Rijmkroniek
(1983)–Melis Stoke– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 380]
| |
[pagina 381]
| |
Wij voegen bij deze uitgave eenen photo-lithographischen afdruk van een autograaf van Melis Stoke. Het is in het Archief van Zieriksee ontdekt, en de levendige belangstelling van den Burgemeester dier stad, den Heer Mr. J.P.N. Ermerins, heeft bezorgd, dat het, te Munchen door lichtafdruk en lithographie vermenigvuldigd, in genoegzaam aantal exemplaren verkrijgbaar is gesteld. In het stuk wordt door Graaf Willem III gedoeld op een' brief van zijnen vader. Van dien brief bestaat in het Archief van Zieriksee wel niet het oorspronkelijk, maar een vidimus. Dit, ons door den Burgemeester welwillend medegedeeld, laat ik hier volgen: ‘Wij Jan Grave van Henegouwen, van Holland, van Zeland ende Here van Vriesland maken kont allen lieden, dat wij macht ghegheven hebben ende gheven met desen brieve Willeme onsen sone alsulc goet als wij hebben binnen der vriheden van Zyrixee, te vercoepene ende over scout te ghevene den lieden, die Willem belovet hevet te geldene. Ende omme dat wij dit vast willen houden ende stade, soe hebben wijt bezegheld met onsen seghelen. Ghegheven int jair ons heren alse mē scrivet mccc ende drie, des Dinkesdaghes na Sente Pieters daghe ende Sente Pouwels. | |
[pagina 382]
| |
Wat het hier medegedeelde charter aangaat, er is geen grond van twijfel, of het is door Melis Stoke zelven geschreven: de onderteekening toch (A. Stoke, d.i. Amelis Stoke) is van dezelfde hand. Tot het gemak van hen, die met het middeleeuwsche schrift niet vertrouwd zijn, schrijf ik het hier af: Wj Willem Gūe van Hen' van Holl. van Zelant en̅ h'e van Vriezelant. Maken cont allen luden, dat wj hebben belouet en̅ belouē met desen brieue, onze goet, dat ons anecomen es van onzen vianden, ligghende in Ziericse jof in Scouden, dat wj vore dese tijt ute onzen handen niet ghedaen hadden, est husinghe est hofstede est erue est tiende, dat here Pieter van Dordrecht onze rentemester. Witte Willemans zone Jan Arnouds zone en̅ hughe mangart porters vercopen sullen alze assijs onzen porters van Ziericse of die ene van hem drien met onzen rentemeest'e vorseit recht warent daer af te wesene, na ons heren ons vader brief die up der porters vorseit scade ghemaect es en̅ ghegheuen. Om̅e dat wj dit denghenē die dat copen vaste en̅ ghestade houden willen. In allen manieren alst vorscreuē es, so es dit bezeghelt met onzen zeghele. Ghegheuen In den jare ons heren mccc en̅ vive. In sinte Andries auonde te Ziericse. Voor de tekstkritiek der Rijmkroniek levert, zoo veel ik zie, dit autograaf niets noemenswaards op. Alleen merk ik op, dat de vorm vader in den genitief enkelv. welke schrijfwijze in Cod. A., in onderscheiding der andere, steeds aangetroffen wordt, hier blijkt door M. Stoke zelven gebezigd te zijn. Wat den zin van het Charter betreft, deze levert wel eenige moeilijkheid op. Deswege laat ik hier de | |
[pagina 383]
| |
verklaring volgen, mij door ons medelid, Mr. S. Muller Fz., archivaris te Utrecht, medegedeeld:
De zin van het charter is niet volkomen duidelijk. De stijl daarvan is inderdaad zóó vreemd, dat wij waarlijk niet zouden vermoeden, dat onze beroemde kroniekschrijver de auteur was, ware het niet onbetwistbaar, dat 's graven klerk Amelis Stoke, die het charter contrasigneerde (een overigens uiterst ongewoon feit!), dezelfde was als de dichter, die zichzelven deze waardigheid toekent. Intusschen schijnt men den volzin aldus te moeten construeeren, dat de graaf belooft, den eigendom van het van hen die zich aan de Vlaamsche zijde geschaard hadden, afkomstige verbeurd verklaarde goed binnen Zieriksee, hetwelk hij door zijnen rentmeester en drie poorters (of een van hen drieën) zal doen verkoopen als schadevergoeding voor de door de stad Zieriksee in den Vlaamschen oorlog geledene schade, aan de koopers te zullen waarborgen. Die schade was denkelijk den graaf door de stad opgegeven, zooals die van Schieland, Dordrecht, Zuid-Holland, Geertruidenberg, Haarlem, Kennemerland en de heer van Putten dit in 1306 deden. (Van Mieris II, 58-60). Als ‘assijs’ had de oude graaf hun daarna blijkbaar de opbrengst der verbeurdverklaarde goederen toegekend: ‘assijs’ komt in dien zin van schadevergoeding elders, zoover wij weten, niet voor; Ducange I, 450 geeft echter wel eene verwante beteekenis: ‘mulcta seu emenda.’ |
|