld onverzoenlijke gramschap heerst. Om de begoocheling te volledigen, hoor ik daar heel in de verte, het tingelen van een beiaard - drie zilveren klokjes die samen onderling hun trippelende zang uitvoeren. 't Doet aan als een sprookje wanneer men sedert veertien | |
[pagina 240]
| |
dagen nergens een klok meer gehoord heeft. Zou de pastor van Heestert de stilte beu geworden zijn en maar tegen verbod en oorlog in, de klokken laten bengelen met Allerzielen?! 't Lijkt een voorbarige verkondiging van de vrede! Als het nu eens waar was! Hoeveel miljoenen mensen zouden die boodschap met gejubel ontvangen; - hoe zoude het rondvliegen als een toverwoord waarbij alle rampen een einde nemen en 't gewone leven hernomen wordt. Deze avond schijnt de volle maan aan de heldere hemel, zo onberoerlijk hoog boven het gepoerGa naar voetnoot1 der mensen en het gebasGa naar voetnoot2 van 't kanon is als 't gerucht van een nietig hondje, dat zijn stupiede gramschap op zijn eigen schaduw staat uit te werken. | |
3 november.Altijd maar schieten al heviger en naderbij. De mensen echter hebben het dreigend gevaar wat vergeten, voor de vrees van de hongersnood. Iedereen tracht zijn voorraad op te bergen met zorg voor later. De hemel blijft rein en vol zonnigheid over heel de streek. Het uitzicht is prachtig. Mochten deze velden hier gespaard blijven, we zouden het als een uitverkoren genade mogen aanzien. De streek van Limburg en Brabant, waar de verwoesting begonnen is, ligt nu verlaten; daar hoort men zelfs 't gedreun van 't kanon niet meer en men is er misschien reeds aan 't opruimen en 't herbouwen? Nu is men de verwoesting aan 't voltrekken in de uiterste westhoek van 't land, waar men zich 't best veilig voelde en wij liggen hier nu tussenin, met ons streepje grond, 't enige van België dat nog ongedeerd bleef. Wat zal het worden? Alles ademt er nog de schone rust, maar ginder tegen de einder, van 't uiterste zuiden tot 't hoge noordwesten hangt er iets als een wolkenbank, waaruit de vernieling kan neervallen; - wij zien er niets van, maar we raden het in onze onmiddellijke nabijheid - iets als een zee, zonder dijk of duinen, zodat het geweld hier 't allen stonde met springvloed, over onze hoofden kan zwalpen en alles plat slaan, verwoesten en herschapenGa naar voetnoot3 tot een wildernis. | |
[pagina t.o. 240]
| |
Zicht op Ingooigem vanuit de richting Tiegem. Rechts het huis van dokter Dendonker, links de bedding van de buurtspoorweg.
| |
[pagina t.o. 241]
| |
Hugo Verriest, 10 september 1912.
| |
[pagina 241]
| |
Intussen blijven wij aan onze kleine bezigheden alsof er geen gevaar bestond, omtrent gelijk de lieden van Messina die hun hutten bouwen op de helling van de vuurberg met 't gedacht dat 't geweld onder hun voeten voor eeuwig in slaap zal blijven en nooit meer losbarsten. 't Is een hoedanigheid der menselijke natuur dat aanpassingsvermogen, of liever 't is het leven zelf dat al maar door zijn wetten doordrijft en wil uitgevoerd zien tot in de minste kleinigheid - tot op 't laatste ogenblik dat het uit is gedoofd. En 't is best ook, want de dagen gaan en we weten niet wanneer en of er ooit een fatale ontknoping komt. Bij de mensen bestaat dan ook nog altijd de nood aan lustigheid en door al de angsten heen, blijft men er op gesteld, eens hartelijk te lachen. Men hoeft enkel maar de praatjes na te gaan die de ronde doen en gedurig door andere vervangen worden. Nu moet alles natuurlijk in betrek blijven met de oorlog en. loopt het bijzonderlijk, evenals in de verdoken tijdGa naar voetnoot1, over verborgen schatten en dergelijke. Te Rumbeke was er een gierig baaskeGa naar voetnoot2 die had zijn geld gedolven waar niemand het vinden zou. In zijn tuin had hij een put gemaakt en nadat alles er goed was ingestopt, had hij er pareiGa naar voetnoot3 boven geplant. Nu komen de Duitsers, die moeten soep maken, zien de parei en... vinden er de ponkeGa naar voetnoot4 met 't geld onder steken! Een gebuur had zijn waarden even zorgvuldig onder de grond gedoken maar deze krijgt een 200 lijken te begraven in zijn tuin en 't eerste dat de militaire grafmakers ontdekken is een pot met geld! Geld zit er overal in de grond en 't is niet te verwonderen dat de Ulanen er op geslepen zijn om met hun lansen de bodem te doorsteken als ze naar verborgen schatten willen zoeken! De mensen doen het elkander na en elk volgens eigen inzicht en vermogen van geest, wil de slimste zijn om zijn waarden in veiligheid te brengen; en daar men vooral vreest voor brand en geschut, blijft er niets in veiligheid of | |
[pagina 242]
| |
't moet onder de grond. Te Dadizele was een boerin (men noemt haar met naam en toenaam) die verzuimd had haar geld te verbergen. Opeens komen de Duitsers de dreef van 't hof ingereden. Zij neemt al haar geld in haar voorschoot en loopt ermede waar zij een geschikte plaats wist in 't ovenbuurGa naar voetnoot1. Te laat echter, zij komt de soldaten in 't gemoetGa naar voetnoot2 die moeten ingekwartierd worden. - ‘Halt!’ roept de hoofdman tot zijn volk en de boerin die de geaspireerde h-klank niet gewend is, verstaat dat de overheid ‘Gald’ eist, werpt heel de inhoud van haar voorschoot, rinkelend voor de voeten van de hoofdman. - ‘Dààr’, zegt ze, ‘daar is geld!’ en ze vlucht ijlings in huis en grendelt de deur achter zich toe. Of de Duitsers verbluft stonden! Zij hebben al de moeite gehad om in huis te geraken en de verschrikte boerin wijs te maken dat het niet om geld was dat ze kwamen, maar wel om eten en slaping. Heel de dag door bulderen honderden kanonnen, zodat heel de hemel door 't geluid is vervuld en de grond ervan davert. Het moet een uiterste poging zijn, het loslaten van al het geweld, het inspannen van al de krachten om door te breken. Laat in de avond staakt het geweld en een enkel kanon laat bij pozen zijn zware stem dreunen door de stilte. Het gelijkt op het grommen van een vervaarlijk monster dat ginder de wacht houdt, terwijl de vermoeide krijgers hun rust nemen en men de doden begraaft die in de dag gesneuveld zijn. | |
4 november.- En 't nieuws van de oorlog? vraag ik aan het jongentje dat me elke morgen de melk brengt voor mijn ontbijt. - Ze vluchten, meneer! zegt het mannetje en zijn ogen stralen van blijdschap. - Hoe, ze vluchten? Wie vlucht er? - De Duitsers! Gister zijn er aan Sterhoek 15 treinen gereden met 400 wagens, al vol soldaten en van de nacht ook en heel de uchtendGa naar voetnoot3 ook... - Ja, 't is daarom dat ze niet schieten vandaag? - Z'en hebben geen poerGa naar voetnoot4 meer! | |
[pagina 243]
| |
't Gerucht gaat inderdaad dat 't leger wegtrekt op de spoorlijn Kortrijk-Gent en Kortrijk-Brussel; men spreekt van schromelijke verliezen; 'k wilde dat 't waar was, maar eraan geloven?... Een ding toch: in de nacht is 't kanon opgehouden en heel de morgen is het zo stil, maar zo ongewoon stil, dat de mensen malkaarGa naar voetnoot1 bezien met de vraag: zou het nu waarlijk gedaan zijn? De wind zelf is gaan liggen en de lucht hangt vol diafane wolkensluiers waar 't zilver van de zon op klatert - het lijkt een eerste paasdag, zo zoel is 't en zo plechtig feestelijk de atmosfeer. Heel de voormiddag lang houden de mensen de oren gespitst; tegen de noenGa naar voetnoot2 echter vernemen de fijnsten eerst een dommelingGa naar voetnoot3, lager in 't westen, in de richting van Rijsel. Waar 't gister echter hel en duivels braakteGa naar voetnoot4, is er niets, geen geruchtGa naar voetnoot5 te vernemen. De dorpelingen die in alle grote dingen ook grote en radicale oplossingen verwachten, geloven aan een cataclysme, aan een algemene aftocht of vlucht en verklaren de vrede reeds getekend en de oorlog gedaan. Na de noen echter herneemt het kanonvuur geweldiger dan ooit. Het begint te regenen en het regent voort - een lamme, lauwe regen, stil en aanhoudend gelijk het regenen kan in de herfst en met de regen komt ook de weemoed weer op en drukt de eenzaamheid als een last en men verliest alle moed en hoop op een uitkomst. Men kan anders niets doen dan uitstaren en luisteren naar de regen die druppelt op de droge bladeren... | |
5 november.Tegen alle verwachting is 't weer opgeklaard in stille zonnigheid. Het schieten herneemt geweldiger dan ooit - 't is een bommelen alsof de wereld erbij in stukken vloog. Verliezen de Duitsers 't zal niet zijn omdat ze te weinig geschoten hebben! Vandaag ontmoette ik het vrouwtje die wacht naar nieuws van haar zoon. - ‘Wel, God, elke scheutGa naar voetnoot6 is een slag in mijn hart!’ roept zij uit en ze weent erbij. Korts daarop spreek ik een oude jager en deze weent omdat hij voor 't eerst sedert vijftig jaren niet uitgaan mag | |
[pagina 244]
| |
op jacht. Hij wijst me de fazanten die rondlopen over 't veld als in een warande. Bij die twee mensen is 't verdriet om 't even gemeend, bij 't vrouwke echter is het misschien meer gewettigd... Een hele tijd gelijkt het kanonvuur iets als de drieslag van zware hamers op de hanebilkGa naar voetnoot1 in een smidse, waar reusachtige wagenwielen zouden gesmeed worden! Of ook nog aan 't gerucht van een olieslagerij of 't stampkotGa naar voetnoot2 waar de zware hefbomen door het tandwiel in de hoogte geslingerd, holderdebolder hun beurt krijgen en neerbonzen op de weggen. Maar laat in de avond wordt het grandioos, twee zware kanonnen blijven aan 't woord en overhandGa naar voetnoot3 puft hun machtig geluid met een davering die heel de nachtruimte vervult. Het lijkt de dialoog van Leviathan met Behemoth, monsters uit Jobs tijd, die de lotgevallen van de aardbodem aan 't beslissen zijn. En daarover hangt de zilveren maneschingGa naar voetnoot4 en staan de bomen verlicht in gele herfstdosGa naar voetnoot5, met gouden loofGa naar voetnoot6 om hun hoofd, als een in toverwoud van koning KlingsorGa naar voetnoot7... | |
6 november.Zware treinen stomen over de baan van Kortrijk naar Brussel, hier door 't veld, geladen met paarden, materiaal en soldaten. Bij een boer in 't gebuurte wordt een stier opgeëist door de soldaten die te Vichte verblijven. Te Deerlijk vordert men paarden op voor 't leger. Ik heb een dagblad gekregen waarin vermeld staat dat het front loopt over een lengte van 660 kilometer. Van Nieuwpoort over Ieper, Armentières, Arras, Compiègne tot Verdun en de Zwitserse grens. Turkije vecht met Duitsland. De impressie door zulk nieuws teweeg gebracht is: dat men zich nog in lange tijd aan geen oplossing moet verwachten. De Duitsers willen naar Calais en de Engelsen leggenGa naar voetnoot8 hen de weg af -geen van beiden komen vooruit. In Kortrijk hebben de Fransen bommen laten vallen - de statie was bedoeld, maar | |
[pagina 245]
| |
inplaats kwamen de bommen terecht op de vlasmarkt waar een tiental burgers werden gedood en rond de dertig gekwetst. Toen de Duitsers bommen wierpen op Antwerpen en Oostende waren er geen scheldwoorden genoeg om die laffe en barbaarse daad te schandvlekken, - hoe zal onze pers die daad nu verrechtvaardigen? Met 't kanongeschut gaat het nu alle dagen regelmatig gelijk: in de morgen volkomen stilte; tegen de middag beginnen enige doffe slagen die dan crescendo verdapperen en verzwaren en in alle hevigheid aangroeien tot tegen de avond. Dan blijven er nog een paar stukken nadreunen, soms heel de nacht door - dat zijn de wachtposten, zeggen de mensen. 't Is alsof de lucht eerst moest gesatureerd worden en doordaverd met trillingen eer 't geluid tot hier aankomt. Ofwel houdt de mist de trillingen tegen tot de zon de lucht heeft opgeklaard - ofwel begint men 's morgens 't vuur aan de verste kant van 't front om beurtsgewijs de stukken in werking te brengen die nader in onze richting staan. Een fysicus zou ons daarover wel inlichtingen kunnen geven. 't Geen de mensen nog veel minder begrijpen, 't is dat men altijd maar hele troepen wegvoert en dat er altijd voort gevochten wordt! | |
8 november.Zware mist. Er wordt enkel geschoten rond de middag. Er is nog altijd gelegenheid om 't gevoel van vaderlandsliefde na te gaan bij de mensen, - nog alle dagen hoort men de bewering van het boerke herhalen: om de Duitsers diep in Frankrijk te zien trekken liever dan dat wij ze hier op de hals krijgen! 't Nationale bewustzijn steekt er bij ons mannen niet diep in; onlangs hoorde ik er nog een die zijn minachting uitte over de strijdenden in 't algemeen: is 't niet zot, zegde hij, dat die mensen ginder malkaar staan uit te moorden alleenlijkGa naar voetnoot1 omdat hun uniform verschilt?! En al | |
[pagina 246]
| |
dat kostelijk goedsGa naar voetnoot1 dat aan de hals gebrachtGa naar voetnoot2 wordt!!! Natuurmensen voelen heel instinctief de weerzin en het absurde van de oorlog; ze zien er dan ook enkel 't uitwerkselGa naar voetnoot3 van en denken niet aan 't ingewikkelde van de oorzaak; in hun geest echter, waar de eenvoudige rechtschapenheid de bovenhand houdt in de redenering, kan er geen oorzaak gelijk dewelke, de gruwelen van een oorlog wettigen. Van op de predikstoel wordt ons nu herhaaldelijk voorgehouden dat de oorlog een straf is die God ons overzendt om al de ongebondenheid in de zeden, de overdadige drift naar plezieren en naar geld... en dat we die straffen enkel kunnen afwenden door boetveerdigheid en gebed. Een man die met mij huiswaarts keert, maakt de bemerking: dat God die straffen zo slecht bedeelt onder de mensen! Ik heb drie zonen bij 't leger, zegt hij, die misschien reeds dood zijn; de Duitsers hebben mijn koe gestolen en 'k weet niet wat ik vrouw en kinders ga in de mond te eten geven deze winter; maar nog veel minder weet ik waarom God het me overzendt, want 't is heel mijn leven lang dat ik boetveerdigheid doe uit armoede en 'k en heb nooit een kind kwaad gedaan! Veel pastors lappenGa naar voetnoot4 hun sermoen af gelijk een stuk retoriek en zijn alleen bekommerd om het succes van welsprekendheid te bekomen in plaats van als mens te spreken tot mensen, in alle gemoedelijkheid. Waar, om Godswil, kan het nu te pas komen om van straffen Gods en van boetveerdigheid te spreken aan eenvoudige, brave mensen die hun zonen hebben moeten leveren en nu nog ontnomen worden 't schamele bezit waarvan ze moeten leven!? Men kan van straffen spreken om iemand te verdreigen en hem alzo tot inkeer te brengen; maar van straffen spreken als een wraak van God om bedreven kwaad, terwijl men onder 't leed en 't ongeluk te zuchten zit, dat is God uitgeven als een onbarmhartige dwingeland inplaats van een algoede Vader. En waar moeten de mensen dan hun troost gaan zoeken, zij die geen andere toevlucht kennen dan de gods- | |
[pagina 247]
| |
dienst?! Een pastor van 't omliggende doet het nog beter en neemt de rol aan van Jonas bij de Ninivieten! Hij voorzegt namelijk welke steden er aangeschreven staan om verdelgd te worden in deze oorlog, uit straf van het verderf. Oostende en Brussel staan op de lijst, - Antwerpen heeft alreeds het lot onderstaanGa naar voetnoot1. Zeker is 't dat veel pastors, al gaan ze ook jaren op jarenGa naar voetnoot2 met mensen om, een volledig gemis hebben aan doorzicht en de eerste jota niet kennen van 't geen men noemt volkspsychologie. Zij zijn ofwel te eenvoudig van geest ofwel te verwaand en op hun gezag gesteld. Al 't geen ze willen bekomen is, door dreigen de vrees aanjagen opdat de mensen veel ter kerk zouden komen, en alles gewillig zouden volbrengen 't geen hun voorgehouden wordt. Waarom toch altijd vergeten dat greintje menselijkheid en altijd te willen wegmoffelen dat we in betrek staan, van oorzaak naar uitwerksel, met de ons omgevende natuur en 't midden waarin wij leven? Tijden van welstand zijn tijden van weelde en veel geld brengt veel verteer. De mensen van nu zijn de mensen niet van honderd jaar geleden en de priesters al evenmin als de burgers, richten hun levenswijze niet meer naar die van onze voorvaderen! Maar is dat wel een reden om hier onder de plattelandsbevolking te komen spreken van weelde? en wie gaat er zich hier te buiten aan overdadige lusten? Waarom niet eerlijk de toestanden blootleggen gelijk ze zijn, of ten minste in alle deemoed bekennen dat we er allen gelijk aan onderhevig waren en niemand de weelde verstootte als zijnde van de duivel? Stond alles, tot de godsdienst toe, niet in het teken van 't plezier? De priesters zelf, zowel als iemand, lieten zich meegaan onder de invloed der heersende zeden, zodanig dat weelde en comfort bij het ambt scheen te horen en er geen soort vermaak was of liefhebberij waar zij niet aan deelnamen! De godsvrucht ook had er een andere vorm door gekregen en 't geen vroeger in stille ingekeerdheid, geoefend werd, moest nu met groot vertoon en staatsie aan de dag komen. De bedevaarten werden in | |
[pagina 248]
| |
plezierreizen herschapen en bij de confessionnele congressen en vergaderingen werd er meer aan 't genot en de gezelligheid gedacht dan aan de boetvaardigheid! Ten andere, het staat niet goed aan een welgedaneGa naar voetnoot1, hoogbloedigeGa naar voetnoot2 persoon, die zelf alle genoegens neemt van luxe en comfort, om nu de boetprediker af te gevenGa naar voetnoot3 en een toon aan te slaan alsof hij zelf te beschikken had over de straffende arm van God-de-Vader! | |
9 november.Nu de mist alles toegedekt houdt, voelt men de vereenzaming nog sterker. Ik zit hier als een St. Jan op Patmos met dit verschil dat ik geen Apocalypsis maar enkel een dagboek aan 't schrijven ben. Geërgerd voel ik me omdat er van al het grandioze dat nu hier in de omstreekGa naar voetnoot4 gebeurt, niets tot hier doorbreekt en dat men het moet laten voorbijgaan zonder er iets van te zien - wij moeten ons tevreden stellen met wat gedruis in de lucht!... Andere verbinding met de wereld door post, daar denkt men niet meer aan. 't Is of er nooit briefdragers bestaan hadden en een omslag met postzegels is iets als een anachronisme geworden! De enige, moderne(?), manier om brieven besteld te krijgen in binnen- en buitenland, geschiedt door de mosselmannen! Aan de Hollandse grens, waar zij hun mosselen opladen, nemen zij ook de brieven mede van vluchtelingen en geïnterneerde soldaten en over hun tocht in België leveren zij dan de boodschappen af en nemen er nieuwe mede! 't Gaat heel langzaam. Dat brengt mij op de inval het ook eens te wagen een brief mede te geven die misschien mijn vrouw zou bereiken in geval zij in Holland is. Het zal heel ingewikkeld zijn en moeite kosten, maar in dees tijden heeft dat ook zijn aangenaamheid. Ik moet beginnen met de brief naar Avelgem te dragen waar hij met de voerman, de donderdag van elke week, mee wordt genomen naar Gent. Vandaar moet men iemand zien te vinden die hem met de trein naar Terneuzen kan brengen. Nood zoekt middels en 't verwondert me nu daar niet vroeger mede begonnen te | |
[pagina 249]
| |
zijn - zo gemakkelijk of het is! Want wie weet krijg ik op de zelfde wijze geen brief terug en wat ware 't nu niet als ik te weten kwam wààr vrouw en kinders zich bevinden en hoe ze leven?! Buiten 't verlangen naar gebeurtenissen van die aard is er al niet veel meer in 't leven - de ijlteGa naar voetnoot1 begint te wegen en de werkeloosheid brengt met de verveling nog 't verwijt om de doelloosheid waarmede men de dagen moet kapot maken! 't Is iets als na een lange kermisweek als 't vrijdag wordt en 't nietsdoen begint tegen te steken en men zoekt weer aan 't werk te komen. | |
10 november.Gister en vandaag moeten de Duitsers hevig aangevallen hebben - zo fel wordt er geschoten. De wind echter onderschept het gerucht van 't kanon, zodat we niets horen tenzij een doffe rommeling als van een zware wagen die in aantocht is. Te Avelgem zijn, sedert zaterdag een 200 Duitse soldaten ruiterij ingekwartierd. 't Zijn allen jonge, flinke kerels, jolig en lustig, gesteld op hun goed voorkomen en 't schijnt een paradetocht als ze naar het oefeningsplein rijden of ervan terugkeren. Hun verschijning heeft iets als een feestelijke stemming verwekt onder de bevolking op de gemeente en de Elzassers die eerder brave huisvaders gelijken en wat lomp in de bottenGa naar voetnoot2 staan, hebben geen bekijks meer sedert de echte, martiale ruiters erbij gekomen zijn! De meisjes vooral zijn ermede ingenomen en velen wankelen nog tussen vrees en begeerte om door de vreemde, maar schone ruiters opgemerkt te worden. 't Is wonder hoe alle uniform zulk een veroverende kracht heeft op de vrouw en nu eerst begrijp ik de spreuk die er mijn grootvader op nahield, als hij beweerde dat: alwie jonge meisjes bewaken moet, soldaten en priesters van zijn deur dient te verwijderen! Er wordt gedanst en gefeest op de gemeente alsof het kermis ware. De meisjes en vrouwen van de lichte soort, doen er zonder achterdocht aan mede - juist gelijk in de tijd van Sodoma, toen men feest vierde en aan plezier dacht terwijl Noë reeds aan zijn Ark timmerde en de regen neerviel voor de zondvloed! De anderen, die | |
[pagina 250]
| |
nog wat bedeesd zijn, zouden wel willen, maar ze houden zich voorlopig verontwaardigd om de handelwijze van haar zusteren; - zij staan het spel aan te zien en gebarenGa naar voetnoot1 zich bang zogauw een soldaat haar beziet, maar inwendig wensen zij zo vurig om toch maar, tegen wil, eens vastgepakt te worden, en alzo te weten wat het zeggen wil: helegansGa naar voetnoot2 bang te zijn! Het is een hoedanigheid eigen aan dat soort om een overdreven schuchterheid voor te wenden en alzo in aanmerking te komen. Over 't algemeen is er ‘la pudeur’ nooit heel diep ingegroeid. Ik heb er namelijk gezien, van die jonge vrouwen die van haar vrijheid gebruik mieken omdat... haar man bij 't leger is!... en maar hartelijk aan 't flirten zijn en zich niet schamen over straat te lopen met een flinke Huzaar aan de arm! Wat wilt ge? 't Is de lichtzinnige, onbezonnen aard van het ‘ewig Weibliche’ dat maar toegeeft aan de drang van het ogenblik. Bij mijn schoonbroer zijn zeven van die ruiters ingekwartierd; - lustige kerels die handtastelijk omgaan met de meid en zich thuis voelen in de keuken alsof ze er altijd gewoond hadden en er geen meesters waren. Ze lachen en ze zingen ondereen en schijnen voor heel andere redenen hier gekomen dan om te vechten en te doden! Waar men de burgers alzo op vertrouwelijke voet met vijandelijke soldaten ziet omgaan, denkt men niet meer aan oorlog of aan ijselijke tonelen die men ons verteld heeft - het gelijkt een wederzijdse verbroedering die van de ene zijde tactloos opgedrongen wordt en van de andere, goedwillig en zonder nadenken aanvaard. Zulke toestanden zijn alleen mogelijk met een volk gelijk het onze, dat nooit in oorlog geweest is en ik denk dat de latente afkeer en weerzin tegenover de Duitser eerst zal ontstaan na de oorlog - als de vrees voor wraak en de druk der overmacht eens zal geweken zijn! Ik ben toch maar blij dat we 't op ons dorp zonder soldaten gedaan krijgen! 't Weer is grijs en killig en toch lacht mijn huisje mij tegen uit de verte. Nog nooit scheen het mij zo schoon! Is 't misschien omdat het gedacht opkomt aan de mogelijk- | |
[pagina 251]
| |
heid dat het kan platgeschoten worden? Dat het eer een maand verder, misschien niet meer zal bestaan? Zo schoon en vriendelijk het er langs buiten uitziet, zo doods en eenzaam is 't binnen. Die treurigheid om 't gemis aan de gezelligheid van het huiselijke leven, kan ik maar niet afwenden. Het overweegtGa naar voetnoot1 mij als de voorbode van iets ergers - 't is alsof 't geen nu eens geschonden werd, nooit meer zal te herstellen zijn en vrouw en kinderen hier nooit meer zullen terugkeren; - 't geeft een gevoel alsof er een ramp is geschied die voor altijd onmogelijk maakt dat 't vroegere leven nog hernomen wordt. Ik kan me nu voorstellen en ik ondervind hoe mijn leven zou worden, moest ik hier als een vrijgezel of weduwnaar voor altijd huishouden! Nu weet ik proefondervindelijk hoe gemakkelijk men toegeven zou in zulke omstandigheden, om maniak te worden en allerlei domme gewoonten aan te nemen. Het eenvoudigste gebaar, bij de minste bezigheid, schijnt af te wijken van het natuurlijke, zodat al 't geen men verricht zijn oprechte zin verloren heeft en ondoelmatig blijkt. Men spreekt luidop om de klank van ons eigen stem te horen en die klank schijnt vreemd alsof hij van een ander was; - 't is alsof men met 't verlies van zijn huisgenoten, een deel en 't bijzonderste van zichzelf verloren had - dat ene deel ligt verlamd en houdt op te leven. Nu kan ik me best voorstellen hoe 't met veel pastors gaan moet die niets dan een stomme meid in huis hebben, en niemand anders om aan te spreken en niets dan een lelijk ingrimmigGa naar voetnoot2 schepsel waaraan zij hun ogen klarenGa naar voetnoot3 kunnen! Geen wonder dat er velen suf en eenhandigGa naar voetnoot4 en... keeraafsGa naar voetnoot5 worden! Het leven van een mens in een huis alleen, heeft geen reden van bestaan, men moet ofwel halfzot zijn of heilig om het te kunnen uithouden. Sedert ik hier zit als een balling op eigen grond, komen alle slag rareGa naar voetnoot6 dingen in mijn geest, waar ik vroeger nooit aan dacht. Suggestie over gebeurlijkheden, en vermoedens over aanslagen, moord, roverij, brand enz... 't Is niet omdat men met een weerloze vrouw en twee schamele kinderen, minder | |
[pagina 252]
| |
kans loopt zulke dingen te onderstaan, maar omdat men uit de gewone levenssfeer gerukt is, wordt de gedachtenloop geschokt en gaat men nestelen in hoeken en kanten met een lust en begeerte om zichzelf op angst en lafheid te betrappen. Integendeel, waar men in gewone omstandigheden met zijn huisgenoten leeft, voelt en draagt men onbewust de verantwoordelijkheid van het gezag en de plicht dat men als hoofd van 't huis, weerloze schepselen te beschutten heeft, - dat houdt er de moed in en een bestendige vastberadenheid, waaraan men nooit twijfelt. Het huisgezin is een samengegroeid geheel, een organisme dat aan de normale wetten van 't leven beantwoordt. Men voelt zich gerust omdat alles op zijn plaats en in orde is. Men denkt er niet over na en de dagen gaan hun gang, vervuld met de gewone bezigheden waar werk en genot elkander aflossen als de twee onmisbare bestanddelen van 't geluk. Integendeel, als men alleen staat, begint men te wankelen, te twijfelen en alle levensfuncties worden mechanisch uitgevoerd zonder dat men er genot aan heeft of er de zin van begrijpt. Maar... er is oorlog en dan zijn alle levenswetten opgeheven en 't leven zelf staat voorlopig stil om, misschien in heel andere omstandigheden te hernemen? We zullen 't afwachten en trachten mens te blijven! | |
11 november.Zelfde hevig geschut waarvan 't gerucht opengewapperd wordt door felle zuiderwind. Bezoek gekregen van een vrind uit Roeselare die mij nieuws brengt over de gebeurtenissen in zijn streek voorgevallen. Uit 't geen ik verneem wordt mijn mening weer gestaafd en bewezen: dat de oorlog veel afgoden zal doen omver vallen en integendeel talenten aan de dag brengen die tot hiertoe in 't duister gebleven waren en die zich, ware 't niet van de oorlog, nooit zouden ontwikkeld hebben! Hoeveel mensen die verantwoordelijkheid te dragen hadden, zullen later mogen zeggen: ik heb mijn plicht gedaan, ik ben op mijn post gebleven? Want moed is evengoed een burgerlijke deugd als een militaire en 't is soms lastiger voor een burger op zijn post te blijven en de kop te bieden als voor een krijger, omdat de eerste weerloos | |
[pagina 253]
| |
staat en de laatste toch 't genot heeft zichzelf te kunnen verdedigen in 't gevaar. Hoeveel hoorde men niet bluffen toen de Duitsers nog rond Luik bezig waren, en nu zwijgen die lieden ofwel ze zijn uit het land, hun veiligheid gaan zoeken? Hoeveel gemeenten zijn er niet zonder burgemeester, waar een persoon van weinig bediedGa naar voetnoot1, door de omstandigheden gedwongen, is naar voor gekomen en die met wondere inrichtingstalenten bezield blijkt, alles opreddert en overal tussenkomt waar moeilijkheden zijn? Priesters hebben wonderen gedaan van koelbloedigheid en opoffering, waar er andere, die altijd de hoge toon aansloegen, plots teneerliggen en aan niets denken tenzij om hun burgersjasje gereed te hebben en bij 't minste alarm uit de voeten te komen en te vluchten al ware 't in een mollegat! Het is nu met de mensen gesteld gelijk met de koopwaar, men kent ze nog enkel en ze hebben nog enkel belang volgens hun innerlijke waarde. Met schijn is men niet meer gevorderd. Tarwe, petrool, zout, enz. kon men kopen aan een vaste prijs - het was er! men dacht niet dat het ooit anders worden kon; nu dat die dingen echter schaars blijken en niet meer te krijgen zijn, ondervindt men eerst hoe moeilijk men zulks missen kan. Op elke gemeente was er ook een burgemeester, 't kwam er niet op aan wie er het ambt vervulde - elke politieke partij had haar ‘homme décoratief’ - nu eerst wordt men gewaar dat er bij het ambt nog iets anders te pas komt dan decoratie! De tijden worden ernstig en ik kan niet nalaten te denken aan 't begin van de oorlog, toen alles nog in lyrisme opging en men er niets van gewaar werd tenzij de ‘literatuur’ en een soort behagelijk gevoel om de grote beroerte die 't leven uit zijn gewone sleur kwam schudden, - een impressie van grootsheid. Dat gevoel blijft bij mij verbonden samen met de indruk door het prachtige zonneweer teweeg gebracht - de heerlijkste der oogstmaanden! Dan waren er de kleine voorzorgen tegen de dure tijdGa naar voetnoot2 - de pasporten, de spionnenjacht, 't vlaggengewimpel, proclamaties en de koortsige drang om de gebeurtenissen te volgen; - dat alles was iets | |
[pagina 254]
| |
nieuws, iets ongewoons, bijna gelijk een bestendig feest! Langzamerhand echter heeft men dat lyrisme zien verkoelen, de opgewekte toon der dagbladen zien verstillen, tot de bladen zelf 't ene na 't andere verdwenen zijn en al die luidruchtige stemmen, de ene na de andere hebben opgehouden te schreeuwen en het eindelijk benauwd stil is geworden, terwijl de oorlog zelf ophield een feest te zijn omdat hij zich uitbreidde als een olievlek en altijd maar naderde en zijn dreiging vooruitzond en wij hier stonden aan onszelf overgelaten, zonder hulp of steun, met 't onzekere van 't geen er gebeuren ging. In zulke omstandigheden geeft elke mens uit 't geen hij inheeftGa naar voetnoot1 en toont zich gelijk hij is, met aard en karakter bloot en zonder bewimpeling. Alle pose en parade heeft uitgediend, eergevoel zelfs is niet meer in staat zijn man de moed of de stoutheid te doen huichelen - het plichtgevoel ook kan de lafheid niet beletten uit te komen als men ze in de ziel draagt, want de schrik overheerst als 't gaat om de zorg van zijn eigen vel! Bij alwie een post bekleedt in 't burgerlijk leven, is plichtbesef en vastberadenheid nu echter de overwegende hoedanigheid, juist gelijk bij de strijder te velde, met dit verschil dat er in de burgerlijke rol minder lauweren en decoratie te plukken vallen dan op het slagveld en men soms door wijs beleid, door geduld, door verdraagzaamheid en vernedering moet bekomen 't geen de soldaat door bravoure bemachtigt. En hoeveel van die brave burgervaders komen aan hun plicht tekort uit toegevendheid, uit vrees hun vrienden en kennissen te misdoen en ook al omdat zij gemis hebben aan karakter en niet eens weten over welke macht zij beschikken - die twijfelen en aarzelen bij de minste moeilijkheid omdat ze van hogerhand geen raad of inlichting kunnen verkrijgen en niet durven handelen uit eigen beweging! In de avond stormwind en regen met kanonvuur - de zwarte onverzoenbare nacht met duizenden mensen buiten in 't veld die de dood in 't gelaat zien... En nog veel duizenden mensen die, gescholen in hun huizen met de angst in 't gemoed zitten, bekommerd met 't lot van de | |
[pagina 255]
| |
krijgers of om 't geen hen zelf misschien te wachten staat. En denken dat al die ellende door mensen zelf verwekt wordt, uit balorigeGa naar voetnoot1 verwaandheid! | |
12 november.Nu ik mijn brief geschreven heb en medegegeven, blijf ik bekommerd of hij, na al die wisselvalligheden van de reis, wel zal terecht komen?! Vandaag gaat hij met de voerman naar Gent - op de grote wagen! - morgen wordt hij misschien naar de grens gebracht en vandaar volgt hij, op geregelde manier zijn weg in de postzak. Als alles goed meeslaat, kan hij maandag ter bestemming zijn. Welk een verrassing en welk een gebeurtenis van belang, als ze ginder weten dat hier alles in orde is en ik ontdekt heb waar de huisgenoten zich bevinden! 't Gedacht alleen en 't medegevoel, geeft een wondere voldoening. Met hoe weinig is een mens te verhelpen als 't hem slecht gaat! En van waar komt de nood die wij ondervinden om onze gevaarten mede te delen aan die ons lief zijn? In de namiddag worden wij een heel nieuw geluid gewaar - iets dat we tot hiertoe nog niet hoorden. 't Gelijkt een rommeling als van de donder, - het gaat in regelmatige gelijk lange trekken, zonder dat men de eigenlijke slag van een ontploffing kan vernemen. Is het zwaarder geschut dat op verdere afstand tot hier zijn gerucht laat horen? Ik heb enige dagbladen gekregen uit Gent, de Duitse censuur doet er echter alle waarde voor ons af. Door de lezing wordt men er nog moedelozer bij. Het zwaar geschut duurt heel de nacht voort. | |
13 november.Regen en wind. Een wijf op straat roept naar een man die kolen zit te zoeken in de as der trambaan: ‘De honden zijn nu beter dan de mensen, zij hebben ten minste een kotGa naar voetnoot2, maar de mensen (soldaten!) moeten nu buiten staan!’ Men hoort van belangrijke troepenbeweging op de weg van Oudenaarde naar Doornik. 't Is donker buiten, de wind loeit en 't regent. Hier bij de lamp in de warme keuken, met een boek krijgt men | |
[pagina 256]
| |
halvelingGa naar voetnoot1 't gevoel van veilige rust en 't gezellige van een winteravond; - ware vrouw en kinderen maar hier, men zou al 't andere kunnen vergeten. De begoocheling is echter van korte duur, door 't gerucht van de wind dreunen de kanonslagen die de ruiten doen rinkelen. In de verte fluiten de Duitse treinen met stoomsirenen als schepen in nood op zee en de auto's die over de steenweg voorbij snorren, hebben trompenGa naar voetnoot2 met akelig snauwende geluiden die doen denken aan nijdige bandhonden. De streek die ons vroeger zo eigen was en vertrouwelijk, schijnt nu vreemd en 't is alsof we ergens in een onbekend land, onder vreemde druk, in ballingschap leefden. | |
14 november.Bij 't ontwaken bijzonderlijk kan men 't gevoel krijgen alsof alles weer in zijn normale plooi ware en men een bange droom doorstaan heeft. Men verwacht dat de mensen gaan opspringen en roepen: 't is voorbij! De laatste Pruis is 't land uit! De vrede is getekend! Wat al vreugde dat een woord verwekken zal als 't eens door de klokken verkondigd wordt als een blijde Alleluja! Daar gaat weer de zwaar ernstige stem van het kanon, die beweert en bevestigt dat 't bijlange niet gedaan is. Er zijn mensen die beginnen te twijfelen of 't wel ooit zal gedaan zijn. Zo lang nu duurt dat gevecht ginder in de westhoek, zonder dat het voor of achter gaat. Men krijgt achternaGa naar voetnoot3 de overtuiging dat 't kwaad ginder gelocaliseerd is en het er niet meer weg kan. Daardoor is de gerustheid weergekeerd onder de bevolking hier en men gaat weer aan de bezigheid en men ziet uit hoe men 't meest geld zal slaan uit de toestand! Men schijnt te zeggen: Laat ze ginder maar vechten, intussen gaan we hier voortleven! En inderdaad, maandag zijn de scholen weer herbegonnen; de boeren, die ongestoord hun wintervruchten opgedaan hebben, zijn nu aan de najaarse drichtGa naar voetnoot4 - en die voortdurende zorg en werk, die de opbrengst moeten uitmaken van het volgend seizoen, wekken bij de mensen de overtuiging, dat er toekomend | |
[pagina 257]
| |
jaar betere tijden zullen aanbreken. De kinders lopen weer luid babbelend langs de straat, alsof er geen kwaad meer te duchten ware! En, och Here, hoe lang moet het duren? een enkele beweging der troepen en ploegende boeren, schoolkinderen en burgers, 't stuift alles uiteen vol angst en verslagenheid. De mens echter is van natuur optimist, zo gauw 't onheil verdwenen is, denkt men niet meer dat er nog iets kan overkomen. Alzo was ikzelf, zonder enige achterdocht, na de noen uitgezet op wandel naar Vichte. Onderweg hoor ik dat er Duitse soldaten aangekondigd zijn en ik keer terug om te zien wat er van is. Op de plaats staan de ruiters inderdaad en heel de straat vol. Wij vinden er geen erg in, we zijn 't nu toch gewend soldaten te zien voorbijtrekken en 't is al weken dat er overal in 't ronde verblijven. Ik ga maar naar huis voor alle zekerheid en om het dienstmeisje gerust te stellen. Pas aangekomen, wordt er geklopt en een lange kerel meldt zich aan in 't gedacht dat hij bij de burgemeester binnenkomt. Hij spreekt tamelijk goed Frans en vraagt of ik een kamer heb waar men zitten kan. De huiskamer bevalt hem uitstekend. Hij vraagt of er slaapkamers zijn; ik toon er hem drie. Hij vraagt wat wij te eten hebben en bestelt tegen 4 uur een diner en tegen 8 uur een souper. Alles wordt afgesproken en geregeld op uiterst beleefde en gemanierde toon, met, telkens iets van 't gevraagde toegestaan wordt, een voorkomend: ‘grossartig, das ist grossartig von Ihnen!’ Ik merk echter dat die adjudant wat veeleisend wordt, omdat hij alles zo maar voor 't bestellen verkrijgt. - Hij waagt het maar naar champagne te informeren! Dringt echter niet aan als hij hoort dat ik er zoveel luxe niet op nahoud. Intussen loopt het hofGa naar voetnoot1 hier vol soldaten die hun peerden zoeken te stallen in 't hoenderkot en de schuur! 't Is ineens de overrompeling en 't werkmeisje mag aan de bezigheid om eten klaar te maken, want de SchaffmeisterGa naar voetnoot2 heeft er vooral op gedrukt dat er moest soep zijn, groenten, hoenders enz., al dingen die veel werk vragen om te bereiden. De adjudant moet zijn overheden medegedeeld hebben | |
[pagina 258]
| |
't geen hij als logistGa naar voetnoot1 bij mij ontdekt heeft, want zij komen binnen, wrijven de handen en groeten vriendelijk. Zij gaan zich verversenGa naar voetnoot2 op hun slaapkamer en komen beneden, ontdaan van laarzen en mantels, met de witte kousen boven de beenderlingenGa naar voetnoot3 van hun rijbroek getrokken, op hun sliffersGa naar voetnoot4 en zij strekken zich uit in een zetel bij de gloeiende kachel, want zij zijn verkoud, nat en vermoeid. Daar gebeurt de kennismaking en nu zij gewaar worden dat ik Duits versta, gaat het ineens veel vertrouwelijker. De mannen voelen zich thuis en zijn vooral tevreden dat zij zich goed kunnen uitrusten en voor 't eerst sedert drie maanden, zullen in een bed mogen slapen - alhoewel het geen volle nacht zal duren, want zij verklaren om 3 uur te moeten opstaan en om 4 uur te vertrekken! Onder 't gesprek merk ik dat het uiterst voorname en vooral sympathieke mensen zijn die ik voorhanden heb; bij geen enkele is er iets van de morgueGa naar voetnoot5 of het verwaande dat het uitzicht van veel militaire overheden zo onverdragelijk maakt. Er is een kapitein, gemoedelijke man van rond de veertig, die fel gesteld schijnt op gemakkelijke omgang en in niets brutaal is, - die zijn onderdanen behandelt als kameraden en met zijn fijn meisjesstemmetje en de glimlach die voortdurend in zijn baard speelt, geen indruk maakt dat men een man voorheeft, gewend bevelen te geven! De adjudant is het type van de modern-beschaafde, Duitse jongenheer, groot, kloek, lang op de benen, met uitgerokken hals op neerschietende schouders; glad geschoren kop en gelaat; tot in de puntjes verzorgd in alles wat zijn persoon betreft, met iets vrouwelijks in de voorzichtige beweging en gebaren, 't geen fel afsteekt bij zulk een stevig uitgegroeide kerel! Zijn geluid ook is niet in overeenstemming met zijn postuur, - er ligt iets gemaakt vleiends in en hij spreekt met voorliefde Frans met de toppen van zijn lippen. Ik merk nog zijn verbazing toen hij met zijn Frans geen weg kon bij het dienstmeisje. ‘Was spricht sie denn?’ als zij geen Duits en geen Frans verstaat? wil hij vragen en hij | |
[pagina 259]
| |
scheen niet te weten dat er mensen zijn die niets dan Vlaams kennen. Nummer drie is een officier, jonge edelman, luchtige losse kerel, met een wreed lidteken in de wang, die maar aanstonds inlichtingen vraagt over jacht en wild en die denkt dat ik hem zo evengauw ga vergezellen om hazen en fazanten te schieten! Op mijn verklaring dat ik zijn uitnodiging beschouw als een valstrik om mij gevangen te nemen, met mijn geweer, schiet hij in een hartelijke lach en hij betreurt het oprecht dat de wapenen hier verboden zijn en ingeleverd. Er zijn nog twee andere officieren en ook een ‘Oberarzt’. Die dokter vooral is een stille, ingekeerde kerel, waarmede men zich op de stond vertrouwelijk gevoelt, - een Hamlettype, met geschoren kop en jonge baard en goedmoedig nadenkende ogen die kijken door enorme, ronde brilglazen. Ik had al zoveel nagedacht op de mogelijkheid om Duitse soldaten in huis te krijgen en hoe ik het maken zou; -ik was er met weerzin op gesteld en gereed om bij de minste onvriendelijkheid, hun heel het boeltje over te laten en er liever zelf vanonder te trekken. En nu ze er zijn, word ik niets van die weerzin gewaar. Vriendschap is een gevoel dat men niet opdringt, maar ook niet weerbiedtGa naar voetnoot1, men ondergaat het door de spontane indruk die de mensen u maken op 't gemoed. En de indruk hier is uiterst gunstig; er is geen opdringerig vertoon van voorkomendheid of aanstellerige beleefdheid of parade - men krijgt 't gevoel mensen in huis te hebben die de toestanden nemen gelijk ze zijn, niemand zoeken last aan te doen en uiterst tevreden zijn om eens van de huiselijke gezelligheid te kunnen genieten. Aan geen enkel woord of gebaar kan men merken dat zij eisen 't geen zij genieten of dat het de gastheer opgelegd is hen goed te ontvangen, integendeel, zij tonen zich voorkomend en dankelijkGa naar voetnoot2 bij al 't geen zij gebruiken. Het was mijn voornemen hen alleen te laten om elders wat rond te zien, want in een half uur tijds was heel het huis als een herberg, met aanhoudend geloop van ‘BurschenGa naar voetnoot3’ oppas- | |
[pagina 260]
| |
sers en sergeanten die bevelen kwamen ontvangen. De kapitein echter gaf zijn wens te kennen dat ik met hen aan tafel zou zitten en hij vroeg om de koffie opgediend te krijgen in mijn werkplaats, en aan het brede raam, om van het heerlijke uitzicht te kunnen genieten. Wij spreken over reizen, over Duitse steden en musea, over kunst en niet over de oorlog. Alles wat ik te weten krijg, 't is dat zij sedert 2 augustus in België gekomen zijn en behoren tot het eerste Bataljon, tweede regiment, tweede cavalleriedivision eerste Armee-corps, en deel maken van het tweede Escadron Brandenburgischer Dragoner; - dat zij heel de veldtocht hebben meegemaakt, over Luik, Leuven, Dendermonde en daarna in Frankrijk tot bij Compiègne gingen en nu langs Rijsel, Roubaix naar hier afgezakt, om te vertrekken,... misschien naar Rusland! Over hun ontmoetingen met de burgerij in Frankrijk, vertellen zij menig vermakelijke gebeurtenis; en als reden van hun aftocht geven zij de volgende uitleg: de ruiterij vormde vroeger in het leger altijd de uiterste einden van het front (colonnes mobiles) - daar het front zich nu uitstrekt tot tegen de zee, is er langs die kant geen ruiterij meer te gebruiken en daarom worden zij weggeroepen. Onder 't spreken word ik allicht gewaar, dat zij allen goed op de hoogte zijn der Duitse letterkunde en ook der Franse. Met gretige handen vallen zij op mijn bibliotheek en zoeken er elk hun gading uit van 't geen ze wensen mede te nemen naar bed. 's Avonds voor 't souper, keren we weer in de huiskamer en nu zij er de piano ontdekt hebben, blijkt het dat er onder hen twee goede muzikanten zijn, die hun hart willen ophalen om muziek te maken. Na het eten gelijkt de kamer een militaire club, waar elk doet wat hem lust; er wordt gerookt, gepraat, piano gespeeld, gelezen, tot laat in de avond. Wat er op 't dorp omgaat, weet ik niet, maar ik kan veronderstellen, dat er drukke beweging is - te oordelen naar 't geen hier in huis over en weer loopt. Het is ten andere onmenselijk slecht weer, het regent en 't waait en 't is donker als in een pot. Telkens er een van mijn mannen het hoofd buiten steekt, komt hij gauw weer binnen, en doet een spotspreuk naar aanleiding van 't geen zij in de nacht zullen doormaken. 't Blijkt echter 't minste | |
[pagina 261]
| |
van hun kommernissen te zijn, want door lange oefening en gewoonte, zijn zij fatalist geworden, en hebben die losse onverschilligheid erworvenGa naar voetnoot1, waarmede men zich zonder eigen wil, overgeeft aan het bevel dat hen treft. 't Zijn ten andere geharde veldtochters, die in niets enige zwarigheid maken, - ‘ons paard heeft vier poten,’ - zeggen ze en 't gedacht om nu een paar weken in de trein over te brengen en ergens in Rusland of in Oost-Pruisen de slag te hernemen, doet hen lachen. Intussen genieten zij van goede zateGa naar voetnoot2 en gezelligheid, als makkers die een pleziertocht maken! Dan werd opeens een heel jonge soldaat aangemeld, die gans bezweet en natgeregend binnentreedt, een boek uit een tas haalt en er een lange litanie uit voorleest. Daarop gaat eensklaps een luide jubelkreet; men springt recht en zwaait de armen. De kapitein alleen blijft kalm zitten glimlachen. De reden waarom men zo blijgestemd is heeft die jonge boodschapper hen gebracht, want nu is de aftocht, die op heden nacht om 3 uur gesteld was, verdaagd tot in de namiddag 3 uur! Nu zullen zij toch een volle nacht mogen slapen en 't staat er dus niet nauw op om naar bed te gaan! Men leest of speelt of praat voort en men strekt zich behagelijk uit bij 't vuur met een verse pot koffie, tot het over 12 uur wordt en de Oberarzt met twee officieren vertrekken naar 't dorp, waar zij hun bed gaan zoeken. De kapitein en zijn twee mannen nemen licht mede en hun boeken en gaan naar boven. Dat er geen wantrouwen meer bestaat bij de Duitse soldaten, en er niet meer gedreigd wordt om iemand ‘kaput zu schiessen’, kan ik van de mijne toch getuigen, want bij hun mantels en pinhelm, aan de kapstok onder de trap, hangen ook hun degens en revolvers, en 't wordt aan mij overgelaten, of ik hen in de nacht met hun eigen wapenen wil gaan vermoorden! Voor mannen die beweren de burgers op soldaten te hebben zien schieten, te Visé en te Leuven, is zulk vertrouwen nog al gewaagd! Aan de twee hofpoorten echter staat een schildwacht - 't is dus langs buiten dat het kwaad verwacht wordt en niet van binnen! - 't Is de eerste | |
[pagina 262]
| |
keer dat mijn woning die militaire eer geschiedt alzo bewaakt te worden en ik mag vannacht op mijn twee oren slapen - er zal mij geen kwaad geschieden. Voor de eerste keer dat ik Duitse soldaten in huis heb, mag ik mij niet beklagen, ik had mij aan slechter verwacht en vind mij inderdaad in hun voordeel bedrogen. Ik heb geen enkel ruw woord gehoord of enige onwelvoegelijkheid, ook geen schunnige of maar dubbelzinnige spreuken. Zij gedragen zich los en lustig zonder uitbundigheid; eten en drinken goed, doch zonder overdaad en de kapitein heeft een wonder voorkomende manier telkens hij zijn glas opheft om te drinken, met een glimlach en een lichte buiging, de gastheer te groeten! Zij nemen alles in acht om er de illusie in te houden alsof het vrienden waren die een aangeboden gastvrijheid genieten; zij zetten nergens een voet of steken nergens de hand aan zonder oorlofGa naar voetnoot1 te vragen. In 't geheel is zulk een inval van militairen minder te ontzien dan men verwachten zou, ware 't niet dat de wetten der huiselijke economie en het oorlogsregiem er fel door geschokt worden en alle voornemens van spaarzaamheid ermede onder de voeten getrapt. Er wordt in drie plaatsen, fel gestookt, er branden vijf lampen en ontelbaar bougiesGa naar voetnoot2 en lanteerns, alles wat in huis is, komt te voorschijn en 't blijft alles in de meeste wanorde liggen! Nu dat de vrouwdes-huizes er niet is, wordt daar echter weinig zwarigheid in gemaakt - alles komt wel weer in orde, en ten andere: 't is oorlog! | |
15 november.In de nacht zijn wij van alle ongevallen bevrijd gebleven. Heel vroeg echter is er in en rond het huis, volle beweging. De Burschen zijn reeds bij de werkeGa naar voetnoot3 en neerstigGa naar voetnoot4 aan 't poetsen van tuig en klederen. Ik heb daarbij de gelegenheid na te gaan met hoeveel zorg en toewijding die knapen het goedsGa naar voetnoot5 van hun officieren verzorgen, - geen vrouw of dienstmeid die met zoveel handigheid en inzicht een man kan oppassen! De overheden houden het vrij lang | |
[pagina 263]
| |
uit in bed, de jonker alleen is er vroeg bij en met twee soldaten op jacht. In de voormiddag komt de adjudant eens nazien wat er te noen zal op tafel komen; daar ik hem echter voorhoud: dat heel mijn provisie voor heel de week gister verorberd werd, gaat hij zelf naar 't dorp en naar de wagens van waar hij al het gerief en eetwaren meebrengt en ik word genodigd aan mijn tafel van hun oorlogskost, mee te eten - ik hoef enkel de wijn te leveren bij 't maal! Terwijl we bezig zijn, verschijnt opeens de kleine bode daar weer, met nieuwe orders. Op nieuw vreugdegeroep wordt de boodschap onthaald want 't is alweer een verdaging - in plaats van 3 uur, zal men om 10 uur 's avonds oprukken! Nu kunnen de officieren zich weer uitstrekken om gezellig de avond over te brengenGa naar voetnoot1, 't geen hun deugd zal doen, want 't sneeuwt buiten en 't waait - echt hondenweer! Ik begin echter ongerust te worden en denk dat het spelletje met die bode tot in 't oneindige kan herhaald worden. Ik heb wel weinig last van mijn gasten en we zijn nog niet uitgepraat, maar 'k zou nu toch wel willen dat het gedaan ware! De kapitein en zijn officieren beweren om ter meest dat ze de beste herinnering meedragen van hun verblijf hier in huis en de Oberarzt belooft zelfs, na de oorlog terug te keren om de kennismaking te voltrekken. - ‘Als ik nog leef’, voegt hij er gelaten bij en hij haalt uit zijn zak een stuk gewrongen lood dat hem een schram langs de schouder gemaakt heeft en voortkomt van een bom uit een vliegtuig geworpen. Door 't donker hoor ik 't getrappel der peerden die optrekken naar Anzegem. Het dorp keert weer in zijn rust. Hier in huis echter ziet het er wreed belabberdGa naar voetnoot2 uit en er is een wanorde alsof de heksen er sabbat gehouden hadden. Ik voel me een beetje vreemd, weet niet wat aanvangen en blijf maar stil zitten mijmeren. Dat is dus mijn eerste ontmoeting met Duitse militairen en die ontmoeting heeft mij over veel dingen gerust gesteld. Dat zijn nu zes, zeven mensen, door 't toeval hier in huis gekomen, waarvan ik gisteren nog niet wist dat ze bestonden, en nu zijn ze, met voorkomen, stemgeluid, uitdrukking, karakter en gebaren | |
[pagina 264]
| |
uitgebeeld in mijn gedacht voor altijd. Het zijn bovendien vijanden van 't vaderland, zij zijn hier ongevraagd gekomen, hebben eten en slaping geëist... en bij de eerste ontmoeting ontstaat er iets als vriendschap. We hebben elkaar bij 't afscheid geluk en goede kans gewenst, met de belofte elkaar weer te zien. Wij hebben aan malkaar niets vijandelijks ontdekt en er is geen gevoel van afkeer ontstaan of van verachting. De zaak is: dat men de gevoelens door de indruk op mensen teweeg gebracht, niet opdringt of door vooropgezette regels of verordeningen aan banden legt, voor zover ten minste er geen verblindende rassenhaat in 't spel is of ingewortelde wraakgevoelens. Die Duitse officieren hebben mij aangedaan 't geen men ondervindt bij een gezellige ontmoeting van reisgenoten met wie men vriendschappelijk omgaat, omdat 't toeval u samenbrengt; men oefent die vriendschap vooreerst uit beleefdheid en omdat men achting voelt voor elkaar en men door gesprek, over belangrijke zaken, aangenaam de tijd kan korten. Men neemt afscheid van elkaar in de mening nooit meer iemand van 't gezelschap terug te zien, maar men behoudt de aangename indruk van de kennismaking en men herdenkt met behagen de tijd die men gezellig heeft overgebracht. In de omstandigheden waarin ik mij bevind, zijn die zes officieren mij van meerder belang dan 100 van mijn medeburgers hier van 't dorp - al moeten de eersten nog zozeer mijn vijanden heten en de laatsten mijn vrienden! Ik zal niet nagaan of het zó hoort te zijn, ik bestatigGa naar voetnoot1 alleen de blote uitkomst van mijn gevoel en voeg er zelfs bij: dat ik niet weet of verzekerd ben dat een ontmoeting in dezelfde voorwaarden, met Fransen of Engelsen, mij zoveel genoegen en zulke goede indruk zou nagelaten hebben, - het hangt er natuurlijk van af welke personen men treft en ik had met Duitsers ook wel slechter kunnen varen! Ik denk maar aan die kolonel die te Heestert op een grote hofstede ingekwartierd was en de rijke boer behandelde als een knecht en de gemeente een boete oplegde omdat hij niet beter gelogeerd werd! | |
[pagina 265]
| |
16 november.Van onder te boven ondergaat het huis de grote schoonmaak. Op 't dorp komen de mensen uitgekropen als na een grote dondervlaag en te midden de straat gebeuren de mededelingen over het bezoek der soldaten. In de namiddag krijg ik bezoek van een heer die mij uit Brugge, vanwege mijn zuster, 't nieuws zendt dat vrouw en kinderen sedert 14 dagen in Amsterdam zijn en ingekwartierd bij mijn uitgever L.J. Veen! Dat is mij een blijde gebeurtenis, - na al het rondzoeken, kunnen mijn gedachten en verbeelding zich nu vastzetten op een punt. Ik ben langs die kant gerust gesteld en als mijn brief nu maar terecht komt, zullen zij in mij ook mogen gerust zijn, - dan is alles in orde. | |
17 november.De brede, kalme rust, na de grote beroering. Geen soldaten, meer te zien, geen kanon meer te horen en van de oorlog niets te vernemen! 't Enige wat de aandacht gaande maakt is het aanhoudend rijden van lange treinen over de baan tussen Kortrijk en Oudenaarde. De vliegtuigen ook brengen ons weer bezoek en de mensen beschouwen zulks als een slecht voorteken - ze vrezen dat er weer iets ophanden is. Een 40-tal ruiters zijn de baan van Otegem opgetrokken, - zij eisen overal peerden bij de boeren. Te Berchem namen zij er 15; te Heestert 10; te Otegem 3. Dat wekt opnieuw de ontzetting en men ziet over 't land overal peerden wegleiden, om ze te verduikenGa naar voetnoot1, bij kortwonersGa naar voetnoot2. | |
18 november.Eerste witte vorst; zonnig weer; geen gebeurtenissen. Men veronderstelt dat het front verplaatst is, omdat men geen geschut meer hoort. Over de bommen van het Engels vliegtuig vernemen wij nu andere uitleg. De vliegerGa naar voetnoot3 heeft hoegenaamd geen bommen geworpen op de stad, maar de Duitsers hebben hem | |
[pagina 266]
| |
beschoten met kanonnen en een obus is neergevallen en op de grond ontploft, 't geen zulk een schrikkelijke ramp heeft verwekt. De Duitse overheid, uit vrees voor oproer, zou de burgemeester verplicht hebben een proclamatie uit te plakken, waarbij bevestigd wordt dat de bom uit het vlietuig herkomstig is. - Die plakbrief heb ik gezien. | |
20 november.Men vertelt dat de Duitsers in de omliggende gemeenten, de dekens en matrassen opeisen, alsook wijn. Hier blijven wij voorlopig voor zulke bezoeken bevrijd, maar toch begint men maar alles in veiligheid te brengen. Men vreest grote nood voor de winter en men beklaagt de soldaten die ginder in de koude aan 't vechten zijn. | |
21 november.Vandaag heb ik een nieuw en vaster middel ontdekt om brieven in Holland besteld te krijgen. Enige ingezetenen van Deerlijk betalen een jonge kerel die 3 maal in de week, per fiets naar een grensdorp rijdt en van daar Engelse en Hollandse bladen medebrengt - en ook brieven. Een gelegenheid dus om nieuws te zenden, al kost zo'n briefport dan ook 1.50 fr. Van daar breng ik een aantal gelezen Hollandse en Engelse bladen mede. Bij 't doorlopen van al dat nieuws, krijgt men de indruk een tijd dood en onder de aarde geweest te zijn. Verbeeld u: onlangs geleden las ik, dat generaal De Wet in de rangen der Engelsen zoude komen vechten en nu eerst zie ik dat er oproer is in Transvaal, burgeroorlog, en De Wet zou bij de rebellen zijn!! Van de Turken 't zelfde! Over de oorlog echter hier op de streek, melden de bladen weinig bijzonderheden! | |
[pagina 267]
| |
22 november.In de nacht herneemt het geschut. Niettegenstaande de felle koude zal men toch doorvechten en van overwinteren zal geen sprake zijn! Elke uchtend is mijn eerste gedacht: hoe hebben de soldaten de nacht uitgestaan? Op 't dorp heeft de zondag omtrent zijn gewoon karakter behouden. Alhoewel er schaarsheid is aan kolen en petrool, blijft men toch licht en vuur maken in de herbergen en iedereen heeft nog een stuiverGa naar voetnoot1 om een pintje bier. 't Is ook een nood en behoefte voor de landlieden die een hele week ver afgelegen van alle verkeer gewerkt hebben, 's zondags wat nieuws te vernemen en eens hun gemoed te luchten over de oorlog. | |
23 november.Er is een scheepGa naar voetnoot2 kolen aangekomen te Avelgem op de Schelde! Het nieuws verspreidt zich dadelijk over heel de streek en welhaast ziet men als een karavaan, allerlei voertuigen karren, wagens met peerdjes en honden van alle soort, de steenweg langs en geladen met kolen terugkeren. Ik breng de avond over bij vrienden te Vichte, in gezelschap van de Bahnmeister en de Feldwebel, twee Duitsers, die zich daar reeds volop ingeburgerd hebben en heel vertrouwelijk met hun Vlaamse kennissen omgaan. 't Is een vreemde gewaarwording als men Duitsers als vrienden van den huize behandelen ziet en men daarbij denkt dat enige uren verder het. kanon buldert en men daar lijf om levenGa naar voetnoot3 aan 't vechten is. Dezen hier schijnen er zich echter niets van aan te trekken en zij geven als reden: dat het hun verboden is over de oorlog te spreken. Sedert de Etappen-KommandaturGa naar voetnoot4 is ingericht, gevoelen we ook eerst het drukkende van de Duitse overheersing en het eigenlijke oorlogsregiem. Wij zijn er in 't geheel nog niet aan gewend, als we 's avonds ergens op bezoek gaan, te voorzien, dat men voor 8 uur moet thuis zijn of men verplicht is te vernachten waar men welgezetenGa naar voetnoot5 en zich wat te laat heeft opgehouden. | |
[pagina 268]
| |
24 november.In de morgen, bij 't naar huis keren doet het me zelfs nog vreemd die wacht te zien op de brug van de ijzerenwegGa naar voetnoot1; - iets dat u in de rustige omgeving van al gewone en gekende dingen, plots weer aan de werkelijkheid herinnert en zegt dat: 't oorlog is! De soldaten van de Landsturm gaan op jacht als grote heren die voor hun plezier buiten zijn. Overal knallen de geweerschoten. Hoe moeten onze eigen jagers en wildstropers knarsetanden en wrokkig zijn als ze dat aanzien! | |
25 november.Een gebeurtenis van belang! Vandaag ontvang ik de eerste brief van mijn vrouw! In hoeveel handen die missive wel gegaan is vooraleer de bestemming te bereiken, laat zich raden aan de ‘patine’Ga naar voetnoot2 van het omslag, waarvan 't papier iets gekregen heeft dat gelijkt aan een met zorg doorrookte pijp! De brief heeft er maar 14 dagen op gedaan om de reis af te leggen! Daar het mijn vrouw eigenlijk te doen is om van mij nieuws te krijgen, meldt zij mij niets belangrijks en toch beschouw ik het stuk om andere redenen, als een kostelijk ding. Ik heb lust om maar altijd te herlezen wat erin staat en 't bijzonderste haal ik nog tussen de regels! 't Is het eerste aanknopingspunt sedert wij gescheiden zijn!... 't Enigste wat ik nu verlang, 't is dat zij op die eigen stond mijn brieven zou in handen krijgen, dan ware voor een stondGa naar voetnoot3, de afstand tussen ons weggenomen! In de nacht word ik uit mijn droom geschud door fel kanongebulder, heel in de nabijheid! Ik lig te denken hoe er nu en dan, over de streek, ophefmakende geruchten worden rondgestrooid, die men aanvaardt zonder dat iemand naziet van waar het bericht komt of hoever het dient geloofd te worden. Hoe onwaarschijnlijker hoe beter het inslaat bij de mensen; men gelooft liefst het ontzettende omdat, in tijden van beroering en angstig verwachten, men behoefte voelt aan gemoedsbeweging. Het gewone dagelijkse gebeuren kan men niet meer uit- | |
[pagina 269]
| |
staan, het is niet meer voldoende - men heeft ondervonden dat alles nu mogelijk is en mag verwacht worden, waarom zou men dan nog aan iets twijfelen? Er wordt onder andere verteld dat de Duitsers te Waregem de jongelingen der klas van 1915 oproepen om ze naar Duitsland te sturen! Dat verwekt onder al de jongelingen der hele streek een beroering en iedereen zit gedurig gereed om te vluchten of zich te verduiken. Te Gent was er opstand onder de bevolking. Twee schepen graan uit Amerika zijn aangekomen om in de nood te voorzien, maar de Duitser heeft er hand aan geslagen en vandaar opstand! Zo zeker is 't, dat men de kleinste bijzonderheden aanhaalt: in stad hangen er plakbrieven uit waarop gedrukt staat: ‘Als de Gentenaar is zonder brood, dan moet de Duitser zeker dood!’ Zou het Gentse bloed nu werkelijk aan 't koken gaan? En wat zal er volgen? Gelukkig dat zulke gebeurtenissen helemaal uit de lucht gegrepen zijn! | |
26 november.Ik was in de tuin aan 't werken en heel besmeurd met eerde, als er een heer zich aanmeldt en roept van op de straat: ‘Ik heb nieuws mede voor u, nieuws van uw vrouw! Een gebeurtenis komt nooit alleen, 't is alsof 't eerste er moet komen om 't andere te laten volgen, vanzelfs! Die mijnheer ziet eruit als een Engelse toerist en ik bezie hem een beetje wantrouwig. Hij beweert een correspondent te zijn van de ‘Maasbode’. 't Kan mij niets schelen als het maar waar is dat hij een brief voor me medebrengt. En werkelijk, hij maakt zijn beenwindselenGa naar voetnoot1 los en haalt er twee brieven uit - een van mijn vrouw en een van mijn uitgever. Van dat ogenblik af is de boodschapper een welkome gast. Ik maak gauw vuur aan opdat hij zich warmen kan en zijn natte klederen drogen. In de tijd waarin we leven is zulk een bezoek een gebeurtenis van belang! Wij nemen samen een sober middagmaal en praten ondertussen over de gebeurtenissen. Hij vertelt me dat het voortaan heel moeilijk gaat om van Holland in België te | |
[pagina 270]
| |
komen en helemaal onmogelijk om van België in Holland te geraken; brieven en dagbladen mogen niet meer over de grens. Zulk een bezoek brengt me enigszins weer in verband met de wereld; nu verneem ik een aantal dingen waarop men zich toch vertrouwen mag, en nu betrouwbare bronnen hoge zeldzaamheid zijn, is dat een ware buitenkans te noemen. Het doet de indruk alsof er een klein valdeurtje geopend werd, waardoor een straaltje licht naar binnen komt! 't Geen mij bijzonder deugd doet is te vernemen hoe Holland zich gedraagt tegenover de Belgen. Ik had er zoveel verdachte dingen over gehoord, maar nu - o.a. in die twee brieven, word ik overtuigd van 't tegenovergestelde. Neen, 't idealisme is nog niet uit de wereld en als het met een volk slecht gaat, springt een ander bij om het te helpen! Wat er in die kwade dagen, bijzonderlijk binst die overrompeling, aan de grensdorpen moet gebeurd zijn, gaat alle gedacht te boven en de hulp is in evenredigheid geweest van de nood! De toestanden hebben weer eens bewezen dat het Noorden ons een stevige ruggesteun is! Vochtig koude dooiwind met geschut aan de westeinder; maar wat kan het me schelen? Ik heb twee brieven gekregen en de heer die zo vriendelijk was daarvoor te voet, door regen en wind, van Oudenaarde langs hier te komen en nu te voet naar Vichte getrokken is, draagt twee brieven weer mede, die ik met alle zekerheid weet dat ze zullen terecht komen! Waarmede kan men zulke dienst vergelden? Ik zit eraan te denken wat ik doen zal later om die heer eens heel blij te maken! | |
27 november.Heel de dag zwaar en onophoudend geschut - 't is alsof een reus ginder op een reusachtige trommel roffelde! Het moet een verwoede aanval zijn. Over de steenweg blijft de optocht voortduren van allerhande vreemdsoortige rijtuigen en gespannen, gelijk men er te voren nooit te zien kreeg. Er zijn hondenkarren met heren en dames erop! Belachelijke pony's en uitgemergelde Sinterklaaspaarden aan oude sjezen en kariolenGa naar voetnoot1. Met een ordentelijk gespan | |
[pagina 271]
| |
waagt zich niemand over de baan. Heel die bedrijvigheid komt voort omdat er geen treinen of trams meer rijden en uit zorg voor hongersnood, wil iedereen nu zijn gerief opdoenGa naar voetnoot1, koopwaren inhalen - en daartoe moet men de middelen gebruiken, die men aan de hand heeft. Enkele boeren en handelaars maken van de toestand gebruik, en beginnen vreselijk te woekeren. Zij drijven de prijzen van graan en eetwaar hoog op om er hun profijt mede te doen. Anderen houden zich geslotenGa naar voetnoot2 en weigeren te verkopen in de verwachting, dat het later nog duurder wordt. Er is geen wetgeving meer of regeling die geldt, en als men iets volstrekt nodig heeft te kopen, is men verplicht de prijs te betalen die men eist! Een enkel verbod werd afgekondigd, 't is: dat men niets meer mag uitvoeren zonder toelating, maar er ontbreekt de uitvoerende macht om het bevel te doen naleven, en 's nachts rijden wagens zwaar geladen met koorn, in alle richtingen 't dorp uit! Iedereen voorziet akelige tijden en vreselijke nood voor de winter! | |
28 november.'s Morgens in bed liggen luisteren naar fel geschut. Met die storm krijgt men 't gevoel op zee te zijn in 't diepste van een schip en dat er rondom andere schepen aan 't vergaan zijn en noodgeschut gelost wordt... en duizenden mensen in de ramp omkomen. 's Avonds bij maneschijn, ben ik op de hoogte gegaan, langs de overkant van de steenweg, om te staan luisteren naar 't geschut dat altijd even fel aanhoudt. Het gelijkt een verre dommelingGa naar voetnoot3 van de donder, met onderscheiden slagen, waarvan de gewaarwording meer bestaat in het dreunen van de grond, dat heel het lijf doordavert, dan van het geluid dat langs de oren binnenkomt. | |
[pagina 272]
| |
- men voelt hier de oorlog en de kruitgeur hangt in de lucht. Roeselare is niet meer kennelijkGa naar voetnoot1! Het handelsstadje met zijn vriendelijke lustigheid onder de bewoners! 't Is er onzeggelijk vuil en in een onbeschrijflijke wanorde, - iets als een reusachtige foorGa naar voetnoot2! De straten zijn beslijkt, de gevels der huizen met modder bespetterdGa naar voetnoot3 tot aan de tweede verdieping. Alle wegen staan vol wagens en oorlogsgespannen en 't krielt er van de soldaten die nijverig rondlopen en doen alsof ze thuis waren. Er is iets van de drukte die rond het opbouwen heerst van een grote cirkus en 'k herinner mij zoiets bijgewoond te hebben toen Barnum & Bailey in Kortrijk hun reuzentent kwamen opslaan. 't Ergste om zien, 't zijn de beschadigde en afgebrande huizen. Deze die geheel platliggen - daar is 't ermede uit en gedaan, 't zijn puinhopen, - maar men moet deze zien die alleen maar geschonden zijn en waar de bewoners in blijven voortleven! Huizen met een half dak, een hoek of een gat in de muur, vensters en ramen uit, waar een gordijn door flappert of gaten die met een stuk tapijt of een plank zijn verstopt! De Roeselaarnaars zien er beklagenswaardig uit. Hier komt het niet meer te pas, gelijk bij ons, om van de duurte der levensmiddelen te spreken of van de armoede door werkeloosheid, - dat de handel stilligt en dergelijke, - neen, waar men malkaar ontmoet, roept men: leeft gij nog!? En inderdaad, hier weet men nooit of men er morgen nog zijn zal! Alle ogenblikken is men door een inval bedreigd en 3 tot 4 keer in de week moet men de nacht in de kelder overbrengen! Telkens het uchtend wordt slaakt men een zucht van ontlasting, omdat men alweer een dag verder is. Hier zit men feitelijk tussen twee strijdlijnen en iemand die er voor 't eerst inkomt, staat verbaasd dat hier een enkel mens het uithouden kan of hier blijven wil. En toch schikken de bewoners zich naar de omstandigheden! 't Wonderste om te zien 't is de manier waarop de kelders zijn ingericht tot woonplaats! Er zijn er met kachels die branden, tafel en stoelen, matrassen en al het huisgerief - men leeft onder de grond. Ik heb er ook kennissen ontmoet die hun woonst | |
[pagina 273]
| |
platligt en geen huis meer hebben en totaal van alles beroofd zijn - en toch blijven zij daar ronddolen, - kunnen van de plaats niet weg! Een vriend ontmoette ik er, - befaamd muzikant - zijn huis is afgebrand en drie piano's zijn er in omgekomen. Hij is in het puin gaan snuffelen en heeft er een ijzeren pinneke uit opgediept waar een stalen snaar was rondgewonden. Met die relekwie loopt hij nu op zak als enig overblijfsel van 't geen hem lief was als een levend wezen! Er zijn meer akelige dingen. 't Is ook van hier uit dat de soldaten naar 't slagveld trekken. Men brengt er muziek en zang bij te pas en waar de troepen door de straten heentrekken, zien de burgers hen weemoedig achterna. Een vrouw die merkt naar wat ik te kijken sta, zegt: - ‘Ge ziet ze gaan, mijnheer; - alle dagen gaan er, maar er komt nooit geeneen van weer, - ze gaan naar hun dood!’ 't Is inderdaad een indrukwekkend schouwspel en nu ondervind ik hoe weinig wij ginder achter weten dat 't oorlog is! En 't geen er nog meest toe bijdraagt om de stemming akelig te maken 't is 't zicht der ambulanciewagens die de gekwetsten wegbrengen. Men kan het niet beter vergelijken dan aan 't geen men ziet te Lourdes, waar de zieken per autobus, van 't hospitaal naar de GrotGa naar voetnoot1 gevoerd worden, opeengestapeld als geslacht vee! En 't kanon dreunt maar voort! | |
30 november.Ik wandel in Kortrijk waar er met de marktdag danig veel drukte en beweging is, niet van de marktgasten, maar van de soldaten. Hele treinen volgestopt komen aan en rijden weg, worden gelost en geladen. Peerden en rijtuigen worden opgeëist en de boeren staan te zien, die met hun gespan ter markt kwamen en te voet mogen terugkeren! Van honderdduizend kansen en gelukken, 't geen één enkele keer gebeuren zou... op de markt ontmoet ik - mijn ogen kan ik niet geloven en hij ook doet uit plagernijGa naar voetnoot2 alsof hij me niet gezien heeft ... daar is waarachtig de schilder Viérin die ik in Holland waande! | |
[pagina 274]
| |
Hij is maar even komen zien hoe 't hier alles stond, bijzonderlijk met zijn huis en dan gaat hij gauw weer naar Walcheren, waar hij - de gelukszakGa naar voetnoot1! - een kasteel bewoont ‘Ipenoord’ genaamd! samen met zijn broer de architect, die zijn auto heeft kunnen redden!!! We vertellen in der haast wat ons 't nauwst aan 't hart ligt en hij houdt me voor als een plicht: dat ik met hem mee moet naar Holland, omdat mijn vrouw, die hij gezien heeft, het niet meer uithoudt van onrust en verlegenheid! Die reis naar Holland komt me zo onmogelijk en onuitvoerbaar voor en de meeste buitensporigheid die er bestaan kan - wie zou er thuis wachten?!! Viérin praat maar door en hij brengt mij intussen naar een verdacht kroegje, waar wij een kerel kunnen spreken die brieven over de grens smokkelt. Een wonder ding, iets als een dievenhol gelijkt het, een samenkomst van schunnige loeders, die ofwel op hun eentje zitten te starogenGa naar voetnoot2 met een borrel in hun bereik - te wachten op hun man, - ofwel samen in een hoek te fluisteren en geheimzinnige gebaren te maken. De kerel die wij spreken moeten en onze brieven zal meenemen, ziet er een gewiksteGa naar voetnoot3 uit! Een soort sportsman-van-de-fiets. Hij toont ons zijn pasport, waarmede hij chocolade en sigaretten mag gaan kopen naar Holland om ze dan aan de soldaten hier af te leveren. Met een greintje ironie vertelt hij hoe de Etappen-Commandant hem gefeliciteerd heeft met zijn handel, er bijvoegend: dat hij een verdienstelijk werk verrichtte en zien moest, dat hij goede koopwaar bezorgde. En met een dubbel greintje ironie toont hij ons - met een vertrouwelijk oogknipje - le double fond de la cassetteGa naar voetnoot4! waar een paar honderd brieven schuilen onder de onschuldige koopwaar! Zulk een handel brengt de man schone winst op, aan 1.50 fr per brief! Nu gaan wij samen bij vrienden dineren en mij doet het feitelijk deugd in de gezelligheid van de dis te vergeten, dat 't oorlog is! Na de koffie is 't ogenblik gekomen onze brieven te schrijven, en onder 't dictaat van mijn vriend, ben ik verplicht zwart op wit te beloven aan mijn vrouw, | |
[pagina 275]
| |
dat ik met hem vertrekken zal naar Holland. Wij stellen van weerskanten een voorwaarde. De mijne: dat ik iemand vinden moet om thuis te wachten terwijl ik afwezig ben, - want om voorgoed te vertrekken, gelijk hij 't mij oplegt en alles hier aan de wil van het lot over te laten, daar is geen denken aan! Hij van zijn kant wil een paar dagen langer in Kortrijk blijven om mij de tijd te laten de nodige schikkingen te nemen. Hoe meer wij er over praten, hoe meer het onmogelijke van de onderneming wegvalt, en hoe meer het plan uitvoerbaar schijnt - ik krijg er eindelijk lust in het te wagen en 'k zal inderdaad mijn best doen een thuis -wachter te vinden! Onze brieven zijn in die zin opgesteld, en tegen 't afgesproken uur zitten ze in het kistje van de koerier, onder de chocolade! Ik neem afscheid, en de afspraak is: overmorgen elkaar weer te zien hier in Kortrijk. |
|