Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1720)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijNevens de vyfthien mysterien van het Roosen-kransje mitsgaders stichtelijke wereltsche liedekens
Stemme: Helaes mijn zugjes zijn om niet.
WAer zoek ik u, eylaes! wat raet?
Dien Heyland, die mijn ziel zoo zeer beminde,
Dat ik in ’t Graft hem niet en vinde;
Siet hier de zweet-doek en het doodt-gewaet;
Wie mag hem hebben weg-geleyt?
Ach! kan my niemant daer van doen bescheyt?
Ik zou hem weg halen, nemen en dragen,
En brengen ter stee,
Eer het begon te dagen,
Daer hy bleef in vree.
Ach! goeden Vriend, zegt Hovenier:
Weet gy niet, wie mag hebben weg-genomen
Het Lighaem, dat hier was gekomen,
En voor drie dagen men begroef alhier?
Maria, Vrouw, kent gy my niet?
Wat? weent gy om die gy hier voor u siet?
Rabboni Meester zijt gegroet van herten,
Nu is al mijn druk,
Verdriet, rou, pijn en smerte,
Gekeert in geluk.
O zalig uur, ô blijden dag,
Dat ik u, mijnen schat, heb weer gevonden,
| |
[pagina 29]
| |
De liefde heeft u hier gezonden,
Wel laet toe dat ik u omhelsen mag:
Maria my dog niet en raekt,
U yver matigt, en u lust nog staekt,
En wilt in ’t hert u blijdschap nog wat sparen,
Want ik in persoon,
Nog niet ben opgevaren,
Tot mijns Vaders Throon.
Maer gaet gy tot mijn Broeders heen,
En boodschapt die uyt mijnen mont en name,
Want daerom ik u tegen quame,
Dat zy haer houde nog wat vast by-een:
En dat ik vaer naer mijnen Godt,
U Vader, Schepper, Heer, en hoogste lot:
En dat ik weer zal haestelijk by haer komen,
Want ik Thomas moet,
Zijn ongeloof betoonen,
Tot des Menschen goet.
|
|