Krispyn filozoof en De belachelijke gevolgen van het dansen ener menuet (anoniem)
(1955)–Simon Stijl– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Eerste bedrijfEerste toneel
krispijn
Wel, zal ik altijd dan onrustig moeten leven,
En worden van 't gevalGa naar voetnoot1) steeds heen en weer gedreven?
Daar speelt de drommel mee, of iemand van zijn volk!
Ik zet nauw voet aan land, verheugd dat wij den kolk
Der zee, na veel gevaar, gelukkig zijn ontkomen,
Of 't ongeval, dat steeds gestoord is op de vromen,
Beneemt me opnieuws mijn rust, en kwelt mij even zeer.
Wat moet een arrem knecht niet lijden, als zijn heer
Besmet is met de lucht van zotte minnevlagen.
10[regelnummer]
Maar 't is de lichtste last, die wijslijk wordt gedragen:
Een goed glas wijn verzacht het werreldse verdriet.
Elk huis heeft toch zijn kruis; met suffen wint men niet.
Een wijs man moet dezelfde in voor- en onspoed wezen:
Maar zo er evenwel geen wijn was, 't waar' te vrezen,
Dat die standvastigheid niet zeer bekend zou zijn;
Daarom, wie wijsheid zoekt, die zoek' ze bij den wijn.
Ik doe tenminst' zo, en 't is me altijd wel bekomen;
Ik mag zo somtijds eens van liefde leggen dromen,
Als mij mijn Kaatje door de zinnen speelt, - maar 'k hou
20[regelnummer]
Dat slechts voor tijdverdrijf, en zo mijn Heer mij wou
Geloven, 'k zag hem haast genezen van zijn kwalen.
Maar 't schijnt wel, als de min het hoofd eens brengt aan 't malen,
Dan is de beste raad geen oortje waard. Voor mij,
Ik ben in dat verstand:Ga naar voetnoot2) een goelijk meisje, bij
Een warmen haard, zolang de fles nog nat wil geven,
Daar was ik zeer wel mee tevreden, al mijn leven;
| |
[pagina 16]
| |
En 't moest een jakhals zijn, die daar geen smaak in vond.
Maar zonder wijn vind ik het minnen ongezond;
Daarbij begrijp ik 't zo: zolang het diertjeGa naar voetnoot1) willig
30[regelnummer]
En blij is, min ik haar; maar wordt ze nors en grillig,
Stijfkoppig, korzel of kwaadaardig, 'k schei er uit;
Want om de liefde zich te kwellen, dat beduidt
Niet veel verstand. 't Is bij mijn keel ook te beklagen;
Wie lijdzaamst is, die moet het allermeest verdragen:
'k Heb 't menigmaal bespeurd; hoe meer men 't vrouwvolk vleit,
En zich vernedert met de diepste eerbiedigheid,
Hoe trotser dat ze zijn, en wreev'liger van zinnen:
Je moet lang bidden, eer je een meisje kunt verwinnen,
Maar wie vrijpostig is, vindt zelden tegenstand;
40[regelnummer]
Dat is een zeek're zaak. Wel! Is het dan geen schand,
Dat wij, wij mannen, die tot heersen zijn geboren,
Ons van een dwaze meid zo laten ringeloren,
Dat wij in 't vrijen haar ontzien als koningin,
Die na den trouwdag toch moet worden onz' slavin?
| |
Tweede toneel
krispijn, katrijn (zijne laatste woorden horende)
katrijn
Ja, schand is 't, vagebond; dat heb je niet gelogen.
Men wordt door jouw gevlei maar al te veel bedrogen.
Ja wel! Wat of men van die guits al horen moet.
Wij na den trouwdag jouw slavinnen? Wel, mijn bloed
Dat kookt er van. Schavuit! Hoe komt het je in gedachten?
50[regelnummer]
Maar 't is me een goeie les; ik zel me dan wel wachten
Van zulken slavernij; versta je dat, Jan Gat?Ga naar voetnoot2)
krispijn
Mijn doopnaam is Krispijn, Katrijntje, dat je 't vat.
| |
[pagina 17]
| |
katrijn
Ja toch: jouw doopnaam is Krispijn; maar wil je weten
Hoe of die wezen moest? Men moest je Schijnschoon heten.
krispijn
Eilieve, waarom dat, mijn Kaatjelief?
katrijn
Zo hiet
Ik ook niet, babbelaar: ik ben jouw Kaatje niet.
Jouw Kaatjelief? Die wil ik nou noch nimmer wezen.
krispijn
Je lijkt zo wat ontsteld te zijn, schoon lief geprezen,
Maar weet je wel, dat zulks voor de gezondheid zeer
60[regelnummer]
Nadelig is?
katrijn
Je spot nog met me? Wel, ik zweer...!
krispijn
Zweer niet te licht; het mocht je naderhand berouwen.
katrijn
Had ik de macht, hoe wou ik jou je wammes klouwen.Ga naar voetnoot1)
krispijn
Dat zou al koddig in zijn werk gaan; maar Katrijn,
Een lekkre zoen, zou die niet smakelijker zijn?
Wat dunkt mijn bekjelief?
katrijn
Ik zeg je, kom niet nader.
Een lekkre zoen, aan zulken deugniet, zo'n verrader?
Ik gaf hem liever aan een Mof.
| |
[pagina 18]
| |
krispijn
Maar meisje-maat,
'k Beklaag je; jouw gezicht staat pijnlijk inderdaad.
Wat schort je? Heb je tand- of hoofdpijn? Doen je leden
70[regelnummer]
Je zeer? Kom, kom; dat zel wel beet'ren; wees tevreden.
katrijn
'k Zeg laat me los, en brui maar heen.
krispijn
Mijn lieve meid,
Je spreekt nou ommers niet zoals het bij je leit.
Zeg, meen je 't wel zo kwaad?
katrijn
Daar 's jou niet aan gelegen.
krispijn
Nou, pruil maar niet, mijn kind: kijf liever eens terdegen.
katrijn
Dat 's mijn zaak: ik zel doen, zoals ik 't mij versta.
krispijn
Je bent al vrij groothartig in jouw wapen,Ga naar voetnoot1) Ka.
katrijn
Dat ben ik ook, Krispijn.
krispijn
Maar liefste lief Katrijntje,
Hoe ken je nou zo kwaad ook zijn op jouw Krispijntje?
'k Heb je ommers lief; dat weet je wel.
katrijn
Dat raakt me niet.
| |
[pagina 19]
| |
krispijn
80[regelnummer]
Als ik me nou eens ging verhangen uit verdriet?
katrijn
Alree, man, ga je gang; ik zel 't je niet beletten.
krispijn
Verzuipen?
katrijn
'k Zel er mij in 't minst niet om verzetten:
Begin maar.
krispijn
Maar wat dood is 't makkelijkst van tweên,
Na jouw gedachten?
katrijn
Och, Krispijn, 'k wou... Brui maar heen.
krispijn
Dag Kaatje.
katrijn
Dag Krispijn.
krispijn
O bang, o bitter scheien...!
Maar als ik dood ben, Ka, wil jij me wel beschreien?
katrijn
Dat zel aan mij staan.
krispijn
Goed: maar eer ik dan vertrek,
Zo geef me nog een zoen op reis.
katrijn
Loop, malle gek.
krispijn
Maar wou je me evenwel tien zulke zoentjes geven,
90[regelnummer]
Ik liet me mooglijk nog bewegen, om in 't leven
Te blijven. Is 't niet wel gesproken?
| |
[pagina 20]
| |
katrijn
Zou het niet?
Omdat jij 't bent; nietwaar, jou allemans verdriet?
krispijn
Kom, zoeterd, dat we nou de peis eens gingen maken.Ga naar voetnoot1)
Kwâ namen stichten niet; 't zijn ommers ook geen zaken
Van dat belang. Kom, kom, zoen of. Recht uitgezeid,
Je bent een lieve, ja een allerliefste meid,
Maar wat te haastig in mijn zin. Nou, dat 's om 't even;
Een beetje, weet ik wel, dat ik je toe moet geven,
Als 't maar gauw overgaat.
katrijn
Maar evenwel, Krispijn,
100[regelnummer]
Jij had ook al wat schuld.
krispijn
Wel nou, laat dat zo zijn.
Hoor wat het spreekwoord zegt: Geliefjes mogen kijven,
Maar 't neemt niet weg, dat zij geliefjes moeten blijven.
katrijn
En ondertussen krijg jij alles na je zin.
krispijn
Dat volgt juist altijd niet, mijn schone koningin.
katrijn
Je meent slavin?
krispijn
Nou, laat ons daar niet meer van spreken.
Ik heb je lief; dat is je menigmaal gebleken;
En, zeg ik eens een woord uit onvoorzichtigheid,
Dat moet terstond niet zijn ten ergsten uitgeleid.
Maar 'k zou, door dit geschil, mijn boodschap wel vergeten.
| |
[pagina 21]
| |
110[regelnummer]
Dees brief moet dienen, om uw Juffrouw te doen weten,
Dat haar Heer Karel nog gelijk voorheen bemint.
De liefde kwelt hem zeer, en maakt hem schier ontzind:
De lange tijd van zijn afwezen doet hem vrezen,
Dat haar genegenheid misschien verdoofd zal wezen.
Wij kwamen in de stad eerst gistrenavond aan.
Hij wou, dat ik terstond hier al naar toe zou gaan;
Maar 'k ben drie-, viermaal hier vergeefs voorbijgelopen.
Hoe staat het? Mag mijn Heer nog op de liefde hopen
Van Juffrouw Izabel? Of zou ze mooglijk zijn
120[regelnummer]
Veranderd door den tijd?
katrijn
Weet ik dat juist, Krispijn?
krispijn
Daar is geen twijfel aan; zij zel voor jou niet veinzen:
Jij waart steeds kundig van hare innigste gepeinzen.
katrijn
En, zo ik 't nou misschien al wist naar jouw vermoên,
- En 't waar' mijn zin niet, om daar oop'ning van te doen?
krispijn
Ik zel je, zo je 't zegt, met duizend dankjes eren,
En zo veel zoentjes, als je zelf maar zult begeren.
katrijn
Daar zou men nogal wat om doen.
krispijn
Je wilt misschien
Dat ik je op rekening de helft eerst aan zal biên?
Met al mijn hart!
katrijn
Sus, sus; je bent zo heet gebakerd.
krispijn
130[regelnummer]
Dat komt van 't minnevuur, dat mij van binnen blakert.
| |
[pagina 22]
| |
katrijn
'k 'Loof 't ook. Maar kom, nou alle gekjes aan een zij,
En eens gesproken van Heer Karels vrijerij.
Mint hij mijn Juffrouw nog? Mag zij dat wel geloven?
krispijn
Hij mint haar smoorlijk; ja, geen mens gaat hem te boven
In trouw: hij klaagt, hij kermt, hij zucht, hij steent om haar.
Hij maakt bij vlagen zulk een vreselijk misbaar,
Dat iemand, dien de kracht niet is bekend van 't minnen,
Wis denken zou: het scheelt dien jonker in zijn zinnen.
Geen liefde kan, geloof dat vrij, oprechter zijn,
140[regelnummer]
Behalven die alleen, mijn lief, van jouw Krispijn.
katrijn
't Is wat te zeggen.
krispijn
Hoe! Zou jij geloven kunnen,
Dat ik een enig mens die eer zou willen gunnen,
Dat hij verliefder waar' als ik? Neen, Kaatje, neen:
Daartoe ben ik te groots en jij te mooi meteen.
Maar zeg eens: heeft mijn Heer te hopen of te vrezen?
katrijn
Ik 'loof, de zwarigheid zou juist zo groot niet wezen,
Zo 't aan mijn Juffrouw stond; maar zij wordt ook gevrijd
Van twee Doctoren;Ga naar voetnoot1) en, schoon 't haar geweldig spijt,
Zij moet de bruid haast zijn met een van twee, naar 'k reken,
150[regelnummer]
Indien men niet bijtijds een spaak in 't wiel kan steken.
krispijn
Verdord! Wat zeg je daar, Katrijn? Hier 's goê raad duur.
Maar hoe! Wie stoort ons daar? Wat mislijker figuur?Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 23]
| |
katrijn
Dat 's een meeminnaar van uw Heer.
| |
Derde toneel
revelaar, krispijn, katrijn (Revelaar loopt eerst al mijmerende heen en weder, totdat hij tegen Katrijn aanloopt.)
katrijn
Wel hei, mijn Heer! Je loopt een mens schier onder voet.
revelaar
Ja Juffrouw, 'k zag u niet, maar 'k bid u, wees zo goed,
En neem 't niet kwalijk; 'k was daar juist diep in gedachten.
katrijn
Was ik als jij, 'k zou met studeren zolang wachten,
Totdat ik was in huis; zo liep ik geen gevaar
160[regelnummer]
Van ongemak: het staat ook, dunkt me, op straat te raar.
revelaar
Gij hebt gelijk; ik zal dien raad ook tot mijn voordeel
Gebruiken. Ik bespeur in u een zeer goed oordeel.
katrijn
Ik ben uw dienares, mijn Heer.
revelaar
Dat antwoord vind
Ik snedig; 'k heb altijd de snedigheid bemind.
Gij hebt een goê manier van denken.
| |
[pagina 24]
| |
katrijn
'k Wil 't geloven,
Dewijl mijn Heer het zegt.
revelaar
Ik prijs u geenszins boven
Uw waarde: al wat gij zegt, dat hangt zo wel aaneen,
Dat zelfs Euclides 't niet verbeet'ren kan, naar 'k meen.
't Zijn axioma's,Ga naar voetnoot1) die gij spreekt.
katrijn
'k Heb van mijn dagen
170[regelnummer]
Dat niet geweten, Heer.
revelaar
Wel, dat is te beklagen.
Zo schuilt de wijsheid vaak in enen donkren hoek.
katrijn
En daar zij wezen moest, daar is ze dikwijls t'zoek.
revelaar
Die spreuk is leringrijk en zeer opmerkenswaardig.
Al wat gij voortbrengt is verheven, fraai en aardig.
Maar Juffer, zeg mij eens: hebt gij wel ooit bemind?
katrijn
Dat 's al een snaakse vraag.
katrijn
Wel, wat kan jou dat schelen?
Of weet je een vrijer, dien je mij wilt aanbevelen?
| |
[pagina 25]
| |
revelaar
Gans niet.
katrijn
Wat heb je met die rare vraag dan voor?
revelaar
180[regelnummer]
Meer dan gij denkt.
katrijn
En wat?
revelaar
Maar geef mij eerst gehoor.
Gij weet wel, dat geen vraag beantwoord wordt met vragen
Bij lieden van verstand. Zeg, vondt gij ooit behagen
In enig jongman?
katrijn
Wel, zo gij 't wilt weten: neen.
'k Vond niemand na mijn zin tot nog toe, maar ik meen,
Indien mij zulk een kwant, als jij bent, eens kwam vrijen,
Ik zou al makkelijk het hachje laten glijen.Ga naar voetnoot1)
revelaar
En waarom dat?
katrijn
Omdat jij zo'n antiekse vent,
In wezen, houding, in gestalte en kleding bent.
Men leest de wijsheid uit jouw ouwerwetse kleren:
190[regelnummer]
Jouw borstelige baard is minzaam; 'k wil het zweren:
Jouw vaatseGa naar voetnoot2) bokkepruik, geschoven op één oor,
Jouw schoorsteenwitte bef, jouw mantel, door en door
Gevreten van de mot, de rimpels van je wezen,Ga naar voetnoot3)
Jouw nors gezicht, bekwaam om kinders te doen vrezen,
| |
[pagina 26]
| |
Kortom, al wat ik aan je zie behaagt mij zeer;
Ja, tot verbazens toe zijt gij beminlijk, Heer.
revelaar
Gij spreekt ironiceGa naar voetnoot1), geloof ik.
katrijn
Ik weet zeker
Niet wat jij zeggen wilt; maar 'loof me vrij, ik steek er
Den gek niet mee; 'k heb u naar 't leven afgebeeld.
revelaar
(na zich enigszins bedacht te hebben)
200[regelnummer]
Zo heeft de liefde u dan nooit in den zin gespeeld?
katrijn
Niet meer dan eens in 't jaar.
revelaar
Ja wel, dat is al wonder.
Uw schoonheid is nochtans heel ongemeen.
katrijn
Bijzonder.
revelaar
Gelooft gij wel, dat gij met mij in d'echt zult treên?
katrijn
Gelooft gij wel, dat zulks aan mij zal staan?
revelaar
O neen:
Ik weet een man, die u dat anders uit zal leggen.
krispijn
En ik weet ook een man, die daar wat in te zeggen
Zal hebben, Heer Doctoor.
| |
[pagina 27]
| |
revelaar
Wel, vriend, wie is dat dan?
krispijn
Die man ben ik.
revelaar
'k Versta u niet; waar praat gij van?
Ik weet geheel geen zin te hechten aan uw woorden.
krispijn
210[regelnummer]
De zin is kostelijk, dat ik je zel vermoorden,
Ondanks jouw groot verstand. Wel, ken je 't nou verstaan?
revelaar
Gij drukt u duidlijk uit: maar gaat het u dan aan?
krispijn
Ik zel jou op zijn tijd daar dan wel over spreken,
Als ik je hals en been voor tijdverdrijf ga breken.
revelaar
't Natuurlijk recht, mijn vriend, verbiedt u zulk een daad.
katrijn
Ik merk wel, dunkt me, waar dees spor'lingGa naar voetnoot1) uit ontstaat.
'k Geloof, mijn Heer, dat uw gezicht u heeft bedrogen.
Wie meent gij dat ik ben? Zie mij eens onder de ogen.
revelaar
Zijt gij de dochter niet van Heer Anzelmus?
katrijn
Neen;
220[regelnummer]
Ik ben haar dienares.
revelaar
Zeer wel; dan ga ik heen.
| |
[pagina 28]
| |
katrijn
Ik zal mijn Juffrouw uit uw naam dan openbaren,
Dat zij uw bruid moet zijn?
revelaar
Die moeite kunt gij sparen:
Ik zal het zelfs wel doen.
(Hij gaat naar het huis van Anzelmus.)
| |
Vierde toneel
krispijn, katrijn
katrijn
Wat zeg je van dien gek,
Krispijn?
krispijn
Ik had hem haast geslagen voor zijn bek.
katrijn
Maar waarom liet jij hem niet onverhinderd vrijen?
krispijn
'k Mocht aan mijn oren dat geteem niet langer lijen.
katrijn
Begreep je niet dat hij verbijsterd was?
krispijn
Wel ja,
Dat docht ik wel ontrent; ik ben zo gek niet, Ka:
Maar 'k wou eens weten, of hij licht was bang te maken.
katrijn
230[regelnummer]
Wel nou, wat zeg je er van? Staan nou mijn Juffrouws zaken
Niet wonderschoon?
| |
[pagina 29]
| |
krispijn
Maar zou 't Anzelmus evenwel
Recht ernst zijn, denk je? Zou hij Juffrouw Izabel,
't Zij met of tegen dank tot zulk een huw'lijk dwingen?
En is er nog geen kans om dezen dans te ontspringen?
katrijn
Het is er slecht gesteld; ik weet bijna geen raad.
Een toeval komt ons nog in deze zaak te baat,
En zonder dat had ik al lang den moed verloren.
Haar vader wil volstrekt, dat zij van twee Doctoren
Een zal verkiezen tot haar man, want nevens dien
240[regelnummer]
Geleerden heer, dien gij daar even hebt gezien,
Is nog een dito, die haar ook aan 't hoofd komt malen;
Hierdoor krijgt Izabel gelegenheid tot dralen;
Want, wijl zij nu eens d'een, en dan den andren vleit,
Houdt zij haar vader steeds in zijne onzekerheid.
De tijd moet leren, hoe dit werk nog af zal lopen:
Maar 'k zie nog niet, vanwaar wij uitkomst kunnen hopen.
krispijn
Hoe komt Anzelmus toch tot zulk een malle gril,
Katrijn, dat hij een zot tot schoonzoon hebben wil?
katrijn
Zij weten hem zo veel van wijsheid wijs te maken,
250[regelnummer]
Dat hem de harsentjes geen kleintje aan 't draaien raken.
Al wat zij zeggen, neemt hij voor iet wonders aan;
Misschien, omdat hij daar geen zier van kan verstaan.
Om nu gedurig met geleerden te verkeren,
Weet hij geen beter raad, dan een van deze heren
Tot zoon te nemen, die hem dan, van dag tot dag,
Puursteken zot met al zijn wijsheid maken mag.
krispijn
Jouw Heer lijkt wel een kwast in folio te wezen;
Maar zou hij van die kwaal nog niet zijn te genezen,
| |
[pagina 30]
| |
Indien men hem misschien, door de ene of de andre list,
260[regelnummer]
Zijne eigen zottigheid eens te vertonen wist?
katrijn
Zou jij daar kans toe zien?
krispijn
Dat kan ik juist niet zeggen.
Ik moet dat bij mij zelf eerst nog eens overleggen.
Maar zeg, hoe staat dat werk je Juffrouws moeder aan?
Houdt zij zich stil? Laat zij haar man zo maar begaan?
katrijn
Tot nog toe weigert zij haar stem daartoe te geven.
krispijn
Dat zou ook vremd zijn, in den tijd, dien wij beleven.
katrijn
Ja, maar dat helpt niet veel; jij kent haar niet, Krispijn.
De goeie sloof is niet als andre vrouwen zijn;
Ze is veel te blô; zij houdt wel veel van tegenpraten,
270[regelnummer]
Maar is 't Anzelmus ernst, dan moet zij 't glippen laten.
krispijn
Och! Waren ze allen zo, gelukkig waren wij.
katrijn
Je schimpt weer, doe je, guit?
krispijn
Kom, steken we daarbij
Een speldje. Maar Katrijn, indien ik 't eens ging wagen,
Om, door een grap, jouw Heer van zijn wijsgeer'ge vlagen
Te zuivren, zou jij mij de hand wel willen biên?
En zou 't wel met den zin van Izabel geschiên?
katrijn
Misschien: dat kwam er toe, hoe of gij 't aan woudt leggen.
| |
[pagina 31]
| |
krispijn
Ik zel je dat daarna wel eens in 't brede zeggen:
Mij speelt zo wat in 't hoofd, maar 'k zie er nog niet wel
280[regelnummer]
Doorheen; spreek jij terwijl met Juffrouw Izabel:
'k Zal met den eerstenGa naar voetnoot1) hier wel maken weer te komen,
En zeggen je dan net, wat ik heb voorgenomen.
katrijn
't Is wel, Krispijn, zeg aan Heer Karel... Maar wie daar?
Is 't Heer Anzelmus niet, met Dokter Revelaar?
Gewis, zij zijn 't. Kom an, nou moet je ras vertrekken;
Zag hij jou bij mij staan, dat mocht hem arg verwekken.
krispijn
Een zoentje dan. Dat smaakt als pondekoek, Katrijn.
Nou, zoals 't is gezeid.
katrijn
Tot wederziens, Krispijn.
| |
Vijfde toneel
anzelmus, revelaar
anzelmus
'k Zeg nog, mijn Heer, 't geval moet deze zaak beslissen:
290[regelnummer]
Hoe schoon uw kans ook zij, het kan u echter missen.
Heer Zemelknooper is, gelijk gij weet, een man,
Die in verstand met u gelijkstaat, en ik kan
Niet zeggen, wien van beid' ik liefst mijn kind zou geven.
Ik ken u beiden voor wijsgeren, zeer bedreven,
Volleerd en hoog verlicht in alle wetenschap;
Gij zijt verstanden van den allerhoogsten trap.
Ik heb van u geleerd, den geest omhoog te heffen;
Uw wijsheid deed mij veel verborgenheên beseffen;
Gijliên hebt mij hervormd, en tot een man gemaakt;
| |
[pagina 32]
| |
300[regelnummer]
Tot ware wetenschap ben ik door u geraakt.
Ik wil mij, volgens plicht, ook hiervoor dankbaar tonen,
En, stond het in mijn macht, ik zou u beiden lonen:
Doch, wijl maar een van twee mijn schoonzoon wezen kan,
Zo geef ik Izabel de keur,Ga naar voetnoot1) om tot haar man
Te kiezen, die haar best van beiden kan behagen.
'k Weet mij, in dit geval, niet anders te gedragen.
revelaar
(zeer onverschillig)
Gij hebt gelijk.
anzelmus
Ik volg, dus doende, zo ik meen,
De strengste wetten op van bllijkheid en reên.
revelaar
'k Geloof het.
anzelmus
Dus kan ik uw beider vriendschap houwen,
310[regelnummer]
Hoewel maar een van twee zal met mijn dochter trouwen.
revelaar
Voorzeker.
anzelmus
En, hoe ik de zaak ook overleg',
Ik vind tot nog toe geen bekwamer middelweg.
Vindt gij het ook niet goed?
revelaar
(als uit een droom ontwakende)
Wat toch?
anzelmus
't Geen ik zo even
Gezeid heb.
| |
[pagina 33]
| |
revelaar
'k Heb daar niet veel aandacht op gegeven.
anzelmus
Gij hebt mij evenwel geantwoord, Heer.
revelaar
't Kan zijn.
'k Hoorde u wel spreken, maar daar kwam een zaak in mijn
Gedachten, die mij nu al sinds drie dagen bezig
Gehouden heeft: hierdoor was mijn verstand afwezig.
anzelmus
Is 't een geschilstuk, 't welk wat duister is?
revelaar
O ja.
anzelmus
320[regelnummer]
Is 't over Feizieka of Meettemfeizieka?Ga naar voetnoot1)
revelaar
't Is metafysisch. 'k Heb mijn harsens lang geslepen,
Maar 'k heb het nog niet in zijn volle kracht begrepen.
anzelmus
Indien het onder mijn bevatting vallen kan,
Zo bid ik, deel 't mij mee.
revelaar
't Wierd door een schrander man
Mij onlangs voorgesteld; hij wenste, mijn gedachten
Te weten; maar 'k ben, na drie slapeloze nachten,
Nog niets gevorderd; voor en tegen vind ik reên;
En wat ik stelle, ik vind ook altijd zwarigheên.
'k Heb meer dan tachentig bladwijzers doorgekeken,
330[regelnummer]
Maar 'k vind er geen, die van dit wichtig vraagstuk spreken.
| |
[pagina 34]
| |
anzelmus
't Moet dan al duister zijn. Ik bid, verhaal het mij.
revelaar
Het denkbeeld van de Liefde, of dat eenvoudig zij,
Of saamgesteld?
anzelmus
Dat is bezwaarlijk te bepalen.
revelaar
't Is mannenwerk, in zulk een vraagstuk niet te dwalen.
anzelmus
Maar mag ik weten, wat gij voor waarschijnlijkst houdt?
revelaar
'k Bepaal niet licht een zaak; dat heeft mij vaak berouwd.
anzelmus
Ik hoorde u echter gaarn hierover redeneren.
revelaar
Stel wat gij wilt; ik zal-het tegendeel beweren.
anzelmus
Verschoon mij, Heer; ik vind mij daartoe niet in staat.
revelaar
340[regelnummer]
De stof is ook voor u te duister, inderdaad.
Maar neem geduld; ik denk een boek in 't licht te geven,
Waarin ik dit geschil verhandlen zal, beneven
Vele andre van dien aard.
| |
[pagina 35]
| |
anzelmus
Aan wien zult gij dat boek
Opdragen, Heer?
revelaar
Dat is nog onbepaald; ik zoek
Daar vast een man toe; gij zult mij de naaste wezen,
Indien gij kans ziet, om uw dochter te belezen,
Dat zij me boven mijn meeminnaar kiest.
anzelmus
Die eer
Is al te groot voor mij; ik ben beschaamd, mijn Heer.
revelaar
Indien 't u niet behaagt, 'k zal wel een ander vinden.
anzelmus
350[regelnummer]
Heer Revelaar, ik ben toegevend voor mijn vrinden;
Het voegt me, dat ik mij naar uw begeerte schik';
En, wijl uw keur op mij gevallen is, schoon ik
Het niet verdien, zal ik mij echter vergenoegen,
En niet meer weigeren, mij naar uw wil te voegen.
revelaar
Maar ik beloof het u, met dit beding alleen,
Dat gij me uw dochter geeft ten huwelijk.
anzelmus
Met reên.
Ik twijfel niet, of 'k zal haar daartoe wel bepraten:
Stel u gerust.
revelaar
(weggaande)
Ik zal er mij dan op verlaten.
| |
[pagina 36]
| |
anzelmus
'k Beloof u dat... Maar hoe! Waar gaat gij heen, mijn Heer?
revelaar
360[regelnummer]
Daar schiet me iets in den zin: 'k moet gaan. Straks kom ik weer.
| |
Zesde toneel
anzelmus
Wat is 't gelukkig, als men daaglijks mag verkeren
Met lieden van verstand, en met hun redeneren.
De geest wordt omgekeerd, en krijgt ene andre plooi:
Men weet van alles wat: mij dunkt, dat staat zo mooi!
Wanneer ik hieraan denk, moet ik mij zelf verwensen,
Dat ik zo langen tijd, gelijk de rest der mensen,
Mijn tijd heb doorgebracht met lage bezigheên.
Nu ben ik eerst een man! Een wijsgeer! 'k Word nog een
Der grootste geesten van mijn tijd, indien ik vlijtig
370[regelnummer]
In mijn begonnen werk volhard: maar dat is spijtig,
Dat de Latijnse taal zo zwaar te leren is.
Ik vorder nochtans braaf, zo ik mij niet vergis:
Ik kan reeds Mensa op mijn duimpje konjegeren,Ga naar voetnoot1)
En, ga 'k zo voort, ik zal haast Amo dikkleneren.Ga naar voetnoot2)
Dan ook wat Grieks geleerd, want zeker, ik vertrouw,
Wie Grieks verstaat, die kan geen gek zijn, schoon hij wou.
'k Zal mij in de Algebra dan onderwijzen laten;
Ook in de Stelkonst, daar ik dikwijls van hoor praten.
Dan moet er de Natuurkunde aan: zo 'k die versta,
380[regelnummer]
Zo leer ik licht, en met een snap,Ga naar voetnoot3) de Fijsica.
Waar zal ik met al die geleerdheid nog belanden?
| |
[pagina 37]
| |
Wat staat mij niet al roem, wat staat mij eer voor handen!
Wat zal men zeggen, als een leek, een borgerman,
Met zo veel oordeel van de studie spreken kan?
En, zo mijn naam aan 't hoofd van boeken wordt gelezen,
Ik zal in aanzien meer dan een Professor wezen.
Daar scheelt nu meer niet aan, dan dat mijn dochter trouwt
Met een Doctoor; en, schoon zij zich afkerig houdt,
Nochtans vertrouw ik niet, dat zij haar plicht zal krenken.
390[regelnummer]
Een brave dochter volgt, zelfs zonder overdenken,
En blindeling, den wil van haren vader na,
Indien ik enigszins 't natuurlijk recht versta.
EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF. |
|