Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op alle de heylige dagen van't gantsche jaar
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Edel Karsouw.SInt Laurens zag
Paus Sixtus, oud van dagen,
| |
[pagina 38]
| |
Kloekmoedig gaan ter doot,
Riep met geklag,
En woorden overslagen,
Waar gaat gy Priester groot?
In al uwen noot
Heb ik u niet begeven;
Waarom scheyt gy,
Priester Gods,
Zonder my uyt dit leven?
Wilt uwen Zoon,
O Vader! niet verlaten;
Want in die schatten al,
Naar uw geboon,
Die gy my hebt gelaten,
Besteet heb over;
In dit tranen-dal,
Wilt my alleen niet laten:
Want uw Dienaar heeft, mijn Heer,
Uw dienste nooyt verlaten.
Hy sprak zeer goet,
Met troostelijke reden,
Zoon ik verlaat u niet,
Ik ga zeer zoet,
Een weynig voor heen treden;
Regt na drie dagen ziet,
Hoort na mijn bediet,
Zult gy ook by my komen
Als gy hebt een zwaarder strijt,
Voor Christus aangenomen.
Den Regter hem,
Op het woort van de schatten,
En ook op Christus Naam,
Naar Sixtus stem,
Daar op straks dede vatten;
Sprak valsch en onbequaam:
Geeft ons 't Kerken goet,
Want uw God slaat geen munte,
En hy leert den Keyster 't zijn
Te geven tot een punte.
Veel Armen ras,
Heeft Sint Laurens doen komen,
Op den gestelden tijt,
Als daar ook was
Den Regter zonder schromen?
| |
[pagina 39]
| |
Trat tot hem als verblijt,
En gingen met vlijt,
Tot aan de heyl'ge Poorte,
Zagen daar een grooten hoop
Zieken van alle soorte.
Die baden zeer,
Begeerig yet t' ontfangen;
Den Regter wiert gestoort:
Laurens sprak, Heer
Waarom ziet gy zoo bange?
Hy sprak zeer toornig voort:
t' Za Beuls hem aanboort,
Met langsaam vuur te prangen,
Op een ys're Rooster heet
Zijn sterven wilt verlangen.
Als hy dus lag,
Op den Rooster en braden,
Sprak kloek den Regter an:
Ik met u lag,
En ben haast gaar gebraden,
Komt eet van my, Tyran;
Uwe Vuur dat kan,
Nog Rooster, my bezwaren;
Want mijn Ziel, alree verblijt,
Sweeft tusschen Eng'len scharen.
|
|