Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1720)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijNevens de vyfthien mysterien van het Roosen-kransje mitsgaders stichtelijke wereltsche liedekens
[pagina 48]
| |
Is door den Heyligen Geest als nu geplant,
In alle Geloovigen koene,
Die tot desen Meye vlijt,
Wort van alle sonden quijt,
Zijn deugden en alle zijn leven
Wil hem Christus minnelijk geven.
Het vriesen, het sneeuwen is gedaen,
De Winter en mag ons niet dwingen:
De Weth des Ouden Testament is al vergaen,
De liefde moet het al volbringen:
Die vast aen Christus Liefde kleeft,
Ende lief zijnen Broeder heeft
Als hem zelven, (na Paulus leeren)
Hy volbrengt de Weth des Heeren.
De Vogelkens zinegn op dat groene hout,
Soo vroolijk onbedwongen,
Dat zijn de Engelkens meenigfout,
Ende alle Geloovige Tongen,
Dese zingen Glorie fijn,
Moet Christo in de Hemelen zijn,
Peyst Mannen ende Vrouwen,
Die op zijn Woord betrouwen.
Dese Mey-boom Christus so jeugdelijk bloeyt,
Met deugden menigerhande,
Hy heeft ons met douwe besproeyt,
Zijn bloed tot ons nederpande:
Komt alle die belast zijt, ende slaeft
Tot my, (seyt hy) gy wort gelaeft,
Ik sal u ontladen van sonden,
Zijn Jok is ligt bevonden.
Zijn Goddelijke Woord is een gebloeyet Rijs,
Daer wy op moeten beeten,
’t Welk is gezegelt na Gods advijs,
Met Christus bloedig zweeten:
Hy heeft den helschen vyand groot,
De sonde, en de eeuw’ge doodt,
Verwonnen tot allen dagen,
| |
[pagina 49]
| |
Ende alle sonden last gedragen.
Komt totter Fonteynen die so overvloedig staet,
Wilt van het water drincken,
Het welk in dat eeuwige leven gaet,
Christus wilt ons minnelijck schincken:
Want daer vloeyt uyt Christus buyck
Levende water, tot onsen gebruyck;
den Heyligen Geest eersame,
Schenkt om niet tot ons bequaeme.
Gelooft zy den Mey-boom victorieus,
Die ons Godt schonk uyt-minnen,
Uyt den geslagte Juda couragieus;
Een Leeuw niet om verwinnen:
Christus de eeuwige Meye,
Die maeck ons aller herten blye,
Met zijnen Geest jeugdig,
Die hem versoecken vreugdig.
O Prince Jesu! Mey-boom gebenedijt,
Soo lustelijk ontlooken,
Ontfangt ons in u armkens wijt,
Aen ’t Kruyce voor ons gebrooken:
Gy zijt onse troost ende alle onse Vreugt,
Alleenelijk by uwer deugd,
Soo worden wy deelagtig,
In uwes Vaders Rijcke waeragtig.
|
|