Oude ende nieuwe lof-sangen, die gemeenlijk gesongen worden op de geboorte ons heeren Jesu Christi, van kers-nagt, tot Maria Ligtmisse toe
(1718)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Ik drink de nieuwe Most.MYn ziel gy zijt verblind, Soo gy niet anders mint, Of soekt als eer, Wellust of ’s Werelts goet, Sullen die kunnen pajen u gemoet? Og neen ’t is maer niet, Al wat gy hier op aerde vint of siet; Wellust in gal, En eer in schande, Rijckdom ende al, In niet verkeeren sal.
Al wat de weerelt geeft, Al wat de weerelt heeft, Is ydelheyt, al lijkt het groot te zijn, Is maer een droom, bedriegelijke scheijn, Geen ydelheyt vernoegt, Hoe wel met volle maten toe gevoegt, Wat men geniet, Is voor de siel een schadelijk verdriet, Fenijn en anders niet.
Om hoog heft u gesigt, Daer staet een wonder ligt, Een nieuwe ster, die u aenwysing doet; Waer gy moet soeken, u al eenig goet, De wyse loopen voor, Gy sult niet doolen, spoedich volgt haer spoort Tot Bethlehem, Daer sult gy vinden, Uwen Godt en Mensch, Die heeft en geeft naer wensch.
Wat wonders men hier vint, Een kleyn onnosel kint, Is dit mijn God, is dese arme stal, De wooning van den grooten Heer van al? Och jae hy is mijn God, Mijn bruydegom mijn uytgelesen lot, Met diep ootmoet, Buyg ik mijn knien’ en val u te voet, Jesu mijn hoogste goet.
Sie ik u Godheyt aen, En kan geensints verstaen, U waerdigheyt, want gy sonder gelijk, Uyt-
| |
[pagina 82]
| |
munt, in schoonheyt; Sijt wys ende rijk, Hy is dan wel verblint, Die u uyt alle kragte niet bemint Altijt voor my, Ik moet het seggen ’t sy in vreugt of pijn, Sult God mijns herten zijn.
Sie ik u mensheyt aen, En kan ook niet verstaen,
Wat gy verdient, want dan trekt u min, Tot weeder liefde, geheel mijn hert en sin, u diep ootmoedigheyt, En pijn en schande, die gy voor mijn leijt, Maken bekent, Dat gy door liefde sterke minnaer bent, De sielen tot u wend.
Ik heb nu dat ik sogt, Veel beter als ik dogt, Is mijn geluk, onder verworpentheyt, Schuylt groote Jesu uwe Goddelijkheyt, Al wat hy hier versmaet, Die uwe liefde smaekt, is noyt versaet, Ik protesteer, Voor Aerd en Heemel, dat ik u begeer, Voor mijn God en Heer.
Waer is nu mirrhe of Goud, of Wierook die gy sout, Wel neemen aen, voor mirrhe, die ik geef, Is droefheyt dat ik soo lang van u bleef
Voor Gout heb ik u lief, En geef mijn hert en al tot u gerief, Voor Wierooks brant, Wil ik u bidden brengt met u sterke hand, Mijn in u Vaders land.
|
|