Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1720)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijNevens de vyfthien mysterien van het Roosen-kransje mitsgaders stichtelijke wereltsche liedekens
[pagina 72]
| |
Jesus Liefde mijn,
Gy zijt de grond van al mijn zin,
Wascht mijn ziele reyn;
Want ik weet dat gy zijt
Vol van troost, van jolijt en vreugd,
Dat een droevig hert verheugt:
Waer ik gae of sta,
Kom ik vroeg of spa,
Smelt ik vol van smert:
Want gy roert mijn sondig hert.
Als Carbonkels u oogen klaer,
Bruydegom vol magt,
Om de door-stralen u dienaer,
Onder ’s Werelts pragt:
Valscheyt, lust, tergt mijn sin,
Ydelheyt tot gewin, maer gy
Trok mijn Ziel van herten bly;
Ben ik kleyn van staet,
Arm en versmaet,
Altijt zijt gy goet,
En verwacht des sondaers boet.
U Kruys, u dood, O Jesu soet!
Heeft my gantsch doorwont,
Mijn sonden die my treuren doet,
Uyt mijn Ziels afgront,
Neemt gy weg minnelijk,
En belooft eeuwelijck, u zijn
On-uytsprekelijk soet aenschijn:
Mogt ik u weldaet,
In den hoogsten graet,
Altijt dankbaer zijn,
Geeft my dat, O Jesu! fijn.
|
|