Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1720)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijNevens de vyfthien mysterien van het Roosen-kransje mitsgaders stichtelijke wereltsche liedekens
[pagina 51]
| |
Een boodschap soude ik haer doen,
Van alsoo groote zaken.
Een donkerheyt is ons verklaert,
Ons is een ligt geresen,
Maria heeft een kint gebaert,
Dat dunkt ons wonder wesen.
Dat Hemelrijk ende aerdrijk,
Noyt en koste gebrucken,
Dat sal een teere jonge Maegt
In haer lighaem besluyten.
Nu is hy teder ende krank,
Een maget moet hem voeden,
Het is regt, dat wy hem weten dank,
Van zijnder groote ootmoede.
Heer Jesus wat hebt gy gemeent?
Wy zouden u gaerne vragen,
Dat gy u hier neder ligt en weent,
Gy zijn soo jong van dagen.
U glans verligt u eeuwigheyt
Wijt, en schijnende verborgen,
Gy doet groote ootmoedigheyt,
Wy konnens niet gevolgen.
Dat ons hier voormaels was soo wee,
Dat moeten wy nu gebruycken,
Om den Appel die Adam beet,
Deed Godt den Hemel sluyten.
Al dat is, ende wesen sal,
Heeft Godt in zijnder machte,
Jesus quam in dat Aerdsche dal
Ter kouder midder-nachte.
In Excelsis Gloria:
Dats ’t hoogste Liede der minnen:
Soo volmaekt als Jesus is,
En kan men nieuwers vinden.
|
|