Oud en nieuw over Joost van den Vondel
(1932)–J.F.M. Sterck– Auteursrecht onbekendVerspreide opstellen
[pagina 121]
| |
Vondel en Herman Zachtleven.Hoe zorgvuldig Gerard Brandt voor de uitgave van Vondels Gedichten, die in 1682 te Franeker gedrukt is, ook alles verzameld heeft, wat van 's dichters verzen te vinden was, toch is in latere jaren nog wel eens een gedicht voor den dag gekomen, dat aan dien ijverigen speurder is verborgen gebleven. Meer dan zestig gedichten, nooit te voren gedrukt en dus lang onder de papieren zijner vrienden verborgen, verklaart Brandt aan de reeds van elders bekende te hebben toegevoegd. Zeldzaam vindt men nu nog een nieuw gedicht van Vondel; en de meeste kans daarop bestaat in de Engelsche particuliere verzamelingen, waarin reeds in de 17e en 18e eeuw allerlei merkwaardigs is bijeengebracht uit ons land en daar jaren lang verborgen blijft, om slechts bij toeval voor den dag te komen, wanneer soms een dier haast onuitputtelijke verzamelingen in veiling komt. Zoo ontving ik ook onlangs uit een Londensche verkooping het handschrift van een nog ongedrukt en volkomen onbekend gedicht van Vondel, dat wel verdient gedrukt te worden, en dat ik het eerst heb medegedeeld in een vergadering van de aloude en eerbiedwaardige Leidsche Maatschappij der Nederl. Letterkunde. Nu verwachte men niet hier een onbekend treurspel van Vondel te zullen hooren. Het is maar een dertien-regelig gedichtje, maar dat uitmunt door geest en door een schema van rijmklanken, zooals Vondel er weinig heeft gebruikt.Ga naar voetnoot1 Het is van belang eerst de herkomst bekend te maken. In December 1924 werd te Londen een groote veiling van Rembrandt-etsen gehouden, waarbij ook een aantal gravures van andere kunstenaars, o.a. van den bekenden | |
[pagina 122]
| |
landschapschilder en etser Herman Saftleven, van wien een bijna volledig oeuvre onder den hamer kwam. Tusschen al die prenten lag een handschrift van Vondel, en wel een gedicht ‘Op d'afbeeldinge van Herman Zachtleven’, in 1601 gemaakt, bij een portretje van dezen kunstenaar, dat ook nog aanwezig is. Wanneer men nu weet, dat de verzameling-Rudge, waarin het voorkwam, meer dan 70 jaar in de kelders van een bank bewaard was gebleven, voordat zij in veiling kwam, en dat al de prenten op ouderwetsche, reeds in de 17e eeuw gebruikelijke wijze in kunstboeken waren opgezet, dan is het zeer waarschijnlijk, dat én het handschrift van Vondel, én het portret van oudsher en oorspronkelijk bijeen bewaard zijn gebleven. Wie een meer nauwkeurige kennis heeft van Vondels gedichten, zal weten, dat hij nog twee verzen aan Herman Zachtleven heeft gewijd. Het eene ‘Op het Kunstboeck van Herman Zachtleven, vermaert schilder en tekenaer,’ dat het eerst werd gedrukt in 1660. Vondel geeft hierin een opmerkelijke beschrijving van 's kunstenaars afbeeldingen naar gezichten langs den Rijn en den Moezel: Lust het iemant Zacht te leven,
Lucht te scheppen naer zijn' wil,
Die blijf thuis, gerust en stil:
Hij kan stil den Ryn opstreven,
Van out Uitrecht, en den Dom;
Tusschen d' oevers en de stroomen,
Tusschen wynberg, bosch en boomen,
Zich verlustigen alom,
Sloten, steden en landouwen,
Kudden, vee, en dorp, en vleck,
Ackers, en gebuurte, en heck,
Bron en waterval aanschouwen
In zijn kamer, zoo hy maer
Opsla deze kunstpapieren ... enz.
Het andere gedicht op den kunstenaar is gemaakt: ‘Op d' afbeeldinge van Uitrecht. Getekent door Herman Zachtleven.’ Het | |
[pagina t.o. 122]
| |
HERMAN SAFTLEVEN
Gravure door D. Saftleven, 1660 | |
[pagina 123]
| |
geeft een merkwaardige beschrijving van deze stad, zooals alleen Vondel het vermocht. Voor het eerst is het uitgegeven door Van Lennep naar het handschrift, dat aan Brandt onbekend is gebleven. Waarschijnlijk is het ook wel tusschen 1660-1661 vervaardigd, evenals de beide andere. Het derde gedichtje op Herman Zachtleven, dat hier voor het eerst wordt bekend gemaakt naar het handschrift van Vondel, geeft den indruk, dat dichter en kunstenaar zeer goed bevriend waren. Het is blijkbaar direct onder den indruk van Zachtlevens portret gemaakt; een ‘impromptu’; of, zooals wij het zeer eigenaardig noemen, een ‘kniedicht’, dat als 't ware met het papier op de knie geschreven werd. De kunstenaar woonde toen reeds te Utrecht en had vermoedelijk zijn door hemzelf geëtste portret aan Vondel toegezonden, die er onmiddellijk het volgende bijschrift bij dichtte: Op d'afbeeldinge van
Herman Zachtleven. Wie wortme hier in print gegeven?
Zachtleven, die zoo zacht kan leven,
En, waerdigh hemelhoogh verheven,
Door licht en schaduw heen komt zweven.
De kunst en 't leven staen hier even.
Narcis, van eige min gedreven,
In eene bloem ons nagebleven,
Zagh dus zich zelven, en gesteven
Begon te branden en te beven,
Toen schijn en 't leven t'zamen keven,
En wou door 't water heenestreven.
Als Herman wort tot stof gewreven
Blyft dit in eere by zyn neven.
1661 J.v. Vondel.
Hoe vernuftig en geestig geeft Vondel hier den indruk weer, dien het portret van Zachtleven op hem maakte, dat blijkbaar van een sprekende gelijkenis geweest moet zijn. Het eenvormige rijm op even bewijst niet alleen Vondels meesterschap over het rijm, maar | |
[pagina 124]
| |
geeft ook aan het gedichtje een wellluidenden en zacht-klinkenden toon. De aanleiding tot de bijzondere vriendschap van Vondel met Herman en ook met zijn broeder, den schilder Cornelis Zachtleven, kan wel geweest zijn, dat zij geloofsgenooten waren, want de Zachtlevens waren blijkbaar katholiek; immers het huwelijk van Cornelis werd gesloten in de R.K. Kerk op het Steiger te Rotterdam, waar de familie oorspronkelijk thuis behoorde. Dit blijkt uit een mededeeling van P. Haverkorn van Rijsewijk in Oud-Holland 1899. Ook verdient het opmerking, dat Cornelis een schilderij heeft gemaakt: ‘Trucidata Innocentia’, waarop Oldenbarneveldt is voorgesteld tusschen de wilde dieren, een afbeelding, die levendig herinnert aan de prent, die Salomon Savery heeft gesneden als titelprent voor Vondels Palamedes. (Catalogus Rijksmuseum, No. 2104). Al deze verschillende gegevens wijzen op gelijkgezindheid en vriendschap tusschen Vondel en de Zachtlevens. Hoe klein ook, elk gedicht van Vondel is interessant, omdat het het eigenaardige merk van den dichter draagt, en ons telkens weer een nieuwe zijde belicht van zijn groote dichtgave, ook in het minder beteekenende. Van dit gedichtje van Vondel heb ik een beperkt aantal eerste afdrukken bij de firma Enschedé laten maken. Over de verhouding van Vondel tot de Zachtlevens geeft het artikel van Lect. Molkenboer: ‘Utrecht, Vondel, Zachtleven en Booth,’ nieuwe bijzonderheden. (Dertiende Verslag van het Vondel-Museum, 1926-1927). |
|