Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op alle de heylige dagen van't gantsche jaar
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Edel Artisten koen.WEl-kopers allegaar,
Hebje geen lust te kopen
Een Vagt, met huyt, met haar?
Komt dog wat aan gelopen:
Maar hoe! 'k verschrik van binnen,
'r Is Menschen-vel te teer,
Dat Barthol'meus uyt minnen,
Geeft aan zijn God, zijn Heer.
Astiages verwoet,
Om dat den vrient des Heeren
Het Koninglijk gemoet
Tot Christum had doen keeren;
Deet hem zijn huyt af villen,
En dat van hooft tot hiel;
Maar Bartelt dogt vast stille,
Al nieuw vel voor mijn ziel.
Maar vrient zegt eens hoe kont
Gy in u le'en geduuren,
Zoo veelderhande wont,
Den tijt van zoo veel uuren:
Gestroopt, gekerft, gesneden,
Ontmuyst, ontaart, ontseent,
Van boven tot beneden,
Tot aan het naakt gebeent?
Het was mijn Meesters Kruys,
't Was d' eeuwigheyt van dagen,
De vrugt van Godes Huys,
Die my de pijn deed' dragen;
Het waren d'helsche vuuren
| |
[pagina 44]
| |
Die my deden ten dank,
Dit al-te-mael besuuren:
Want eeuwig duurt zoo lank.
Nu Velle-vulders hoort,
Onkuysch' en gulsig' menschen,
Die gaarn uw ziel vermoort,
Om maar te vull' uw pensen;
Kastijt vel, vleesch, laat snijden
't Lichaam met matigheyt;
Op dat u niet benijde,
Christus zijn eeuwigheyt.
En gy, die tot op huyd'
In zonden neer blijft leggen,
Schud dog 't out vel eens uyt,
Ach! laat u dog geseggen!
Want anders zal't eens wesen,
Als 't vel zal zijn ontbloot,
De ziele dan met vreesen,
Zijn eeuwig levend' doot.
Apostel bloedig-root,
Krijgt ons naar uw exempel,
Van 't oude vel ontbloot,
Een plaats in Godes Tempel;
Op dat wy daar te gader,
Door Barthol'meus zijn bloet,
Eens en altoos, maar nader,
Zien mogen 't hoogste goet.
|
|