Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1720)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijNevens de vyfthien mysterien van het Roosen-kransje mitsgaders stichtelijke wereltsche liedekens
Stemme: O Salig heylig Bethlehem.
JErusalem, O schoone Stadt!
Hoe staet gy Bruyt in mijn behagen?
Mijn oogen maekt gy die soo nat,
Mijn herte doet gy naer u jagen.
Mijn, &c.
Want boven alle schoonheyt schoon,
Zijt gy van buyten en van binnen,
Soo dat gy tot n lof ydoon,
Nog mensch’ behoeft, nog Seraphinen.
Soo, &c.
O gulde Zon! ô zilvere Maen!
O Sterr’kens blinkend’ als Robijnen!
Maer die daer binnen eens mogt gaen,
Duysent Sonnen zoud’ hy vinden schijnen.
Maer, &c.
| |
[pagina 42]
| |
Schoon Vaderland, schoon Vaderland,
Godts aller tiumphansten Throone,
In u is rijkdom abondant,
O zalig die u krijgt tot loone.
In u, &c.
U mueren zijn van Goude fijn,
Bestrooyt met Peerlen zijn u straten,
In u en is geen Zonneschijn,
Want gy schijnt zelver boven maten.
In u, &c.
Hoe schoon blinkt daer den Diamant,
Hoe zoetjes lacchen de Saphieren:
Ook den Carbonkel triumphant
Geeft ligt in duyzentig manieren.
Ook, &c.
Tapijtzery en isser niet,
De motten doense geen verdriet,
Dit zijn Jeruzalems Tapijten,
Den tijd kanse ook niet verslijten.
De, &c.
Og schoon Sion mijn liefste Lief!
Gy hebt berooft alle mijn zinnen:
Maer desen roof doet my gerief,
Nu zal ik u alleen beminnen.
Maer, &c.
Dus roept mijn Ziel: O Heer’! wanneer,
Wanneer zal ik van hier scheyden?
Na u zoo haek ik even zeer,
Al wil het vleys my neerwaerts leyden.
Na, &c.
Ik ben hier in dit tranen-dal,
Den hoogen Thabor is daer boven,
Og! laet mijn met u Vrienden al,
U Majesteyt eens zalig loven.
Og! &c.
|
|