De kronijk van Antwerpen. Deel 1. 1 januari 1770 tot 31 december 1785
(1929)–Jan Baptist van der Straelen, Jan Frans van der Straelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
De kronijk van Antwerpen
| |
[pagina 8]
| |
den we nu voor de zoo beroerde tijden van het einde der XVIIIde eeuw geen omstandig verhaal van een ooggetuige hebben? Dat het zoo lang heeft geduurd eer we van het Fransche juk waren verlost, is de oorzaak geweest dat het opgeteekende niet het licht zag; maar opgeteekend was het wel. Zelfs heeft Antwerpen in die jaren een flinken kronijker gehad, of juister twee kronijkschrijvers, en de kritiek op de uitgaven welke we hiermede inzetten, zal uitmaken of we juist voor deze periode niet de volmaakste der kronijkschrijvers van allen hebben gehad. We bedoelen Jan Frans Van der Straelen en zijn zoon Jan Baptist. Jan Frans Van der Straelen werd geboren te Antwerpen op 6 Juli 1731. In 1766 werd hij aangesteld als wijkmeester van de eerste sectie der stad. In 1771 werd hij drossaard van de heerlijkheid van het Kiel, in 1776 bovendien griffier van de politiekamer en in 1781 schout en drossaard van 's Gravenwezel. Bij de Brabantsche revolutie stelden de Staten van Brabant Jan Frans Van der Straelen aan tot kapitein van de patriotten van het Kiel die de verbinding tusschen het kasteel van Antwerpen en de Oostenrijksche troepen te beletten hadden. In 1790 werd hij door de Staten om zijn gedrag plechtig vereerd. Met de Franschen zou het rad der fortuin gansch omslaan. De drossaard werd van al zijn ambten ontheven. Hij overleed op 15 Juli 1801. Jan Frans Van der Straelen was door volks- en vaderlandsliefde den weg der geschiedenis opgegaan. Hij had zich oude boeken aangeschaft waar hij maar kon, en was zelf begonnen met de gebeurtenissen des tijds op te teekenen. En nu was het werkelijk of in de jaren voor de Fransche revolutie, er een tijdvak in liquidatie was. Wat er aan | |
[pagina 9]
| |
oudheden in die jaren is op de markt gesmeten is ongelooflijk. De jaren van 1770-1790 zijn jaren van stille maar gestadige beeldstormerij bij omzetting van mode, van denkwijze, van levensbeschouwing. Oude monumenten worden afgebroken of verbouwd. En het is midden die liquidatie dat we Van der Straelen vinden als kind der traditie, dat schreit om de dwaasheid zijner stadsgenooten, maar pieteitsvol opraapt in zijn schort de puinen van wat vernield wordt, om het thuis aaneen te kussen. Want al wat Van der Straelen vernielen of wegvoeren zag, dat teekende hij op als moest er binnen kort een verrijzenis komen, en een herstelling van de oude orde. Maar die verrijzenis heeft de man zelf niet mogen beleven.
* * *
Hij leefde echter voort in zijn zonen. Als drossaard was Jan Frans in 1794 bij het herstel van het Oostenrijksch bewind, opgevolgd geworden door zijn oudsten zoon Jan Antoon, die bij de Augustijnen te Antwerpen en daarna aan de Hoogeschool te Leuven gestudeerd had. Hij zou echter evenals zijn vader, uit zijn ambt worden gezet. Na den storm wordt hij tot vrederechter gekozen en komt naast Werbrouck in functie als ‘adjoint au maire’. Hij overlijdt reeds in 1803. Jan Frans had een tweeden zoon, Jan Baptist, geboren te Antwerpen op 17 Maart 1761. Opgroeiend in de boeken en gravuren van vaders tresoor, ontwikkelde hij letter- en kunstzin.. Jan Baptist werd door vader naar de Academie van Schoone Kunsten gestuurd waar hij, na de teekenlessen, de schilderschool volgde van André de Quartemont, en zich specialiseerde in de gravuur. Ons Museum Plantin-Moretus heeft een St-Franciscus naar Van Dijck door J.B. Van der Straelen (Collectie Terbruggen). Maar de zware gebeurtenissen der revolutiejaren kwamen | |
[pagina 10]
| |
den kunstcultus verstoren. Jan Baptist werd de diepvoelende maar stille toeschouwer van alle het wee dat er nu over het land kwam. En alles wat hij zag gebeuren heeft hij naar vaders voorbeeld maar met nog meer bezorgdheid voor het historisch-juiste, in schrift gesteld. Geen vensterraam, geen zerk, geen huis of kluis die werden te niet gedaan of Van der Straelen schreef op hoe het er vroeger was gestaan en gelegen, wat er gebeiteld of gebrand was op het verdwijnende. Op alle de koopdagen der Nationale goederen was hij aanwezig om de kunstschatten en geestelijke goederen - al historische getuigen - die onder den hamer kwamen, met het adres van hun eersten nieuwen eigenaar te noteeren. Maar Jan Baptist heeft niets uitgegeven. Over hem is dezelfde weemoed gekomen als over onze Kempische Jongens van den Boerenkrijg. De nieuwe wereld van na het eindelijke verlossingsjaar 1814, en dan van na 1830, verstond de ziel niet meer van de menschen uit de pruikentijd van het oud regiem.. Men had te veel met de revolutie gecoketteerd om die oude trouwe vaderlandsliefde te waardeeren. Daarom heeft Jan Baptist, - die tot 1847 leven zou - niets uitgegeven. Jan Frans Willems, die hem had begrepen, mocht uit de nota's van Van der Straelen al halen wat hij wilde, maar Willems werkte op tijden waarvoor Van der Straelen wel bewondering had maar minder dokumentatie. Wat Van der Straelen verzameld had, werd gedurende zijn le ven zoo goed als niet benuttigd, scheen nooit meer te zullen worden geschat. De verzameling die hij meestendeels had gevormd tijdens zijn verblijf in de 3de wijk nr. 1368 (Jodenstraat 44) voerde hij mede met veel zorg bij zijn herhaaldelijk verhuizen (1818, 1827, 1830, 1837), maar bij zijn afsterven was er nog niets van die schatten in druk verschenen. Toen lag alles opgeborgen in het hoekhuis der Pruynen- en Lange Nieuwstraat. Jan Baptist is gestorven op 2 Januari 1847. Uit zijn hu- | |
[pagina 11]
| |
welijk met Maria-Theresia Christiaenssens was hem een dochter geboren, Catharina-Josephina die in 1830 Pieter Moons had gehuwd. Aan dezen schoonzoon gingen de litteraire schatten en historische aanteekeningen van Jan Baptist over. Moons was gedurende de eerste jaren van de Provinciale Commissie der Graf- en Gedenkschriften, de zeer ijverige schatbewaarder, in wiens huis zelf de zittingen plaats hadden. Hier kwamen de puinen der revolutie, opgerakeld door de Van der Straelen's voor het eerst tot het licht en de vereering. Weldra ondernam Moons de uitgave van twee ‘Geschiedenissen’ in handschrift bereid door zijn schoonvader, die van de Sint-Lucasgilde en die van de Kamers van Rethorika, waar dan nog bij kwam de Geslachtslijst van de Plantijnsche Familie. Moons stierf echter midden zijn historischen arbeid, wanneer hij voor goed de nalatenschap van de Van der Straelen's was in het licht aan 't brengen. (1860). Het was een zijner dochters, Marie-Louise, die den advokaat Theodoor van Lerius had gehuwd, welke de oude papieren erfde. Reeds in 1842 had van Lerius een studie gepubliceerd van kunsthistorischen aard, gewijd namelijk aan O.L.V. kerk. Het was de inzet van een langen. schier ononderbroken studiearbeid. Hij benuttigde daarbij de nota's van Van der Straelen, maar wat geen kunstgeschiedenis was bleef onaangeraakt. Van Lerius had zich sterk gespecialiseerd. Hij was het niet die den schat tot zijn volle recht zou brengen. Wanneer Theodoor nu stierf, - 21 April 1880 - besloten de familiën Moons en Van Lerius tot den verkoop van de enorme massa kunstschatten die door de vier voornoemde geslachten hier waren vereenigd en nagelaten. De archivarissen Génard en Goovaerts maakten de tafels ervan op. En de ellendige verspreiding begon. Door het archief der stad werd er gelukkig menig belangrijk stuk en koopnummer opgekocht, maar methodisch is toch niet verzameld geworden wat er van de Van der Straelen's aan | |
[pagina 12]
| |
geschiedkundigen arbeid voorhanden was. De schriften van de twee kronijkschrijvers geraakten in verschillende handen, en wie van de zaak wist mocht het ergste vreezen. Door het stadsarchief werd evenwel ingekocht een ‘Cronijke van Antwerpen’ in handschrift door J.B. Van der Straelen. Het zijn vier dikke bundels opteekeningen loopende over de jaren 1785-1817. Ze werden door de stad niet min dan 750 fr betaald. (1886). (Cataloog, deel V, nr. 74). Génard had er van gezegd: ‘Cet important travail complète une lacune considérable dans les annales de la ville d'Anvers. Grâce aux annotations de l'infatigable historien qui méritent d'être imprimées, il sera possible de reconstituer l'histoire d'une des époques les plus troublées de notre passé.’ Aangekocht door de stad, diende er toch weder de aandacht op dien schat getrokken om hem tot waarde te brengen. Het was Lodewijk Mathot die het opnam. In 1894 legde hij de Commission Royale d'Histoire een nota voor over de kronijk van 1785-1817, waarbij hij verwees naar Génard's oordeel: ‘L'appréciation élogieuse de ce manuscrit flamand, n'est pas outrée; c'est une oeuvre d'un mérite rare et unique en son genre. Si la commission voulait entreprendre la publication de cette intéressante chronique, elle rendrait un service signalé à l'étude de l'histoire nationale’. Maar een werk in het Vlaamsch was toen noodzakelijk een lokaal en al te weinig nationaal werk. Zoo wekte Mathot ook al te weinig belangstelling, en bleef de arbeid van de Van der Straelen's voor andermaal 30 jaren vergeten. Wanneer we nu in 1926 onze studie publiceerden over De Kronijken van AntwerpenGa naar voetnoot(1) riepen we de aandacht op deze schatten welke op het Stadsarchief steeds op benuttiging wachtten. Het was of men schrik had van dat kleine geschrift | |
[pagina 13]
| |
en die vele kleine papiertjes die het geheel wel een wanordelijk uitzicht geven al is dit in der werkelijkheid niet zoo. Nog niemand had zich sinds 1894 om den schat bekommerd. Nu kwam echter in 1928 de koopdag der nalatenschap Donnet, en daarin vonden we een der gedeelten van de Kronijk van de Van der Straelen's terug die in 1886 bij den verkoop van Lerius was in private handen geraakt. Het liep over de jaren 1770-1785 en vermeerderde dus met 16 jaren de tijdsruimte der gezamentlijke opteekening. Het werd in 1886 verkocht aan M. Van den Bergh voor 38 fr. De stad kocht het in 1928 voor 60 fr. en volledigde aldus hare kostbare Kronijk. We konden ons echter niet neerleggen bij de gedachte dat dit alles weder voor lange jaren kon onder het stof geraken. De Antwerpenaars die belang stellen in de geschiedenis mochten toch wel eindelijk over die periode waarin zooveel ouds en zooveel kunstschatten te loor gingen, waarin ook zulk een groot gedeelte van hunne oude stad een ander aanzicht kreeg, een klaar en objectief relaas hooren. De welwillende ondersteuning van een Antwerpschen Mecenas en de trouwe ontcijferingsarbeid van den heer A. Van Berendoncks hebben het ons eindelijk mogelijk gemaakt het eerste deel dezer Kronijk te publiceeren. Dit eerste deel schijnt ons het werk van Jan Frans, de vader, herschreven in het zuiver door zijn zoon Jan Baptist. Het is soberder gehouden dan het vervolg. We meenen ons niet te bedriegen wanneer we rekenen dat de Kronijk in haar geheel wel 8 boekdeelen zooals het voorhandene bevat. Maar het belang ervan vermindert niet. Met immermeer schranderheid van geest en historische stiptheid, - met verlies misschien wel van ietwat synthetischen zin die bij den vader breeder was ontwikkeld, - is de opteekening doorgezet geworden. We hopen dan ook dat we niet alleen dit eerste deel maar opvolgentlijk ook de andere zullen mogen publiceeren. | |
[pagina 14]
| |
dank zij de belangstelling van de Antwerpenaars in de eerste plaats, en van allen die iets over hebben voor vaderlandsche geschiedenis. Zeggen we nog dat we den tekst zonder eenig commentaar weergeven, ook in de eigen schrijfwijze des tijds. Alleen waar de zin onleesbaar werd door verkeerden zinbouw, gevolg van schrabbingen enz., hebben we eenige orde bij gebracht. Wat onzeker was is als zoodanig aangeduid geworden. De naamregister verschijnt bij het laatste gedeelte van het werk. Hier houden wij het bij een zaakregister. Kritische bemerkingen zullen ten andere graag worden aanhoord om er ons profijt mee te doen bij de uitgave der volgende deelen. Maar de oude tijd zal hiermede voor ons herleven, gelijk de Van der Straelen's hem hebben beleefd en aangevoeld.
F.P. |
|