Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op de heylige dagen van het geheele jaer
(1724)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Myn ziel wilt neerstig aenmerken.
KOmt een voor een komt in 't gemeyn,
Den Heer een nieuwen Lof-sang geven,
Gy die gehoorsaem, arm en reyn,
Dit korte leven wilt beleven:
Terwijl Franciscus van Assysen,
Door dese deugden heden heeft,
Ontfangen d' alderhoogste prijsen,
Des Hemels, daer hy eeuwig leeft.
Franciscus was een Koopmans Soon,
Sulk een, die met een soete zegen,
Gekomen uyt den hoogen Throon,
Al wat hy hadd' te winst gekregen,
Door 't bruyken van zijn veyle panden,
Soo nu, soo dan, den gantschen dag,
Aen de Armen Gods met milde handen,
Te stroyen en te deylen plag.
Des hem zijn Vader al te grof,
Voorwaer door raet van wreek en woeden,
Deed roepen voor des Bisschops Hof,
Om af te staen van al zijn goeden.
En hy gereet sprak: Lieve Vader,
Soo neemt met eenen allegader,
Mijn kleeren, die 'k oyt van u droeg.
Siet u Wol, hout daer u Zy,
En wat nog
| |
[pagina 38]
| |
van u te deel is,
Og hoe wel sal nu smaken my,
Mijn Pater noster qui es in coelis:
Soo soe Francisce, laet de menschen,
Vry om de liefde van u God,
Gy kunt hier sulken pant niet wenschen,
Als daer wel is het minste lot.
Mijn God, mijn al, mijn God, mijn al;
O kort gebedt, ô rijke schatten;
Uw Ziel en kon het groot getal
Der Gaven Godts alleen niet vatten,
Des u van de Seraphinnen,
gesonden uyt des Heeren Huys,
Ook in de le'en met volle minne,
Te dragen gaf u Meesters Kruys.
Roemt u, en roept nu vry te regt,
Al-om soo rijk, al-om soo gelijk,
Met Paulo Godts getrouwen Knegt,
Voortaen en zy my niemant moeylijk,
'k En kan ter werelt niet beminnen,
Heer Jesus is mijn goet alleen,
Ik draeg zijn liefde in mijn sinnen,
Ik voer zijn teykens in myn le'en.
Dus mogt g' roemen in den Heer,
Terwijl g' hier leefde op Aerde;
Mer nu mogt g' u wel roemen meer,
In gaven van meerder waerde.
Hier waert gy arm, hier waert g' ootmoedig;
Maer door de baen van 't enge pat,
Quaemt g' inden Hemel overvloedig,
En hebt nu den ongemeten schat.
Francisce, die den Luteraen,
Hier hebt gestuttet door uw Oorde,
Wilt ons met u gebet by staen,
En regt als met een Minne-koorde,
Ons van des werelts Liefde trecken,
Tot God, en tot het hoogste goet,
Al soud' ook Babel ons begecken,
Die niet en soekt dan vleesch en bloet.
|
|