Met Lagarde naar hertogdom
‘Het krijgshaftige element overheerst in de geschiedenis van het Hertogdom Limburg. Onze helden zijn geen ruwe plebejers die marcheren onder de banieren van huurlingen om de vrijheid te veroveren (...) Neen, het zijn ridders die, naar de woorden van een groot dichter, drie wapenrustingen hadden: 1. moed, 2. staal als kleding, 3. graniet, hun fort.’
Dat schrijft Marcellin Lagarde in Histoire du Duché de Limbourg, dat in 1848 door A. Jamar in Brussel is uitgegeven. Het boekje is te vinden in de bibliotheek van het Stadsarchief Heerlen.
Het Zuid-Nederlandse hertogdom Limburg was verbonden met de burcht Limburg of Limbourg aan de Vesdre (Vesder, Weser), gelegen ten zuiden van de huidige Nederlandse provincie van die naam, in het noordoosten van de Belgische provincie Luik. De oude Keltische benaming ‘Lymborg’ of ‘Leinburg’ duidde op een versterkte plaats op een rots aan het water. Het hertogdom is omstreeks het jaar 1000 ontstaan uit verbrokkeld Karolingisch gebied in Neder-Lotharingen en het behoorde tot de Karolingische Luikgouw. Vanuit de burcht Limburg oefenden de graven, later hertogen van Limburg de macht uit over het omringende gebied, waarin bijvoorbeeld het dekenaat Maastricht en de abdij van Sint Truiden lagen.
Negen graven en hertogen van Limburg, met namen als Walram, Hendrik, Irmgard, regeerden in de periode 1064-1288. In 1288 stond de toekomst van Limburg op het spel tijdens de Limburgse Successieoorlog. Uiteindelijk werd Limburg in de Slag van Woeringen (nabij Keulen) door Brabant veroverd. In de Algemeene Geschiedenis des Vaderlands van J.P. Arend (1840 e.v.) komt een dialoog voor tussen de zegevierende hertog Jan I van Brabant en een gevangen genomen tegenstander, graaf Adolf van Nassau. ‘Wie zijt gij dappere Ridder! wiens moed mij heden zooveel zorg en moeite veroorzaakt heeft?..’, vraagt Jan van Brabant. Adolf antwoordt zijn tegenstander recht in zijn gezicht: ‘aan dit zwaard, dat vijf van uws gelijken gedood heeft, moest gij niet ontkomen zijn!’ Hertog Jan zou van zoveel moed versteld hebben gestaan en de graaf onmiddellijk zonder losgeld hebben vrijgelaten. Vanaf dat moment deelde het kleine Limburg de lotgevallen van het hertogdom Brabant.
Tot het einde van de achttiende eeuw werd met de naam Limburg het gebied aangeduid dat werd begrensd door de Maas en het Land van Luik in het zuiden en westen, Aken en Kornelimünster, Stavelot en Luxemburg, in het oosten en zuidoosten, het Opperkwartier van Gelre en enige zelfstandige rijksheerlijkheden in het noorden. Hier lagen heerlijkheden of ‘landen’ als Valkenburg met achtendertig dorpen, 's Hertogenrade (Rolduc) met vijftien dorpen en het graafschap Dalhem, dat twintig dorpen omvatte. Na de