| |
Delft
Stad, ontstaan op een kreekrug van de vloedgeul de Gantel. De Schie, een natuurlijke waterloop die uitkwam in de Maasmond, werd in fasen gekanaliseerd en als de ‘Delf’ naar het noorden toe verlengd. De (Oude) Delf(t) vormde de ruggengraat van een ontginningsgebied waarin de Hollandse graaf midden 11de eeuw een hof stichtte ter plaatse van het huidige stadhuis. Parallel aan de Oude Delft werd rond 1200 de Nieuwe Delft gegraven (Lange Geer, Koornmarkt, Wijnhaven, Voorstraat) aan weerszijden waarvan de oudste nederzetting ontstond. De Oude Delft vormde daarvan de westelijke begrenzing; de oostelijke begrenzing werd gevormd door een derde gracht die het tracé volgde van Achterom, Brabantse Turfmarkt, Burgwal en met een boog om de - op een kreekrug gelegen - Markt, via Vrouw Juttenland en Verwersdijk uitkwam in de Kantoorgracht. Deze gracht die in verbinding staat met Oude en Nieuwe Delft, is een oude waterloop behorend bij de oude ‘kamvormige’ ontginningsstructuur met haaks op de Oude en Nieuwe Delft evenwijdige sloten waarvan enkele tot gracht evolueerden. Later werd de Delf ten behoeve van de scheep- | |
| |
vaart als ‘Delftse Vliet’ schuin door de ontginningsverkaveling doorgetrokken tot de Vliet bij Rijswijk vanwaar verder richting Leiden gevaren kon worden. Delft kreeg in 1246 stadsrechten van graaf Willem II. Het rechtsgebied werd in 1268 aan de westzijde uitgebreid met een gebied tussen Oude Delft en Westvest. Schuin door dit orthogonale patroon - en een oude Gantel-arm volgend - groef men rond 1300 het Oosteinde. In 1347 volgde een kleine uitbreiding in het noorden. In 1355 werden twee gebieden toegevoegd, een klein gebied in het zuidwesten en een aanzienlijk gebied in het oosten. Daarmee kreeg de stad de kenmerkende plattegrond die tot in de 19de eeuw zou blijven bestaan. Nadat graaf Albrecht van Beieren tijdens de strijd tussen Hoeken en Kabeljauwen de stad in 1359 had ingenomen, moesten de
verdedigingswerken worden ontmanteld. Pas in 1394 werd de bouw van poorten weer toegestaan. Veeteelt en zuivelhandel waren belangrijk voor Delft, maar ook bierbrouwerijen en lakenindustrie. Omwille van de scheepvaart werd in 1389 toestemming verleend om bij Overschie de Delfshavense Schie naar de Maas te graven. Daarbij ontliep men de Schiedamse tol en ontstond bij de sluis de nederzetting Delfshaven als voorhaven. In 1436 schonk Philips de Goede het grafelijke hof met Markt en omgeving aan de stad. Hij stimuleerde de bouw van de stadsmuur en de verbetering van haven en vaart. Een stadsbrand in 1536 vernielde het grootste deel van de stad; alleen het zuidoostelijke deel bleef gespaard. In 1572 werd Delft staats en van 1580 tot zijn dood in 1584 resideerde Willem van Oranje in het voormalige St.-Agathaklooster (Prinsenhof). In zijn opdracht werden in 1573 bastions voor de Waterslootsepoort en de Haagse Poort aangelegd. Het laatstgenoemde is nog herkenbaar in het Kalverbos. Op de noordoostpunt van de stad verrees het Wateringse bolwerk. Na sloop van het Minderbroederklooster ontstond in 1582 de Beestenmarkt. Aan de zuidwestzijde groef men in 1610-'14 de Kolk, die ook te zien is op het ‘Gezicht op Delft’ van Johannes Vermeer (circa 1660). Delft was in de 16de en 17de eeuw bekend om zijn tapijtweverijen en plateelbakkerijen,
Delft, Binnenstad
Delft, Binnenstad
1 | (Herv.) Oude of St.-Hippolytuskerk (zie p. 113) |
2 | (Herv.) Nieuwe of St.-Ursulakerk (p. 115) |
3 | Prinsenhof en Waalse kerk (p. 117) |
4 | St.-Barbaraklooster (p. 118) |
5 | St.-Hippolytuskapel (p. 118) |
6 | Evang. Luth. kerk (p. 118) |
7 | Marthakapel (p. 118) |
8 | Oud Kath. kerk (p. 118) |
9 | Synagoge (p. 118) |
10 | R.K. Maria van Jessekerk (p. 118) |
11 | (Geref.) Eben Haëzerkerk (p. 119) |
12 | (Remonstr.) Genestetkerk (p. 119) |
13 | Fundatie van Renswoude (p. 119) |
14 | Meisjeshuis (p. 119) |
15 | Weeshuis (p. 119) |
16 | Oostpoort (p. 120) |
17 | Bagijnentoren (p. 120) |
18 | St.-Joristoren (p. 120) |
19 | St.-Huybrechtstoren (p. 120) |
20 | Stadhuis (p. 120) |
21 | Gemeenlandshuis van Delfland (p. 122) |
22 | Armamentarium (p. 122) |
23 | Artilleriemagazijn (p. 122) |
24 | Infanteriekazerne (p. 122) |
25 | Vleeshal en vismarkt (p. 123) |
26 | Waag (p. 123) |
27 | Stadsboterhuis (p. 123) |
28 | Stadsleenbank (p. 123) |
29 | Raadhuis van Vrijenban (p. 124) |
30 | Kantongerecht (p. 124) |
31 | hoofdgebouw Koninklijke Academie: Oude Delft 95 (p. 124) |
32 | onderwijsvilla Westvest 9 (p. 125) |
33 | wetenschapsvilla Westvest 7 (p. 125) |
34 | gebouw Civiel en Bouwkundig Ingenieurs (p. 125) |
35 | Indische Instelling (p. 125) |
36 | Bacteriologisch Laboratorium (p. 125) |
37 | gebouw Geodesie (p. 125) |
38 | Laboratorium voor Natuurkunde en Electrotechniek (p. 125) |
39 | gebouw Werktuig- en Scheepsbouwkunde (p. 125) |
40 | gebouw Technische Botanie en botanische tuin (p. 125) |
41 | Centrale Bibliotheek (p. 125) |
42 | gebouw Weg- en Waterbouwkunde (p. 126) |
43 | R.K. lagere school (p. 126) |
44 | openbare lagere Gemeenteschool (p. 126) |
45 | openbare lagere school Verwersdijk 8 (p. 126) |
46 | Gymnasium (p. 126) |
47 | Chr. MULO-school Elout van Soester-Woude (p. 126) |
48 | R.K. lagere school Oosteinde 56 (p. 126) |
49 | Museum Paul Tétar van Elven (p. 128) |
50 | Museum Lambert van Meerten (p. 130) |
51 | Klaeuwshofje (p. 131) |
52 | Hofje van Gratie (p. 131) |
53 | hofje Van der Dussen (p. 131) |
54 | Agnetapark (p. 131) |
55 | gebouw Delftsche Bank (p. 132) |
56 | studentensociëteit Phoenix (p. 132) |
57 | botenhuis Laga (p. 133) |
58 | windmolen De Roos (p. 133) |
59 | Oost-Indisch Huis (p. 133) |
60 | Kon. Ned. Gist- en Spiritusfabriek (p. 133) |
61 | F.W. Braat's Koninklijke Stoomfabriek van Werken in Zink en andere Metalen (p. 134) |
62 | Centraal Garage (p. 134) |
63 | Visbrug (p. 135) |
64 | Oostpoortbrug (p. 135) |
65 | Lepelbrug (p. 135) |
66 | Station (p. 135) |
67 | Watertoren (p. 135) |
68 | (oude) Alg. begraafplaats Haagpoort (p. 135) |
69 | R.K. begraafplaats (p. 136) |
| |
| |
evenals om zijn drukkerijen en instrumentmakers. Daarnaast was Delft de ‘Wapenkamer van Holland’ en dat bleek overduidelijk toen in 1654 een enorme buskruitontploffing het noordoostelijke deel van de stad verwoestte. Een nieuw kruitmagazijn werd in 1659 wijselijk buiten de stad gebouwd. Aan de na de kruitramp aangelegde Paardenmarkt verrees het Geschutsmagazijn van Holland. Na 1680 begon een economische teruggang, die na 1720 werd versterkt door de toenemende concurrentie van buitenlandse plateelbakkers. Vooral na de Vierde Engelse Oorlog (1780-'84) zette het verval echt door.
Het gebied tussen Doelenstraat en Fortuinstraat werd als exercitieterrein ingericht (1814) en een nabijgelegen waltoren als militair-scheikundig laboratorium (1838). Tussen 1834 en 1846 verdwenen op één na alle stadspoorten. Met de vestiging van de Koninklijke Academie in 1842 (later achtereenvolgens Polytechnische School, Technische Hogeschool en Technische Universiteit) en de aanleg van de spoorlijn Den Haag-Rotterdam (1846-'47) begon een nieuwe bloeiperiode. In twee gebieden ontstonden nieuwe industrieën; in het noorden werd een gistfabriek gevestigd (1869) en in het zuiden een zinkwerkfabriek (1845), de vijlenfabriek van H. Hartogh Heys (1841) en de instrumentenmakerij P.J. Kipp (1830). Tussen beide gebieden kwam vanaf 1878 het Westerkwartier tot ontwikkeling naar stedenbouwkundig ontwerp van C.J. de Bruyn Kops. Het station werd in 1884 in zuidelijke richting verplaatst. Voor de scheepvaart legde men in 1891-'94 het Rijn-Schiekanaal aan via Zuidvest en Oostvest, waardoor het gebied rond de Ezelsveldlaan bij de oude stad kwam. Er verrezen TH-gebouwen langs het kanaal en in de zuidelijker gelegen Wippolder. Samen met de nodige woningbouw geschiedde dit op basis van een door M.A.C. Hartman gemaakt uitbreidingsplan. In 1892 dempte men de Noordsingel en werd dit deel samen met het Kalverbos in 1894 naar ontwerp van H.A.C. Poortman veranderd in de Nieuwe Plantage met daaraan een reeks herenhuizen. In de binnenstad waren al diverse grachten gedempt (Burgwal 1860, Oude- en Nieuwe-Langendijk 1896-'99, Raam 1914). Een plan uit 1922 om de Oude Delft te dempen voor de aanleg van een tramlijn ging niet door. Ten behoeve van de tweesporige electrische tramlijn werd de Phoenixstraat gereconstrueerd (1927-'29), het Wateringse bolwerk afgegraven (1928) en uiteindelijk de Vrijenbanselaan en de Reineveldbrug aangelegd (1931). Deze reconstructie was voorzien in een uitbreidingsplan van J. de Booij (1928), waarbij gebruik werd gemaakt van grondgebied van de
in 1921 opgeheven gemeenten Hof van Delft en Vrijenban. Na de Tweede Wereldoorlog, waarbij Delft onbeschadigd bleef, bouwde men in 1947 aan de westzijde de Bomenwijk (ontwerp W. van Tijen). Het Komplan uit 1954 voorzag in enkele grote verkeersdoorbraken, waarvan de Asvest en de aansluitende St.-Sebastiaansbrug (1963-'65) werden verwezenlijkt. In 1961-'63 volgde de bouw van het Spoorwegviaduct en de verdere demping van de Westvest. De Prinses Irenetunnel (1959) was het begin van uitbreidingswijken aan de zuidwestzijde (Voorhof, Buitenhof en Tanthof), terwijl de TH naar het zuiden uitbreidde. Ten behoeve van beide ontwikkelingen werd het station Delft-Zuid geopend (1970). In de binnenstad volgde de sanering van het ‘In de Veste-gebied’, in 1980 afgesloten met de bouw van een gelijknamig winkelcentrum. Het nabijgelegen Zuidpoortgebied is momenteel een herontwikkelingslocatie. De resterende binnenstad heeft haar bijzondere karakter als grachtenstad in belangrijke mate behouden en is een beschermd gezicht.
De (Herv.) Oude of St.-Hippolytuskerk (Heilige Geestkerkhof 25) [1] is een driebeukige kerk met vijfzijdig gesloten koor, zijkoren en een overhellende toren. Rond 1200 werd op deze plaats een eerste - aan St. Bartholomeus gewijde - tufstenen kerk gesticht,
| |
| |
Delft, (Herv.) Oude of St.-Hippolytuskerk, plattegrond
Delft, (Herv.) Oude of St.-Hippolytuskerk (1979)
die in de 13de eeuw met smalle zijbeuken en een groter koor werd uitgebreid.
Rond 1355-'65 werden de zijbeuken vergroot en verhoogd tot een hallenkerk en tussen 1390 en 1410 kwam het gotische koor tot stand met twee recht gesloten nevenkoren, waarvan het St.-Joriskoor (zuidzijde) met zijn flamboyante gotische vormen bewaard is gebleven. In 1396 volgde de herwijding van de kerk aan St. Hippolytus. Tussen 1425 en 1440 vernieuwde en verhoogde men het middenschip, waardoor de kerk een pseudo-basilicale vorm kreeg. Tevens werden de zijbeuken westwaarts verlengd. Op de instelling van het feest van de Zeven Smarten (1503) volgde de vergroting en vernieuwing van het noordoostelijke deel van de kerk met een vijfzijdig gesloten Mariakoor, een recht gesloten Mariakapel en een nieuw noordtransept. Deze met natuursteen beklede en in laat-gotische vormen uitgevoerde bouwdelen kwamen in 1510-'22 tot stand naar plannen van Anthonis Keldermans; zijn zoon Rombout verzorgde de uitvoering. De in 1536 geheel uitgebrande kerk werd in de periode 1541-'60 hersteld. In 1921 brandde de zuiderzijbeuk uit, waarna op de zuidwesthoek een driezijdig gesloten aanbouw verrees ter plaatse van een vroegere doopkapel (1938-'39). Bij de kerkrestauratie in 1952-'62, onder leiding van H. van der Kloot Meijburg en Ph.J.W.C. Bolt, heeft men onder meer het zuidportaal vernieuwd en een dakruiter toegevoegd.
Het interieur wordt in middenschip en zijbeuken gedekt door houten tongewelven (schip) en is voorzien van natuurstenen zuilen met koolbladkapitelen (vernieuwd bij restauratie). Het noordtransept heeft houten kruisgewelven met daarboven een vlakke bekapping. Tot de inventaris behoort niet alleen een preekstoel in vroege renaissance-vormen (1548), waarvan de in 1843 verkochte baldakijnvormige bekroning bij de laatste
| |
| |
restauratie is herplaatst boven een 17de-eeuws klankbord, maar ook een neobarokke preekstoel (midden 19de eeuw). De kerk bevat een aan Joachim Hess toegeschreven koororgel (circa 1770), een door C.G.F. Witte gebouwd hoofdorgel (1857) en in de noordbeuk een orgel van J.F. Witte (1873), afkomstig uit de rond 1965 gesloopte Schoolstraatkerk. Verder zijn er diverse belangrijke grafmonumenten. In het hoofdkoor staat de aan Pieter de Keyser toegeschreven statige graftombe voor luitenant-admiraal Piet Hein († 1629) met een liggend beeld in wit marmer onder een overhuiving op dorische zuilen. In het Mariakoor staat het door een hekwerk omgeven rijke monument voor Elisabeth Morgan († 1608), dochter van Philips Marnix van Sint-Aldegonde. De tombe met liggend wit-marmeren beeld en de overhuiving met verguldsel en veelkleurige wapens zijn wellicht gemaakt door Nicholas Stone. Het monument voor luitenantadmiraal Maarten Harpertsz Tromp († 1653) in de Mariakapel kwam naar ontwerp van Jacob van Campen tot stand in 1655-'59 (gerestaureerd 1850). De uitvoering was in handen van Rombout Verhulst (beeld Tromp en nisvulling) en Willem de Keyser (reliëf Slag bij Ter Heijde en het overige werk). De in 1739
Delft, (Herv.) Nieuwe of St.-Ursulakerk, plattegrond
opgerichte obelisk voor de natuuronderzoeker Anthonie van Leeuwenhoek († 1723) is gemaakt door G. van der Giesen naar ontwerp van T. Jelgersma. Verder zijn er epitafen voor Jacob van der Dussen († 1614; beeldhouwwerk toegeschreven aan Nicholas Stone), Clara van Spaerwoude († 1615), Maria de Bye († 1622), Johan van Lodensteyn († 1626), Gerard Welhouc († 1665) en Jacob Delff († 1661). De kerkvloer bevat veel mooie grafzerken, waaronder die voor Jacob Pauw († 1645), Arnout van Beresteyn († 1645), Anthonie Heinsius († 1720) en Anthonie van Leeuwenhoek († 1723), en een gedenksteen uit 1975 voor Johannes Vermeer († 1675). Tot de in 1956-'72 naar ontwerp van Joep Nicolas aangebrachte gebrandschilderde ramen behoren het Bevrijdingsraam (1956), het Willem de Zwijgerraam (1960) en het Wilhelminaraam (1961); zijn neef J. Nicolas van Ronkenstein voltooide de reeks met twee vensters (1973 en 1985). De overhellende forse toren van vier geledingen met haakse steunberen, gotische spitsboognissen, hoektorentjes en een achtzijdige stenen spits verrees tussen circa 1325 en 1350. Aangezien de toren al tijdens de bouw verzakte, staat de onderbouw meer uit het lood dan de bovenste geledingen. De stenen torenspits werd in 1452-'53 ingrijpend hersteld en halverwege voorzien van een balustrade. Het westportaal is in 1500-'01 aangebracht. In de bij de stadsbrand van 1536 gespaard gebleven toren hangen de door Henrick van Trier gegoten grote Trinitasklok (1570) en de Laudateklok van Jan Albert de Grave (1719). Nadat een sloopplan voor de toren (1843) was afgeblazen, heeft men in 1899-1900 de hoektorentjes vernieuwd. Van de in 1605 aangebrachte wijzerplaten zijn er twee gereconstrueerd in 1960. Het bijbehorende torenuurwerk (Jan van der Brande, 1605) is nog
aanwezig, maar buiten gebruik.
De (Herv.) Nieuwe of St.-Ursulakerk (Markt 80) [2] is een driebeukige basilicale kruiskerk met kooromgang, doopkapel en een zeer rijzige toren. Op de plaats van een miraculeuze verschijning van de H. Maagd werd in 1381 een kleine houten kerk gesticht. In baksteen verrezen in 1383-'90 ten oosten daarvan een dwarsschip en koor, waarvan alleen het dwarsschip over is met inwendig aanzetten voor - waarschijnlijk nooit uitgevoerde - stenen gewelven. In 1412 begon de bouw van een basilicaal schip met schijntriforium en op de zijbeuken aansluitende reeksen zijkapellen. Nadat in 1420 de houten noodkerk was weggebroken, kwam dit gotische schip in 1435 gereed. Onder leiding van Utrechtse Dombouwmeester Jacob van der Borch begon men in 1453 met de bouw van een gotische kooromgang met sacristie (en daarboven een librije). De
| |
| |
Delft, (Herv.) Nieuwe of St.-Ursulakerk, praalgraf voor Willem van Oranje (1981)
sloop van het oude koor volgde in 1465. Op de fundamenten plaatste men natuurstenen zuilen met koolbladkapitelen om de door speklagen versierde koorlantaarn te dragen (inwendig met vensterbanktriforium). De kap en het houten tongewelf waren in 1471 gereed en nadat de stenen gewelven in de kooromgang waren geslagen, volgde in 1476 de wijding van het nieuwe koor. De lage kluis (met tralieramen) aan de zuidzijde is laat-15de-eeuws en in die tijd werd ook de vloer van het dwarsschip opgehoogd, waardoor de basementen van de vieringpijlers uit het zicht verdwenen. Rond 1485 trok men de zuiderzijbeuk langs de toren westwaarts door en aansluitend verrees daar een driezijdig gesloten doopkapel. Het noordtransept werd in 1510 uitgebreid met een Mariakapel. Anthonis Keldermans was ook betrokken bij de in navolging van de Oude Kerk geplande verlenging van het zuidtransept; maar dat werk kwam in 1512 niet verder dan de fundering. Na de kerkbrand van 1536 heeft men in 1540-'49 de stenen gewelven en de scheidingen tussen de kapellen weggebroken en zijn de huidige zeer brede zijbeuken met houten tongewelven ontstaan. De portalen aan zuid- en noordzijde werden in 1546 en 1549 hersteld of vernieuwd; het torenportaal volgde in 1556. Herstellingen aan de kerk vonden verder plaats in 1655 (na de buskruitramp) en in 1837-'41.
Als Nationaal Huldeblijk bij het zilveren regeringsjubileum van koningin Wilhelmina (1923) werd het koor gerestaureerd in 1923-'25 naar plannen van H. van der Kloot Meijburg; dwarsschip en schip volgden in 1931-'37. Daarbij bleek dat de zuilen, bogen en colonnetten bij de brand van 1536 zo waren beschadigd dat omvangrijke vernieuwingen nodig waren. H.M. Hagendoorn maakte kopieën van de kapitelen en J. van Lunteren van de consoles onder de gewelfstijlen. De middenbeuk van het schip was dermate ontzet dat ze een betonskelet kreeg, aan de zuidzijde gesteund door drie als steunbeer ‘vermomde’ betonschoren. De oorspronkelijk gepleisterde wanden werden als ‘schoon’ werk uitgevoerd en J. Por voorzag het koorgewelf van een decoratieve schildering.
Centraal in het koor staat het rijk uitgevoerde praalgraf voor Willem van Oranje († 1584), in 1614 begonnen door Hendrick de Keyser en in 1621 voltooid door zijn zoon Pieter. Op de marmeren tombe is Willem I in marmer liggend uitgebeeld (met hond). Aan het hoofdeinde staat een bronzen beeld van de prins in wapenrusting en aan het voeteneinde een bronzen beeld voorstellende de Faam (met bazuin). De rijke classicistische overhuiving van de tombe is gemaakt van verschillende marmersoorten en heeft op de hoeken in zwart gevernist koper uitgevoerde beelden (Vrijheid, Godsdienst, Dapperheid en Gerechtigheid). Het in 1996-2001 ingrijpend gerestaureerde praalgraf staat boven de oude stadhouderlijke grafkelder. In 1752 bouwde men aan de oostzijde onder de kooromgang een nieuwe grafkelder, die in 1822 fors werd uitgebreid. Een in 1923 aan de noordzijde aangelegde gang verbindt beide kelders en komt in de viering uit onder een grote grafzerk met het wapen van Oranje-Nassau. De grafkelder is de laatste rustplaats van vrijwel de gehele koninklijke familie. De belangrijkste uitzondering is de in Westminster Abbey te Londen begraven koning-stadhouder Willem III († 1702). In de kooromgang staan enkele andere grafmonumenten, waaronder een door Antonio Canova voor Willem George Frederik van Oranje († 1799 te Padua) vervaardigd neoclassicistisch wit-marmeren grafreliëf (1806-'08), dat sinds 1896 in de Nieuwe Kerk staat. Het in 1847 door W. Geefs gemaakte wit-marmeren gedenkteken met liggend beeld van koning Willem I († 1843) is hier in 1905 geplaatst. Ook is er een memorieplaat voor Willem Alexander Ernest Casimir († 1822) en Wilhelmina Frederica Louisa Paulina Charlotta († 1806). Verder bevat de kerk een door beeldhouwer H. van Zwoll vervaardigd gedenkteken (1781) voor Hugo de Groot († 1645), epitafen voor Adriaan Teding van Berkhout († 1620) en Paulus van Beresteyn († 1625) en diverse bewerkte
grafzerken (17de-18de eeuw). Het orgel is gebouwd door J. Bätz & Co. (1837-'40). Tijdens de restauratie zijn gebrandschilderde ramen aangebracht, waaronder het door W.A. van Konijnenberg ontworpen Wilhelminaraam (1927). Hij ontwierp ook de meeste andere ramen, met uitzondering van het raam met de Openbaring van Johannes (1931; G.A.H. van der Stok), het Hugo de Grootraam (1931; Joep Nicolas), het Zeeuwse raam (1932; G. Rueter), het Prins Willemraam (1933; G. Rueter) en het Oranjeraam (1933; J. Gidding).
Voor de zeer rijzige toren werd de eerste steen gelegd in 1396. De twee onderste geledingen met haakse steunberen en natuurstenen hoekblokken kwamen in 1412 gereed. De in Ledesteen opgetrokken achtzijdige derde geleding bouwde men in 1430-'47 in rijke laat-gotische stijl. In 1494-'96 volgde de bovenste achtzijdige geleding in Bentheimersteen, mogelijk naar ontwerp van Anthonis Keldermans en uitgevoerd door Pouwels Jansz. De nadonkering van de Bentheimersteen zorgt voor het kleurverschil. Door blikseminslag verbrandde in 1536 de toenmalige torenspits. De kort daarna aangebrachte eenvoudige spits verbrandde in 1872. In 1875 kwam de huidige veel steilere achtzijdige spits tot stand naar ontwerp van P.J.H. Cuypers en E. Gugel. Daarmee is deze toren op de Utrechtse Domtoren na de hoogste van Nederland. Een in 1939 naar plannen van J. Klijnen begonnen torenrestauratie kon pas in 1950 worden vol- | |
| |
tooid. Een nadere restauratie is uitgevoerd in 1987. In de toren hangen luidklokken van Johannes Burgerhuys (1607) en François Hemony (1662) en een door laatstgenoemde gegoten carillon met achttien klokken (1659-'60). Het torenuurwerk met slag- en speelwerk (Hendrick van Nuijs, 1570) werd in 1663 van de stadhuistoren naar de Nieuwe-Kerkstoren overgebracht.
Het Prinsenhof en de Waalse kerk (Oude Delft 179-181) [3] werden in 1402 gesticht als St.-Agathaklooster, nadat enkele zusters behorend tot de derde orde van St. Franciscus in 1390 een pand aan de Oude Delft hadden betrokken. De bijbehorende laat-gotische en vijfzijdig gesloten kapel werd vóór 1414 gewijd. Tussen 1467 en 1471 verlengde men het koor richting Oude Delft en verrees tegen de sluiting een inwendig met stergewelven uitgevoerde sacristie (buitengevel vernieuwd 1755). Zoals voor dergelijke vrouwenkloosters gebruikelijk, kreeg het westelijke deel van de langgerekte eenbeukige kapel een
Delft, Prinsenhof, plattegrond
- in essentie nog bestaande - nonnengalerij (met achtzijdige traptoren). Zowel beneden als ter hoogte van de nonnengalerij bevindt zich aan de westzijde een vroeg-16de-eeuwse overwelfde galerij (gecompleteerd bij restauratie). Kort na de brand van 1536 kreeg de kapel een dakruiter en de huidige kap met tongewelf en laat-gotische gesneden schalkbeelden (apostelfiguren). In 1585 scheidde men het oostelijke deel van de kapel af als Waalse kerk. Hier bevinden zich een grafzerk van Emanuel van Portugal († 1666), een preekstoel in Lodewijk XVI-stijl (eind 18de eeuw) en een door C.G.F. Witte gebouwd orgel (1869).
Het aan de noordzijde aansluitende klooster is in opzet overwegend 15de-eeuws (hersteld na 1536) en bestaat aan de Oude Delft-zijde uit vleugels rondom een groot kloosterhof en aan de westzijde uit een tweede kloosterhof omringd door vleugels met daarin de kapittelzaal (west) en de refter (noord). Boven deze refter bevindt zich de ‘Historische Zaal’, te bereiken via een stenen bordestrap. Willem van Oranje, die na de opheffing van het klooster vanaf 1580 in dit gedeelte resideerde, werd op 10 juli 1584 op die trap door Balthasar Gerards vermoord (kogelgaten en gedenksteen). De door Willem van Oranje als eetzaal gebruikte zaal heeft een balkenzoldering op laatgotische kraagstenen en consoles, twee midden-17de-eeuwse schouwen en een beschadigde beschildering op de zoldering (1668, Leonard Bramer).
Vooruitlopend op het overlijden van de laatste kloosterzuster (1640) werd in de vleugel aan de Schoolstraat de ‘Camer van Charitaten’ gevestigd, toegangelijk door poortjes, waarvan één met Charitasreliëf door Nicholas Stone (1614). De hier ingerichte regentenkamer kreeg in 1682 haar huidige vorm. De eerste kloosterhof werd in 1645 ingericht als lakenhal. Een poortje aan de Oude Delft toont een reliëfvoorstelling van het merken van de lakens met het opschrift ‘Saai, Greine en Stoffe-hal’ (1658, Peter Rijckx). In 1775 werd aan de Oude Delft-zijde de Latijnse School gevestigd (tot 1849) en in 1799 heeft men de rest ingericht als kazerne. Drie eeuwen na het overlijden van Willem I werden de ‘His- | |
| |
torische Zaal’ en de naastgelegen trap gerestaureerd. Het bovengelegen gedeelte werd in 1906 als gemeentemuseum ingericht (uitgebreid 1911). Na een lange periode van verwaarlozing is in 1940-'62 een ingrijpende restauratie uitgevoerd onder leiding van N. Lansdorp. De oostelijke kloosterhof is in 1996 overdekt met een glazen overkapping.
Een overkluisde poort (16de eeuw) geeft toegang tot het St.-Agathaplein, waar aan de noordzijde in 1993-'94 een middeleeuwse kloostertuin is gecreëerd. Aan de zijde van de Phoenixstraat staat een hek (1754) afkomstig van het Armamentarium. De in de kern mogelijk 16de-eeuwse langgerekte vleugel aan de zuidzijde (St.-Agathaplein 3-7) diende lange tijd als militair hospitaal en herbergt nu Volkenkundig Museum ‘Nusantara’. Het voorm. St.-Barbaraklooster (Oude Delft 55-63) [4] werd in 1405 gesticht. De laat-gotische kapel uit 1417 heeft men later in de 15de eeuw naar de Oude Delft toe verlengd en aan de andere zijde (Barbarasteeg) voorzien van een refter. Nadat de schade van de stadsbrand van 1536 in 1550 was hersteld (jaartalsteen), volgde in 1579 de verbouwing tot weeshuis. Voor de meisjes verrees aan de achterzijde een (verdwenen) maniëristische vleugel en de jongens namen de refter in bezit. Tussen beide bouwdelen verrees een trappenhuis met twee gescheiden trappen. In 1745 werd de regentenkamer door Joseph Bollina verbouwd in Lodewijk XV-stijl. Na het vertrek van de wezen kwam het complex in gebruik bij de Technische Hogeschool (1910-'24). In 1940 werd de bouwvallige grote westvleugel tot op de overwelfde kelder afgebroken. De vleugel aan de Oude Delft werd in 1948 de katholieke studentensociëteit ‘Alcuin’. Bij de ingrijpende restauratie in 1960-'63 is een midden-16de-eeuwse traptoren gereconstrueerd.
De St.-Hippolytuskapel (Oude Delft 118) [5], een kort na 1400 gebouwde eenbeukige laat-gotische kerk voorzien van zeszijdige geveltoren met natuurstenen spits, behoorde tot het H. Geestzusterhuis voor alleenstaande vrouwen. Na de stadsbrand van 1536 volgde de herbouw met een nieuw tongewelf. In 1623 werd het gebouw ingericht als oorlogsmagazijn. De voorgevel heeft men in 1910 ingrijpend gerestaureerd en in 1924 naar plannen van W. Scheepens opnieuw gewijzigd toen het gebouw de aula van de Technische Hogeschool werd (tot 1966). J. Por heeft toen een gewelfschildering aangebracht. De 18de-eeuwse orgelkast is afkomstig uit de R.K. kerk te Roelofarendsveen.
De Evang. Luth. kerk (Noordeinde 4a) [6] is de in het derde kwart van de 15de eeuw gebouwde eenbeukige laat-gotische kapel van het St.-Jorisgasthuis voor vrouwen (gesticht circa 1400). In de met Gobertanger hoekblokken uitgevoerde geveltoren hangen klokken gegoten door Jan Moer (1558) en de firma G.H. van Hengel & Zn. (1834). De kapconstructie met tongewelf en gesneden laat-gotische schalkbeelden (waaronder een pausfiguur) overleefde de stadsbrand van 1536. In 1577 werd het schip tot oorlogsmagazijn ingericht. Het met een muur afgescheiden koor werd in 1647 verbouwd tot krankzinnigengesticht (dolhuis). Toen het schip in 1764 als Lutherse kerk ging dienen, verrees in 1764-'68 naar plannen van Nicolaas Terburgh een nieuwe voorgevel. In de door Pieter van Assendelft vervaardigde orgelkast in Lodewijk XV-stijl (1765) zit een door de Gebr. Van Oeckelen gebouwd orgel (1889).
De kerk is gerestaureerd in 1960-'65 onder leiding van F.B. Jantzen.
De voorm. Marthakapel (achter Papenstraat 20) [7] is een in 1504 gewijde kapel geïnspireerd op de H. Grafkapel te Jeruzalem en bestaat uit een twaalfhoekige ruimte met zaalvormige aanbouw. Na het herstel van de schade van de stadsbrand in 1536 (tongewelf 1551) ging het gebouw na 1572 op in het Oude Vrouwenhuis, waartoe het werd verbouwd. Na 1792 kwamen ook oude mannen in het complex. In 1865 verrees aan de Papenstraat een nieuw neoclassicistisch voorgebouw (Papenstraat 20) met hardstenen basement, kolossale corinthische pilasters en een hoekrisaliet. Een voorgenomen verdubbeling hiervan door spiegeling van het ontwerp is nooit verwezenlijkt. Sinds de renovatie in 1975-'76 heet het complex ‘Huyse van St.-Christoffel’.
De Oud Kath. kerk (Bagijnhof 23) [8] werd in 1743 gebouwd naar ontwerp van Gerard Gise als schuilkerk in het Begijnhof (gesticht 1286). Na de sloop van de begijnhofkapel (1572) bleef het gebied een katholieke enclave. De twintig jaar na de stichting van de Oud Kath. kerk (1723) gebouwde zaalkerk heeft een weelderig gestuct interieur met koofplafond in Lodewijk XIV-stijl en al enkele rococo-details. De ionische pilastergeleding gaat over in de gebogen altaarwand met altaarstuk (Opdracht in de Tempel) uit 1746, gemaakt door Jacob de Wit. De beelden aan weerszijden van het altaar (1744) zijn van Franciscus Maes. De orgelkast van Jan Duyschot (1722) bevat een orgel van C.G.F. Witte (1867). Bij de in 1993 gerestaureerde kerk behoren een pastorie (Bagijnhof 25; circa 1860) en een met neogotische elementen uitgevoerde kosterswoning (Bagijnhof 21; 1881), tevens toegangsgebouw tot de kerk. De toegang tot het Begijnhof vormt de in Gobertangesteen uitgevoerde laat-gotische Begijnhofpoort (bij Oude Delft 215-217) uit circa 1500, met in de boogtrommel een reliëfvoorstelling van St.-Johannes de Evangelist op Patmos (kopie 1981).
De voorm. synagoge (Koornmarkt 12) [9], een zaalgebouw voorzien van een streng neoclassicistisch ionisch tempelfront met fronton, werd in 1862 (5622) gebouwd naar ontwerp van L. Winkel. Bij ingrijpende herstellingen in 1931 heeft men de versiering in het fronton verwijderd. Het interieur van de in 1994 gerestaureerde synagoge bevat een overhuifde Torah-kast met vier corinthische zuilen en een vrouwengalerij met balustrade.
De R.K. Maria van Jessekerk
Delft, Synagoge
| |
| |
(Burgwal 22) [10] kwam in 1875-'81 tot stand als St.-Jozefkerk naar een neogotisch ontwerp van E.J. Margry en met J. Tonnaer als uitvoerend architect. Deze forse driebeukige basilicale kruiskerk heeft een vijfzijdig gesloten koor en een front met twee torens van drie geledingen met achtzijdige naaldspitsen. De rechter toren heeft een vierkante klokkenverdieping met wimbergen en hoektorentjes en de linker toren een achthoekige lantaarn; deze elementen zouden op de torens van de Oude en Nieuwe Kerk geïnspireerd zijn. Boven de ingang bevinden zich een St.-Antoniusbeeld en een tronende Christus. Na de afbraak van de St.-Hippolytuskerk aan de Voorstraat (1886-1971) kreeg de kerk de huidige naam.
Het interieur van de in 1992-2004 gerestaureerde kerk heeft een schip met houten tongewelven. De schildering van de tronende Christus op de triomfboog is ontworpen door Margry. Tot de rijke inventaris behoort een door A. van IJsendyck in 1837 geschilderd altaarstuk (Aanbidding van de Herders) afkomstig uit de vorige kerk. Het hoofdaltaar, het Mariaen het Jozefaltaren (alle 1886) zijn vervaardigd door atelier Margry, de kruiswegstaties (1885) door atelier Te Poel & Stoltefus. Verder bevat de kerk een Maarschalkerweerd-orgel (1893), een fraai bewerkte neogotische preekstoel (1903; ontwerp J. Tonnaer) en een marmeren doopvont (1907). De gebrandschilderde vensters in de koorsluiting (1962) zijn van J. Nicolas.
De R.K. St.-Nicolaas en Gezellenkerk (Raamstraat 74) is een grote driebeukige basilicale kruiskerk met een door sacristie en catechisatiekamer geflankeerd, rond gesloten, koor en een terzijde staande zadeldaktoren. Deze kerk in neoromaans-Byzantijnse stijl werd in 1908-'10 gebouwd naar plannen van Jac. van Gils in de gemeente Hof van Delft. Het korte en brede schip geeft de kerk een centraliserende plattegrond. De kerk is versierd met grèstegels van ‘De Porceleyne Fles’.
De R.K. kerk Allerheiligst Sacrament (Poortlandplein 1), een driebeukige kerk met sobere ongelede toren en een lager portaal tussen toren en schip, kwam in 1938-'40 tot stand naar een traditionalistisch ontwerp van H. Thunissen. De doopkapel (circa 1960, T.W.C. Hekker) heeft glas-in-betonwerk van P. Wiegersma. De kerk bevat een marmeren beeld van Maria ten Hemelopneming (1818) en reliëfs en kruisgroep (1941) door H.J. Etienne. Ook het parochiehuis en de R.K. lagere school (Nassaulaan 2-2b) zijn door Thunissen ontworpen in traditionalistische vormen (1938-'39).
Overige kerken. Van de in 1882 naar plannen van W.C. Coepijn gebouwde (Geref.) Eben Haëzerkerk (Vlamingstraat 44) [11] bleef het voorgebouw behouden, dat in oorsprong als woonhuis was gebouwd en in 1882 een nieuwe eclectische voorgevel had gekregen met een ingangsportaal, dakruiter en afgevlakt fronton. Deze zaalkerk werd in 1972 vervangen door een multifunctioneel gebouw (L.P. van der Gaag) nu in gebruik bij het Leger des Heils. De voorm. (Geref.) Zuiderkerk (Achterom 46) is een neoclassicistische zaalkerk uit 1888 naar ontwerp van G. van der Kaaden (vergroot 1916). De (Remonstr.) Genestetkerk (Oude Delft 102) [12] vindt haar oorsprong in een achter de straatbebouwing gelegen mouterij, die in 1639 als schuilkerk werd ingericht. De zaalkerk die in 1896 het oude godshuis verving, is een neorenaissance-ontwerp van L. Couvée en bevat een door de firma Van Dam gebouwd orgel (1900). Het huidige toegangspand (Oude Delft 100; 1909, A. van der Lee) heeft boven de poort een door A.W.M. Odé vervaardigd portretmedaillon van predikant en dichter P.A. de Genestet.
Jugendstil-details heeft het gebouw voor Chr. Samenkomsten (Rietveld 118; circa 1910). Opvallend is het steile zadeldak van de moderne (Herv.) Bethlehemskapel (Floresstraat 2; 1957, J.H. Kooreman en J.J. Raue). De R.K. H. Pastoor van Arskerk (Kappeyne van de Copellostraat 4; 1958-'59, J.H. Froger) is een van de weinige moderne naoorlogse koepelkerken. In 1960 gebouwd zijn de (Herv.) Sionskerk (Cort van der Lindenstraat 1; ontwerp A. Komter), met toren en voor die tijd kenmerkende beton-omraamde vensters, en de (Geref.) Immanuëlkerk (Prof. Schoemakerstraat 1), een moderne kerk met aangebouwde zalen naar ontwerp van F.A. en F. Eschauzier, A. van den Berg en P. de Vletter en met een glas-in-loodraam van G. van 't Net.
De voorm. Fundatie van Renswoude (Oude Delft 49) [13] werd in 1745 gesticht door Maria Duijst van Voorhout, vrijvrouwe van Renswoude, en was bestemd voor de verdere opleiding van de meest begaafde jongens uit het naastgelegen weeshuis (Barbaraklooster). Het drielaagse huis met hoekrisalieten en pronkrisaliet, maar met een asymmetrisch geplaatste ingang, verrees in 1756-'59 in Lodewijk XV-stijl naar ontwerp van Joseph Bollina. De als stucwerker opgeleide Bollina voorzag het zeer diepe pand van rijk rococo-stucwerk.
Het voorm. Meisjeshuis (Oude Delft 116) [14] is een monumentaal tweelaags pand met mezzaninoverdieping en hardstenen deuromlijsting. Het werd opgetrokken in 1769-'71 naar ontwerp van stadsfabriek Nicolaas Terburgh ter plaatse van het oude H. Geestzusterhuis, dat in 1577 als protestants meisjesweeshuis ging dienen. Jacob Mattheus Cressant verzorgde het natuursteenwerk en de beide meisjesbeelden (1769) op de ingangsomlijsting in Lodewijk XV-stijl. Het rococo-stucwerk in het interieur is van Johan van Gorkum en Jacob Mathlener. De voorgevel is in 1956 gerestaureerd. De aangrenzende tuin kwam pas begin 20ste eeuw tot stand, na de afbraak van twee huizen.
Het psychiatrisch centrum ‘Joris’ (St.-Jorisweg 2), ontstond in 1893-'95 als buitengesticht van het St.-Jorisgasthuis. Volgens het toen moderne paviljoensysteem bouwde men naar plannen van M.A.C. Hartman aan weerszijden van een centrale as een krankzinnigengesticht met acht paviljoens. De paviljoens zijn alle rond 1990 gesloopt, maar het met neorenaissance- en chaletstijl-elementen uitgevoerde hoofdgebouw met kapel (1893) is behouden. Aan het eind van de centrale as staat bij het Rijn-Schiekanaal de forse directeurswoning Villa Maria (Oostsingel 181; 1894), in dezelfde stijl opgetrokken naar plannen van Hartman.
Het voorm. weeshuis (Koningsplein 83) [15] werd in 1909-'10 gebouwd in Nieuw Historiserende stijl naar ontwerp van A. van der Lee en verving het oude
| |
| |
Delft, Weeshuis
onderkomen in het St.-Barbaraklooster. De entree van het met hoek- en middenrisalieten uitgevoerde pand wordt geflankeerd door keramische reliëfs met voorstellingen van wezen, ontworpen door A.W.M. Odé en uitgevoerd door ‘De Porceleyne Fles’. De laatste wezen verlieten het gebouw in 1926, maar al in 1923 werd het voor de ‘Delftsche Schoolvereeniging’ naar plannen van E. Elout verbouwd tot een school voor vrijzinnig lager en MULO-onderwijs. De dakruiter is hersteld in 1992.
Verdedigingswerken. Nadat Albrecht van Beieren in 1359 Delft had ingenomen, beval hij de ontmanteling van de stadswallen. In 1394 mochten de grachten worden verbeterd en nieuwe poorten gebouwd. Pas vanaf 1449 konden ook weer wallen, muren en muurtorens worden aangelegd; daaraan werkte men tot circa 1530. De laat-middel-eeuwse ommuring werd in 1573 versterkt met drie kleine bastions, maar tot een moderne versterking met bastions en ravelijnen kwam het niet. In 1834-'46 werden de meeste verdedigingswerken gesloopt. Wel behouden bleef de Oostpoort of ‘St.-Catharijnepoort’ (Oostpoort 2) [16] uit circa 1400, voorzien van twee ronde torens met een achtzijdige bovengeleding met nissen en ter bekroning een ranke spits (1514). De laat-gotische nis boven de doorgang (veldzijde) bevat een modern wachtersbeeld (H.J. Etienne). Aan de noordzijde staat nog een stuk stadsmuur met (later) overdekte weergang, aansluitend op een lage waterpoort over het Oosteinde. Het geheel is in 1962-'64 onder leiding van J. Kruger gerestaureerd. Verder zijn drie halfronde muurtorens gespaard gebleven. De rond 1500 gebouwde Bagijnentoren (Phoenixstraat 41) [17] heeft men in
Delft, Oostpoort
1932 en in 1967 gerestaureerd. De vroeg-16de-eeuwse St.-Joristoren of Rietveldse toren (Oosterstraat 94) [18] kreeg in de 18de eeuw een nieuwe opbouw, waardoor de toren het karakter van een tuinkoepel heeft. De eveneens vroeg-16de-eeuwse St.-Huybrechtstoren of St.-Hubertustoren (Oostplantsoen 140) [19] diende begin-19de-eeuw nog als pyrotechnische werkplaats de ‘Artillerie-Inrichtingen’ waar K.W. Naundorff korte tijd werkzaam was. Bij een restauratie in 1914 naar plannen van (de latere schilder/vervalser) Han van Meegeren werd de bovenbouw gereconstrueerd en na toevoeging van een botenvleugel ging het geheel dienst doen als clubhuis voor de roeivereniging ‘De Delftse Sport’ (aangepast 1991). Ook bleef nog een stuk stadsmuur met laatgotisch poortje bewaard bij Westvest 43.
Het stadhuis (Markt 87) [20] is een fors vierkant gebouw met een kleine (oorspronkelijk open) binnenplaats en een ingebouwde toren. Deze toren verrees eind 13de eeuw als de grafelijke gevangenis (Nieuwe Steen). Aan de westzijde van de binnenplaats zijn resten van het Oude Steen aangetroffen (tweede helft 13de eeuw). In 1436 kwam de stad in bezit van het complex, waarna aan de
| |
| |
Delft, Stadhuis, plattegrond
noordzijde een ‘stedehuys’ verrees. De toren kreeg rond 1450 een gewelf, de (verhoogde) begane grond werd raadkamer en het hoger gelegen cachot kreeg een stedelijke functie. Verder werd de toren toen verhoogd met een laat-gotische, met Gobertangesteen beklede, lantaarn en een omloop met balustrade (dichtgezet rond 1840). Aan de westzijde verrees rond 1500 een natuurstenen traptoren. In 1536 brandde het stadhuis uit en opnieuw in 1618. De stadhuistoren bleef bij de laatste brand vrijwel ongeschonden; het tentdak met de decoratieve wijzerplaten stamt van kort na 1536. In de toren hangen klokken gegoten door Henrick van Trier (1570) en François Hemony (1659).
Hendrick de Keyser maakte een plan voor de in 1619-'20 uitgevoerde herbouw, waarbij het stadhuis aan drie zijden een met zandsteen beklede maniëristische gevel kreeg met een Vlaamse gevel aan de noord- en de zuidzijde. De rijk uitgevoerde voorgevel met vensters voorzien van schelpvormige bekroningen kent een superpositie van dorische, ionische en corinthische pilasters, de laatste in een aedicula-vormige opbouw met segmentvormig fronton, Justitiabeeld en het wapen van Holland. De uiteindelijke vorm hiervan, evenals de toegevoegde dakbalustrade, zijn nadere uitwerkingen van de Delftse uitvoerders van de herbouw. Aan de voorzijde bevindt zich de door een arcade van de Vierschaar gescheiden Burgerzaal, aan de noordwestzijde de Schepenkamer en aan de zuidwestzijde de Burgemeesterenkamer. In 1660-'64 volgden enkele inwendige verfraaiingen en in 1720-'21 en 1780-'86 enkele herstellingen. Ten behoeve van het kantongerecht wijzigde men in 1825-'44 de indeling van het gebouw. Zo kreeg de Burgemeesterenkamer een neoclassicistisch interieur. De andere veranderingen zijn bij de restauratie van 1934-'39 (N. Lansdorp) weer verwijderd. Bij de restauratie van 1962-'66 (J. Kruger) zijn de nieuwe schuifvensters en de - streng neoclassicistische - ingangspartij vervangen door kruisvensters en een reconstructie van de oorspronkelijke overhuifde ingang met overhuifd balkon daarboven. Onder leiding van dezelfde architect is in 1980-'81 een inwendige restauratie uitgevoerd, waarbij onder meer de Vierschaar is gereconstrueerd.
Delft, Stadhuis
| |
| |
Delft, Gemeenlandshuis van Delfland
In 1984-'86 is elders een stadskantoor (Phoenixstraat 10-22) gebouwd naar ontwerp van J.M.J. Coenen.
Het Gemeenlandshuis van Delfland (Oude Delft 167) [21] is een breed pand, waarvan de zeer rijke laatgotische gevel is uitgevoerd met een balustrade en een trapgevel met pinakels. Rond 1505 liet Jan de Huyter zijn woonhuis aan de linker- en de achterzijde uitbreiden en voorzien van een achtzijdige traptoren. Verder werd toen de natuurstenen voorgevel met kruisvensters opgetrokken. Getuige de forse steenhouwersmerken leverde de Zuid-Brabantse steenhouwer Le Prince de hardsteen hiervoor. Nadat in 1572 het huis van de Spaansgezinde De Huyters verbeurd was verklaard, diende het enige tijd als Hof van Holland en ‘'s Heeren Herberge’. In 1645-'52 heeft men het gebouw geschikt gemaakt voor het Hoogheemraadschap. Boven de laat-gotische ingang met ezelsrugboog werd een classicistische cartouche met wapenschilden aangebracht (vlak gehakt 1798, geschilderd 1891). Restauraties zijn uitgevoerd in 1889-'91 en 1931-'33, waarna in 1972-'75 een achteruitbreiding volgde (J. Kruger). Binnen bevinden zich laat-gotische sleutelstukken. De daar en aan de gevel voorkomende decoratieve hopbellen herinneren eraan dat de bouwheer de hopaccijns pachtte. Voorts is er nog de Dijksgraafskamer met een geschilderd behang uit de tweede helft van de 18de eeuw.
Het voorm. Armamentarium of wapenmagazijn van de Staten van Holland en Westfriesland (Oude Delft ong.) [22] kwam in 1601-'02 tot stand ter plaatse van de voorm. stadstimmerwerf op de uiterste punt tussen de Oude Delft en de Geer. Het zuidelijkste en oudste gebouw bestaat uit vier vleugels rond een binnenplaats en is voorzien van zeven maniëristische poortjes met (dorische) wortelmotieven. Aan de noordzijde volgde in 1660 een uitbreiding met een wachthuis en smederij. Hier tegenaan verrees in 1691-'93 een fors maar sober classicistisch magazijngebouw met vier vleugels om een binnenplaats (verbouwd 1836-'37). Aan de zijde van de Oude Delft hangt een groot gevelreliëf van Johannes Blommendael, voorstellende de oorlogsgod Mars omgeven door oorlogstrofeeën en wapenschilden (1692). Het oudste gebouw werd in 1753 grondig verbouwd en rond 1830 van de topgevels ontdaan en gepleisterd. Een restauratie is uitgevoerd in 1981-'89. Al sinds 1980 dient het gehele complex als Koninklijk Nederlands Leger- en Wapenmuseum ‘Generaal Hoefer’.
Overige militaire gebouwen. Gevaarlijke stoffen als zwavel en salpeter werden in de 17de eeuw opgeslagen in het voorm. clarissenklooster. De hier in de tuin gebouwde kruittoren ontplofte in 1654 met een verwoestende klap. Een (inmiddels verdwenen) nieuw buskruitmagazijn van de Staten van Holland en Westfriesland verrees in 1690 aan de Buitenwatersloot. Het voorm. artilleriemagazijn (Paardenmarkt ong.) [23], een langgerekt tweebeukig gebouw voor de opslag van affuiten, kwam in 1671 tot stand op het omgewoelde kloosterterrein. Boven de middelste van de drie inrijpoorten hangt het wapen van Holland met kanonslopen. Aan de zijde van de wal verrees rond 1750 een salpeterloods (Philibertspanten uit 1828) en aan de zuidzijde in 1790 een wachthuis, dat in 1824 werd vergroot tot vuurwerkerslaboratorium. Het smeedijzeren toegangshek is afkomstig van de Houttuinen (circa 1750; heropgesteld 1989). Het magazijn doet nu dienst als depot van het legermuseum. Ter plaatse van de oude stadspaardenstallen verrees in 1843-'44, naar plannen van P. Baart de la Faille - en met C. Zemel als opzichter - de sober neoclassicistisch vormgegeven infanteriekazerne (Paardenmarkt 1) [24]. Dit gebouw met aanvankelijk twee brede en twee kortere smalle vleugels rond een binnenplaats werd in 1863 met één bouwlaag verhoogd, waarbij men de Philibertspanten hergebruikte. Sedert 1929 is het in gebruik voor huisvesting van
| |
| |
geestelijk gehandicapten waartoe het in 1948-'52 werd verbouwd. Zij- en achtervleugels zijn in 2003 gesloopt ten behoeve van nieuwbouw. Van de tussen 1679 en 1903 aan de Van Leeuwenhoeksingel gevestigde 's Lands Artillerie-Inrichtingen (Stationsplein 18-22) resteren enkele midden-19de-eeuwse gebouwen die later ingrijpend zijn verbouwd. Van de voorm. kogelgieterij (Buitenwatersloot 270) is een gepleisterd robuust poortgebouw in neoclassicistische stijl behouden (1845-'46).
De vleeshal (Voldersgracht 2) [25] kreeg in 1650 - mogelijk naar ontwerp van steenhouwer Hendrik Swaef - de huidige vorm als een classicistisch gebouw met een zandstenen voorgevel, die werd voorzien van een fronton met daarin het stadswapen. Boven de twee via trappen toegankelijke ingangen hangen gebeeldhouwde runderkoppen (teruggeplaatst 1914). Van de in 1295 gestichte voorganger resteert de overwelfde kelder met kruisribgewelven op gedrongen pijlers van Ledesteen (eerste helft 14de eeuw). De hal zelf wordt inwendig opgedeeld door vier toscaanse zuilen die onderslagbalken en een vlakke zoldering
Delft, Vleeshal
Delft, Waag
dragen. Van 1872 tot 1910 diende het gebouw als korenbeurs en na 1945 als studenten- en later als jongerensociëteit. Aan de westzijde staat de overdekte vismarkt (Hippolytusbuurt ong.), een in opzet 17de-eeuws maar later vernieuwd langwerpig gebouw met schilddak. De vismarkt is naar alle zijden te openen door het neerklappen van luiken (later veranderd).
De waag (Markt 11) [26] is een statig gebouw voorzien van een luifel en een
Delft, Stadstimmerwerf achter stadsleenbank
fronton met daarin het stadswapen en handelssymbolen. Ontstaan in 1536 en uitgebreid met een buurhuis in 1664, kreeg het gebouw in 1770 de huidige gevel met Lodewijk XV-details naar ontwerp van stadsfabriek Nicolaas Terburgh. Binnen bevindt zich een balans uit 1647. Het voorste deel van de verdieping was sedert 1674 in gebruik als ‘Goud en Zilversmeeden Gildekamer’ (gevelsteen 1770) en de achterzijde vanaf 1767 als ‘Collegium Medico Pharmaceuticum’ (gevelsteen 1767). Het waaggedeelte heeft tot 1960 als zodanig dienst gedaan. In 1973-'74 is het gehele pand verbouwd tot Waagtheater en sinds 1996 dient het als stadscafé.
Het stadsboterhuis (Markt 17) [27] is een fors tweelaags gebouw met mezzaninoverdieping, middenrisaliet en een fronton dat het door botervaten geflankeerde stadswapen draagt. Op de daklijst staan met festoenen versierde zandstenen botervaten. Twee in oorsprong 16de-eeuwse huizen met overwelfde kelders werden in 1765 naar ontwerp van stadsfabriek Nicolaas Terburgh achter één gevel samengevoegd. De achterzijde aan de Wijnhaven kreeg een gezwenkte schijngevel in Lodewijk XV-stijl, voorzien van een open oeil-deboeuf met daarin een zandstenen botervat.
De voorm. stadsleenbank (Burgwal 45) [28] is een fors gebouw met een statige drielaagse gevel uit 1768-'69 naar ontwerp van Nicolaas Terburgh. Van
| |
| |
Delft, Woonhuis Oude Delft 95
1676 tot 1922 diende het als stadsleenbank, waarbij men ook het noordelijke deel van de tot aan de Molslaan doorlopende gebouwen van het Heilig Geestgasthuis gebruikte. Aan de Burgwal bevonden zich de kassierswoning en de opslagzolders. De doorrit werd in 1922 aangebracht ten behoeve van de toen hier gevestigde fietsenfabriek ‘De Eland’. Op het achterliggende terrein was vanaf 1579 de stadstimmerwerf gevestigd. Hiertoe gebruikte men het zuidelijke deel van het diepe eenlaagse gebouw van het Heilig Geestgasthuis Molslaan 104 (derde kwart 15de eeuw; restaurant sinds 1978).
Het voorm. raadhuis van Vrijenban (Nieuwe Plantage 58) [29] kwam in 1877-'79 tot stand na een prijsvraag, waarbij de tweede prijs - het goedkopere ontwerp van B. Schelling - werd uitgevoerd. Het tevens als burgemeesterswoning dienende forse eclectische pand heeft een hoektoren boven de ingang en een gedeelteijk gietijzeren loggia over twee verdiepingen. Op het dak liggen Oegstgeester dakpannen. In 1997 is het ingericht als kantoor.
Het voorm. kantongerecht (Korte Geer 11) [30] werd in 1907-'08 gebouwd
Delft, Polytechnische school, wetenschapsvilla Westvest 7
naar een ontwerp van W.C. Metzelaar in late neorenaissance-stijl. Dit L-vormige gebouw is opgetrokken in lichtrode verblendsteen en heeft op de hoek een uitspringend middendeel met entree en dakerker. Het interieur is goed behouden.
De voorm. politiepost annex woonhuis (Poortlandplein 5) is een traditionalistisch vormgegeven blokvormig pand uit circa 1925.
Technische Universiteit. Van 1814 tot 1828 was in Delft de Rijks Artillerie-, Genie- en Marineschool gevestigd, maar in 1828 werden alle officiersopleidingen in Breda geconcentreerd. Ter compensatie kreeg Delft in 1842 de Koninklijke Academie voor de opleiding van burgerlijke ingenieurs. Deze werd gevestigd in het monumentale patriciërshuis Oude Delft 95 [31], gebouwd in 1717-'20 voor Willem Hendriksz Hooft ter plaatse van drie huizen. Dit rijke pand met zijrisalieten en een pronkrisaliet in Lodewijk XIV-stijl werd in 1799 door de staat aangekocht om te dienen als zetel voor het ‘Departement van de Delf’ en huisvestte in 1814-'28 de Artillerieschool. Bij dit hoofdgebouw bouwde men in 1845 ter plaatse van een ouder huis een tweelaags laboratoriumgebouw (Oude Delft 91), met inwendig gietijzeren kolommen en gietijzeren tralieliggers. In 1847 werd het Delftsch Studenten Corps opgericht en in 1853 het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Met de wet op het middelbaar onderwijs (1864) veranderde de Academie in de
| |
| |
Polytechnische School. Oude Delft 95 bleef het hoofdgebouw. Naast de ingang is het N.A.P.-hoofdmerk zichtbaar, onderdeel van de in 1875-'85 uitgevoerde Rijksdriehoeksmeting. In de tuin verrees in 1865 de onderwijsvilla Westvest 9 [32] voor de afdelingen scheikundige technologie en werktuigbouw. Dit door C.J. de Bruyn Kops ontworpen forse eclectische gebouw heeft een gepleisterd middenrisaliet met attiekstuk voorzien van een fronton. De in 1864 als hoogleraar in de ‘schone bouwkunde’ aangestelde E.H. Gugel ontwierp in 1874 de - op een rijker attiekdeel na - vrijwel identieke wetenschapsvilla Westvest 7 [33] met een grote collegezaal en natuurkundelaboratoria. G.J. Morre, assistent van Gugel en later hoogleraar, maakte in 1875 het plan voor de verbouwing van enkele oudere huizen en het oude laboratoriumgebouw tot het onderkomen voor de civiel en bouwkundig ingenieurs (Oude Delft 89-91) [34]. In twee fasen (1875 en 1877) kwam een langgerekt en gepleisterd sober neoclassicistisch gebouw tot stand. Vanaf de stichting was de opleiding tot Indisch ambtenaar gelieerd aan de Polytechnische School; voor die opleiding werd de Indische Instelling (Oude Delft 69) [35] opgericht. De instelling werd gehuisvest in een voorm. gemeenteschool die in 1895 werd uitgebreid en voorzien van een nieuwe voorgevel in neorenaissancestijl naar ontwerp van M.A.C. Hartman. Na het definitieve vertrek van de instelling naar Leiden in 1900 diende het gebouw nog geruime tijd als politiebureau. In 1997-'98 werd het verbouwd tot appartementen.
Nieuwe uitbreidingen van de Polytechnische School verrezen aan weerszijden van het Rijn-Schiekanaal. Hoewel een ontwerp van Gugel en Morre al klaar lag, besloot de referendaris van Kunsten en Wetenschappen Victor de Stuers - mede vanwege een conflict met Gugel over het Utrechtse Academiegebouw - het ontwerp voor het Bacteriologisch Laboratorium (Nieuwelaan 1-5) [36] aan rijksbouwmeester J. van Lokhorst te gunnen. Dit in 1895 gebouwde laboratorium met de voor Van Lokhorst kenmerkende combinatie van neogotische en neorenaissance-details heeft tot 1957 als zodanig dienst gedaan en is in 1982 tot appartementen verbouwd. In eenzelfde stijl door Van Lokhorst ontworpen (1891) is het voorm. gebouw voor Geodesie (Kanaalweg 4; 1892-'95) [37]. Het initiatief kwam van de hoogleraar landmeten, waterpassen en geodesie Ch.M. Schols, die het gebouw moest delen met de Dienst der Rijksdriehoeksmeting (tot 1930). Op het hoger opgetrokken middendeel werd naar voorbeeld van de Leidse sterrenwacht een observatorium geplaatst. Verder maakte Van Lokhorst het ontwerp (1897) voor een laboratorium voor elektrotechniek, dat in tweede instantie werd veranderd in Laboratorium voor Natuurkunde en Elektrotechniek (Kanaalweg 2; 1902-'03, uitgebreid 1917) [38]. Dit moderne gebouw met elektrische verlichting heeft tot 1969 als laboratorium dienst gedaan en kende een dynamogebouw, een hoogspanningslaboratorium (1937) en een ijzervrij gebouw voor elektromagnetische proeven (1949).
Met de wet op het hoger onderwijs (1905) veranderde de Polytechische School in een Technische Hogeschool met promotierecht. Het door H. Evers ontwikkelde ‘systematisch bouwplan’ werd met de nodige wijzigingen door rijksbouwmeester J.A.W. Vrijman in 1908 gepresenteerd. Hierin was naast de twee bestaande locaties voorzien in gebouwen aan het Schuttersveld en in de Wippolder. Het forse voorm. complex voor Werktuig- en Scheepsbouwkunde (1905-'11) [39] werd verwezenlijkt door Vrijman, die daarbij uitging van een ontwerp van zijn voorganger Van Lokhorst (1902). In neorenaissance-stijl verrezen een onderwijsgedeelte (Nieuwelaan 114-166; uitgebreid 1921 en 1942) en een laboratorium (Ezelsveldlaan 61; uitgebreid 1928), en in chaletstijl de dienstwoningen Ezelsveldlaan 55-57 en Nieuwelaan 180. In 1991 heeft men het onderwijsgedeelte verbouwd tot appartementen en het laboratoriumgedeelte - bestaande uit drie hallen voor proeven aan stoom-, gas- en petroleumwerktuigen en een kolenhuis - verbouwd tot techniekmuseum (ontwerp J. van Zwol).
Het eerste grote gebouw in de Wippolder was bestemd voor de faculteit Mijnbouwkunde en Petroleumwinning (Mijnbouwstraat 120; 1912) en deed tevens dienst als mineralogisch-geologisch museum. Dit door Vrijman ontworpen gebouw in neorenaissance-stijl met ‘Um 1800’-details heeft een hogere middenpartij met gezwenkte topgevel. Het beeldhouwwerk bij de ingang is van A. Alexander (1911). Minder neorenaissance-vormen en meer ‘Um 1800’-details vertoont het door Vrijman ontworpen gebouw voor Technische Botanie (Julianalaan 67; 1919) [40], sinds 1983 Kluyverlaboratorium voor Biotechnologie. In de achterliggende botanische tuin staan enkele bijzondere door de firma G. Röder gebouwde kassen. In vergelijkbare stijl ontwierp Vrijman het voorm. gebouw voor Scheikundige Propaedeuse (De Vries van Heijstplantsoen 2), waar analytische scheikunde werd onderwezen. De plannen dateerden uit 1914, maar het gebouw werd pas in 1923 in gebruik genomen (ingrijpend verbouwd 1963). Op het Schuttersveld staat de forse voorm. Centrale Bibliotheek (Schuttersveld 2; 1915) [41]. Het hoofdgedeelte met rijk uitgevoerde ingang, terzijde staande toren met dakruiter, centrale hal, leeszaal en werkkamers is ontworpen in rijke neorenaissance-stijl. Het depotgebouw ter rechterzijde is uitgevoerd in gewapend beton en staal, maar heeft een bakstenen gevel met een superpositie van kolossale dorische en ionische pilasters. Aan de achterzijde staat het
Delft, Technische Universiteit, Centrale Bibliotheek (1987)
| |
| |
voorm. gebouw voor Weg- en Waterbouwkunde (Oostplantsoen 94-125; 1918-'23) [42], ontworpen door Vrijmans adjunct G. van Drecht in rijke Nieuw Historiserende stijl met art décodetails. Deze zijn vooral herkenbaar bij de door H.A. van den Eynde gebeeldhouwde entreepartij. In de kelders bevond zich een tachtig meter lang laboratorium. Aan het Schuttersveld kwam in 1931 het door H. Kammer functionalistisch vormgegeven Waterloopkundig Laboratorium gereed, waarvan alleen de dienstwoning bewaard is gebleven. Beide gebouwen maakten van 1976 tot 1997 deel uit van de centrale bibliotheek. De gebouwen zijn nu deels tot appartementen omgebouwd. Van Drecht ontwierp ook in de Wippolder enkele opmerkelijke gebouwen, zoals het voorm. Laboratorium voor Microchemie en Metallografie (Mijnbouwplein 11), later Technische Fysica, waarvan de plannen dateerden uit 1917 maar de uitvoering in Nieuw Historiserende stijl moest wachten tot 1929-'30. Na 1966 kreeg het gebouw een algemene bestemming. Zijn belangrijkste werk is het enorme voorm. Rode Scheikundegebouw (Julianalaan 132-134), waarin de Nieuw Historiserende stijl is vermengd met expressionistische vormen, zoals zichtbaar is bij de ranke toren (met sprinklerreservoir). De maskerachtige versieringen aan de gevels verhullen de afvoeren van zuurkasten. Na het bouwbegin in 1918-'23 bleef het gebouw lange tijd onvoltooid, om pas in 1945 in gebruik te worden genomen. Al vanaf 1948 ging het als hoofdgebouw van de
Delft, Technische Universiteit, aula
Technische Hogeschool dienen. Op het voorplein staat een beeld van Prometheus (L.O. Wenckebach). Door de problemen met dit gebouw begon men in 1936-'37 met plannen voor een soberder en goedkoper scheikundegebouw naar ontwerp van G.C. Bremer en met H.L. Engberts als uitvoerend architect. Dit functionalistisch vormgegeven Gele Scheikundegebouw (Julianalaan 144) werd in 1945 in gebruik genomen. Na de oorlog volgden grootschalige uitbreidingen van de Technische Hogeschool, sinds 1986 Technische Universiteit. Deze werden zuidwaarts verwezenlijkt met de Mekelweg als centrale as. Vermeldenswaardig uit de eerste periode zijn de Proeffabrieken voor Fysische en Chemische Technologie (Prins Bernhardlaan 6; 1951, C.A. Abspoel), het voorm. Cartografisch Instituut (Kanaalweg 3; 1954-'56, H. Postel), het gebouw voor Werktuigen Scheepsbouwkunde (Mekelweg 2; 1955, A. van der Steur en G. Drexhage) - met vier uit het water oprijzende vleugels - en het gebouw van Technische Natuurkunde (Lorentzweg 1; 1963, P. Verhave). Tot de architectonische visitekaartjes behoort de aula (Mekelweg 1; 1959-'66), ook wel de ‘kikker’ genoemd, met zijn schotelvormige voorgespannen betonconstructie voor het Groot Auditorium, het uitkragende gevouwen dak boven de collegezalen en het als foyer dienende centrale trappenhuis daartussen. J.H. van den Broek en J.B. Bakema maakten het ontwerp en zij waren ook verantwoordelijk voor het Interfacultair Reactor-Instituut (Mekelweg 15; 1963) en de gebouwen van Civiele Techniek (Stevinweg 1; 1961-'75) en Bouwkunde (Berlageweg 1; 1970). Van verre zichtbaar is de hoogbouw van Elektrotechniek (Mekelweg 4; 1972, G. Drexhage) en juist nogal verscholen onder een
gebogen grasdek ligt de nieuwe Centrale Bibliotheek (Prometheusplein 1; 1993-'97, architectenbureau Mecanoo).
Scholen. Uit 1852 dateert de door P.J. Schouten ontworpen voorm. R.K. lagere school (Nieuwe Langendijk 61-63) [43], die opvalt door haar forse fronton. De eerste (voorm.) openbare lagere gemeenteschool (Molslaan 94-102) [44], een tweelaags neoclassicistisch pand uit 1860, is een ontwerp van gemeentearchitect C.J. de Bruyn Kops. Aansluiten werd in 1875 een openbare lagere meisjesschool gebouwd waarvan de ingang (Burgwal 41) met het opschrift ‘Gemeenteschool’ (1875) is bewaard. De tweede (voorm.) openbare lagere school (Verwersdijk 8) [45] kwam in 1874 tot stand voor jongens. De Bruyn Kops ontwierp deze school in de vorm van een stadswoonhuis met asymmetrisch ingangsrisaliet en romantischneoclassicistische rondboogvensters met wenkbrauwen. Van een school in de Raamstraat van zijn hand resteert de neoclassicistische onderwijzerswoning Raamstraat 16 (1881). Eveneens ontworpen door De Bruyn Kops is het voorm. Gymmnasium (Westvest 41) [46], een fors tweelaags neorenaissancepand uit 1890. Karakteristiek is de entree met ‘triomfboog-motief’. Uit dezelfde tijd dateren de eenvoudige eenklassige Zondagschool (Rotterdamseweg 422; 1890) en de in neorenaissance-stijl uitgevoerde Burgeravondschool (Raamstraat 45; 1891). Th. Anema ontwierp de Chr. MULO-school ‘Elout van Soester-Woude’ (Spoorsingel 7-8; 1908) [47], een neorenaissance-schoolgebouw met bovenwoning voor de hoofdonderwijzer. Sober neoclassicistisch van vorm is de Chr. lagere Groen van Prinstererschool (Nieuwe Langendijk 44-48; 1912). Van kort na de schoolwet van 1920 dateren de L-vormige Chr. lagere Dr. H. Bavinckschool (Trompstraat 25) en de met expressionistische details uitgevoerde R.K. lagere scholen Oosteinde 56 (1926; St. Rosa, E.H.
Lucenburg) [48] en Raam 20. Expressionistische details vertoont ook de
| |
| |
Delft, Woonhuis Breestraat 1
voorm. Hogere Burger School (Mijnbouwstraat 25; 1922, M.Th. Elout). Traditionalistische vormen hebben de Prins Mauritsschool (Nassaulaan 54; 1926), de Wilhelmus van Nassauschool (C. Fagelstraat 65; 1933, L.C. Kalis) en het V-vormige lagere schoolgebouw Kloosterkade 159 (circa 1925). Opmerkelijk is ook de door H. Hertzberger ontworpen zesklassige lagere Montessorischool (Jacoba van Beierenlaan 166; 1966) met L-vormige lokalen en een hal.
Woonhuizen. Het huizenbestand van Delft wordt vooral gekenmerkt door diepe panden. In eerste instantie was de bebouwing aan de Nieuwe Delft dichter dan die aan de Oude Delft, waar enkele huizen met zijkamers voorkomen (Oude Delft 167 en 169). Vaak zijn de huizen later opgehoogd met een (mezzanino)verdieping of met twee dan wel drie buurpanden samengevoegd achter een nieuwe gevel. Achter dergelijke jongere gevels schuilen dan ook vaak oude kappen, balklagen of houtskeletten. In de bij de stadsbrand van 1536 gespaarde delen van de stad bleven enkele panden deels behouden. De eenlaagse panden Kolk 22 en Oosteinde 75 behielden achter de latere voorgevel nog gedeeltelijk hun laat-gotische houtskelet. Oosteinde 75 kan rond 1500 zijn verhoogd en heeft nog restanten van arkeltorentjes. De in andere steden nog geruime tijd aanwezige houten gevels werden in Delft na 1536 subiet verboden. Alleen aan de achterzijde van
Delft, Woonhuis Wijnhaven 16
Markt 16 is een stenen gevel op een houten overkraging zichtbaar. Het later van zijn zijhuis ontdane huis Breestraat 1 (circa 1540) heeft een kelder met kruisgewelven en een laat-gotische ingangspartij. Het diepe huis Wijnhaven 16 behield de begane grond met de bijzondere hardstenen onderpui (blauwe arduin) uit circa 1520, met laat-gotische boogvelden en getordeerde colonnetten waarop de gevel erboven uitkraagt (steenhouwersmerken Le Prince). De trapgevel erboven werd kort na 1536 gebouwd en heeft per verdieping een kleine overkraging en geprofileerde korfbogen. Vergelijkbare geprofileerde bogen, maar dan klaverbladvormig, heeft de gevel van De Vergulde Pauw (Voldersgracht 6) met trapgevel en pinakels (bovenste stuk 17de-eeuws). Klaverbladvormige geprofileerde bogen zijn ook zichtbaar bij de gevel van Koornmarkt 64, die in een boogvulling is gedateerd ‘1545’. De jaartalsteen ‘1621’ slaat op een latere verbouwing. De roedenverdeling en kroonlijst dateren van circa 1800. De gevel van Noordeinde 9 (circa 1560) heeft vergelijkbare geprofileerde bogen. Eveneens voorzien van rijk bewerkte boogvelden is De Handboog (Koornmarkt 81; circa 1550), een rijzig pand met trapgevel, pinakels en vroege renaissance-details in de vorm van kandelaberzuiltjes onder de bogen van de eerste verdieping (ingrijpend gerestaureerd 1911). Het Wapen van Savoyen (Oude Delft 169) werd in 1565 voor Jan Peere Busijn gebouwd met
Delft, Woonhuis De Handboog
een trapgevel en zowel laat-gotische als vroege renaissance-details. Het rijzige pand bestaat uit een voor- en achterhuis en een zijkamer en heeft in de binnenhoek een achtzijdige traptoren. De huidige ingang is 18de-eeuws. Van 1807 tot 1816 herbergde het pand de Latijnse school (gevelsteen 1616) en na een ingrijpende restauratie (1953-'57, N. Lansdorp) het stadsarchief.
Van het aanzienlijke bestand aan 16de-en 17de-eeuwse woonhuizen is veel door latere verbouwingen aan het oog onttrokken. Zo is het dubbelpand Oude Delft 50-52 in opzet een L-vormig huis van net na 1536; uit die tijd dateren het houtskelet en de kapconstructie. Andere voorbeelden van diepe huizen met een oudere kern zijn Binnenwatersloot 3, Brabantse Turfmarkt 20 (twee huizen), Koornmarkt 32 (16de-eeuwse muurankers en kelder), Koornmarkt 55, Oude Delft 71, Oude Delft 180 (hoekblokversiering in Gobertangesteen) en Oude Delft 189.
17de-eeuwse huizen
Diverse laat-16de-eeuwse en vroeg-17de-eeuwse huizen met maniëristische trapgevels zijn behouden gebleven, waaronder het rond 1590 ten noorden van de gesloopte Begijnhofkapel gebouwde huis
| |
| |
Delft, Pand Beiaardschool
Bagijnhof 18 met dubbele trapgevel (gerestaureerd 1993). Het koopmanshuis Markt 2 werd in 1598 eveneens gebouwd ter plaatse van een ouder pand. Het kreeg een trapgevel aan de Marktzijde en aan de Voldersgracht een overkragende gevel met uitgebouwde traptoren en een bekroning met trapgevel en een ingezwenkte gevel. De trapgevels zijn gereconstrueerd bij de restauratie in 1965-'66 (J.H. Kooreman en J.J. Raue). De uit 1606 daterende maniëristische trapgevel van Koornmarkt 36 heeft zandstenen rolwerkversieringen boven de vensters. Veelvuldig toegepast zijn geblokte korfboogvormige ontlastingbogen, zoals ook te zien is bij de met hardstenen hoekblokken uitgevoerde trapgevel van Lange Geer 28 (circa 1615; gerestaureerd 1935). Het bovenste geveldeel rust op uitkragende korfbogen en dat is ook het geval bij Vrouwjuttenland 7 (1606) en Choorstraat 54 (circa 1620). Andere voorbeelden van simpele trapgevels uit het eerste kwart van de 17de eeuw zijn te vinden bij Verwersdijk 14, Achterom 45-47 (1620), Van der Mastenstraat 39 en 45, Paardenmarkt 45, Vlamingstraat 77 en Voorstraat 5. Een gezwenkte schoudergevel uit dezelfde tijd heeft Vrouwenregt 8. Diverse huizen verloren in de loop van de tijd hun trapgevel. Bij Oude Delft 51-53 en Oude Delft 65-67 werden ze verbouwd tot puntgevels, bij Voorstraat 1, Oosteinde 167 en de Beiaardschool (Kerkstraat 25) tot klokgevels. Bij het rijk met natuursteenblokken vormgegeven pand Oude Delft 38 uit 1614 heeft men de trapgevels eind 18de eeuw vervangen door een mezzaninoverdieping; de
ingangspartij is uitgevoerd in Lodewijk XVI-stijl. Eveneens later van een lijstgevel voorzien zijn onder meer Markt 30 (circa 1625), Oude Delft 255 en Kolk 1.
In het tweede kwart van de 17de eeuw voorzag men de bovenste trap van de trapgevels wel van een classicistisch fronton en klauwstukken, zoals te zien is bij Voorstraat 12 (circa 1635) en de rood gesausde gevel van Choorstraat 45 met op pilasters gelijkende penanten (1645; gerestaureerd 1926, N. van der Drift). Uit circa 1660 dateert de gepleisterde halsgevel met klauwstukken van Brabantse Turfmarkt 88. Classicistische woonhuisgevels komen in Delft niet voor, met uitzondering van de lijstgevel met fronton en zandstenen festoenen van Oude Delft 157 (circa 1660).
18de-eeuwse huizen
De op de Franse architectuur gebaseerde Lodewijk-stijlen werden vooral toegepast door rijke burgers die hun bestaande huizen van een nieuwe voorgevel voorzagen en het interieur vernieuwden. Aan het huis Oude Delft 136 is bijvoorbeeld te zien dat achter de rond 1800 opgetrokken gevel twee panden schuilen met verschillende verdiepingshoogten. Tot de rijkste patriciërshuizen in Lodewijk XIV-stijl behoort Oude Delft 123 (circa 1730), dat is voorzien van een hardstenen pronkrisaliet en een kroonlijst met gesneden consoles (gerestaureerd 1962-'64). De hier toegepaste spiegelboogvormige hardstenen vensterbekroningen zijn in het soberder uitgevoerde patriciërshuis Oude Delft 203 (circa 1735) vervangen door spiegelboogvormige strekken. Binnen heeft het een trappenhuis, plafonds en deuren in Lodewijk XIV-vormen. Het Museum Paul Tétar van Elven (Koornmarkt 67) [49] is een in oorsprong 16de-eeuws tweelaags pand met mezzaninoverdieping en een 17de-eeuwse overbouwde gang. De huidige voorgevel kwam rond 1715 tot stand met spiegelbogen boven de vensters. Tétar van Elven, docent handtekenen aan de Polytechnische School, voorzag het huis tussen 1864 en 1894 van diverse stijlkamers en bracht een kunstnijverheidcollectie bijeen. De plafondschildering in de salon (1886) is ontworpen door zijn opvolger A.F. Gips. Sinds 1927 is het huis in gebruik als museum en in 1971 heeft men een Lodewijk XIV-stucplafond (1723) ingebracht uit het pand Wijnhaven 9. Tot de grootste huizen van Delft behoort het met souterrain en drie bouwlagen opgezette patriciërshuis Oude Delft 205 (circa 1740), uitgevoerd in Lodewijk XIV-stijl met dubbele bordestrap en pronkrisaliet; de empirevensters dateren van circa 1820. Het interieur bevat een gewelfd stucplafond in de gang en een open bordestrap met lantaarn, alles in Lodewijk XIV-stijl.
Eveneens fors zijn de rond 1740 gebouwde herenhuizen Oude Delft 36, met pronkrisaliet, en Oude Delft 165, met omlijste ingang en een zorgvuldig gemetselde gevel. Smal en drielaags is het uit 1741 stammende herenhuis Oude Delft 241 met zijn
| |
| |
Delft, Herenhuis Oude Delft 241
bijzonder rijke pronkrisaliet en hardstenen borstweringsplaten. De ingang is asymmetrisch naast het pronkrisaliet geplaatst. Bij de rond 1730 gebouwde gevel van Oude Delft 73, een tweelaags herenhuis met mezzaninoverdieping, is juist het rijke pronkrisaliet asymmetrisch geplaatst. Het heeft een voorkamer in Lodewijk XIV-stijl (schoorsteenboezem empire, circa 1800) en een zeer lange gestucte gang. Ook Koornmarkt 93 en Voorstraat 19 hebben een asymmetrisch pronkrisaliet, Noordeinde 19 een asymmetrische deuromlijsting. Andere huizen met Lodewijk XIV-details zijn Hippolytusbuurt 28 (1749) en Oude Delft 47 en 121. Opvallend is het smalle woonhuis Wijnhaven 15 (circa 1740) met pronkrisaliet en een in het midden gebogen kroonlijst. Achter de rond 1800 opgetrokken voorgevel van het huis Portugal (Oude Delft 75) bevindt zich het rijke 18de-eeuwse interieur met de in 1897 deels ontmantelde maar desondanks belangrijke Ambon-kamer uit 1735-'38 (genoemd naar de herkomst van het gebruikte hout). Bij het plafond heeft Joseph Bollina het rijke Lodewijk-XIV-stucwerk over de oudere moerbalken aangebracht. In 1917 werd in dit huis de afdeling decoratieve kunst van de Technische Hogeschool ondergebracht. Een fors voorbeeld van een patriciërshuis met pronkrisaliet in Lodewijk XV-stijl is Oude Delft 141, waarvan de gevel rond 1760 vóór twee oudere panden werd opgetrokken. Het smallere huis Koornmarkt 41 heeft een gevel met asymmetrisch pronkrisaliet en spiegelboogvormige strekken en inwendig een gang met weelderig rococo-stucwerk. Ook Koornmarkt 85 en Noordeinde 5 zijn voorzien van een asymmetrische pronkrisaliet (beide circa 1760).
Laatstgenoemde heeft een uit 1789 daterend stoephek. Oude Delft 197 is voorzien van een lijstgevel met gesneden Lodewijk XV-consoles (circa 1760).
Een goed Lodewijk XVI-voorbeeld is het deftige patriciërshuis Oude Delft 201 (circa 1790) met middenrisaliet, mezzaninovensters in de kroonlijst en een fronton met dorische kenmerken. De omlijste ingang heeft Lodewijk XVI-guirlandes. Vergelijkbare ranke guirlandes zijn te vinden bij de ingangsomlijstingen van Koornmarkt 73 en Oude Delft 48 en 94. Sobere deftige gevels uit circa 1800 hebben Oude Delft 233 en Verwersdijk 63. Het brede herenhuis Voorstraat 22 (circa 1800) bezit inwendig Lodewijk XVI-details en heeft een geblokte ingangsomlijsting met fraai snijraam in empire-vormen. Vergelijkbaar hiermee is de hardstenen geblokte ingangsomlijsting van het vroeg-19de-eeuwse - in oorsprong dubbele - pand Hippolytusbuurt 14 (nu postkantoor). Empire-vormen vertonen Voorstraat 63 en Noordeinde 31 (beide circa 1820); het laatstgenoemde heeft empire-ramen met verdikte middenstijl en wisseldorpelklosjes.
De smallere gevels van minder belangrijke huizen kregen in de 18de eeuw vaak klokgevels. Voorbeelden hiervan zijn Markt 57 en 59 (beide gerestaureerd 1962), Choorstraat 32 en Hippolytusbuurt 26. Ook kunnen dergelijke gevels een versobering van een trapgevel zijn, zoals waarschijnlijk het geval is bij Oude Delft 152, Rietveld 46, Voldersgracht 16 en Voorstraat 53 en 55. Curieus zijn de smalle topgevels van Markt 55 en 60, die beide onderdeel zijn geworden van een groter pand. Opvallend zijn ook het 18de-eeuwse stalgebouw Schoolstraat 26-30, met flankerende gebogen vleugels, en het in 1787 ten behoeve van de hoofdwacht aan Markt 29 toegevoegde portiek in metselwerk. Van het eens landelijke gebied ten westen van de Vest resteren de theekoepels Laan van Overvest 10 (circa 1750) en 42 (18de eeuw).
19de-eeuwse huizen
In de eerste helft van de 19de eeuw bouwde men weinig volledig nieuwe huizen. Voorzien van dateringen zijn het met ingezwenkte lijstgevel uitgevoerde eenlaagspand Geerweg 62 (1824) en de huizen Molenstraat 1 (1824) en Brabantse Turfmarkt 95 (1831). In streng neoclassicistische stijl gebouwd in 1840-'41 is het brede drielaagse gepleisterde pand Oude Delft 15-21 met hoek- en middenrisalieten en een attiekborstwering. H. van Berckel, eigenaar
Delft, Woonhuizen Nieuwe Plantage 48-53
| |
| |
van de distilleerderij ‘De Papagaai’, kocht in 1840 het aangrenzende huis en gaf P. Adams opdracht tot de bouw van een nieuw dubbelhuis met in het midden een doorrit naar de binnenplaats. Een doorlopende rij dakkapellen heeft het neoclassicistische eenlaags buitenhuis Kanaalweg 1, gebouwd in 1847 voor de vijlenfabrikant H. Hartogh Heys. Voorbeelden van andere sobere neoclassicistische gevels zijn te vinden bij Oude Delft 56 en 68 (1850), Voorstraat 94 en Markt 74-76 (1867). Leerlooier H.H. Roes liet in 1870 het forse vrijstaande neoclassicistische herenhuis Oranje Plantage 79 bouwen. Mede door het gebruik van geprefabriceerde ornamenten kwamen vanaf 1860 woonhuizen met eclectische gevels tot stand. Het in de kern kort na 1536 gebouwde huis Wijnhaven 12 kreeg in 1863 een dergelijke gevel met eclectische sluitstenen en gebogen vensteromlijstingen. Andere voorbeelden uit die tijd zijn Koornmarkt 20a en Verwersdijk 31-33. Aan de randen van de binnenstad werden vanaf 1875 in deze stijl enkele rijen herenhuizen met gepleisterde parterre gebouwd, zoals Phoenixstraat 52-56, Nieuwe Plantage 18-19, Spoorsingel 24-30, Koningsplein 31-35 en Oranje Plantage 42-44. De huizenrij Nieuwe Plantage 48-53 (1884, ontwerp W.F.K. Schaap) heeft zinken daken. Voorbeelden van eclectische herenhuizen uit circa 1880 zijn Nieuwe Plantage 15-16 en Van Leeuwenhoeksingel 9-10 en 28-31. Forse eclectische herenhuizen zijn Van Leeuwenhoeksingel 40 (circa 1875) en Nieuwe Plantage 95 (1887). Opvallende topgevels op de hoeken hebben de onder- en bovenwoningen Coenderstraat 32-51 (1886, G. van der
Kaaden).
In het laatste kwart van de 19de eeuw verrezen herenhuizen en villa's in neorenaissance-stijl, bijvoorbeeld Noordeinde 21 (1887) voor brander V. van Meerten en het hiermee vergelijkbare pand Noordeinde 20-22 (1893) voor koopman J.A. Smit. Een rijke neorenaissance-vormgeving heeft het forse herenhuis Oude Delft 137-139 (1892), ontworpen door G. van der Kaaden voor advocaat W.F. van der Mandele. Het smalle en rijzige herenhuis Oude Delft 77 (1898), met balkon en loggia, is een ontwerp van S. van Eck. Andere neorenaissance-voorbeelden zijn Oude Delft 32 (1884, H.H. Bruigom), Markt 41 (1887), Breestraat 5-5a (1905), Buitenwatersloot 165 (circa 1890), Spoorsingel 14 (circa 1890), Spoorsingel 78-79 (1895, J.R. Vos), Spoorsingel 1-2 (1896) en Voorstraat 27-29 (1896, J.A. Tonnaer). Het laatstgenoemde pand vertoont ook neogotische details. Gebaseerd op internationale neorenaissance-voorbeelden is de strakke natuurstenen gevel van het Museum Lambert van Meerten (Oude Delft 199) [50], dat in 1893 als woonhuis werd gebouwd in opdracht van de brander L.A. van Meerten naar een ontwerp van A. le Comte en J.L. Schouten. Na het faillissement van Van Meerten in 1902 kwam het huis in 1909 aan de Staat als museum van kunst en kunstnijverheid. Het neorenaissance-interieur bevat ook onderdelen van een in 1881 afgebroken huis aan de Koornmarkt uit 1537. Voorbeelden van huizen in chaletstijl zijn Laan van Overvest 1-3 (circa 1890) en Heemskerkstraat 2 (circa 1900); een latere variant met imitatie-vakwerkgevels toont Hertog Govertkade 10-12 (circa 1910).
Delft, Museum Lambert van Meerten
20ste-eeuwse huizen
In 1899 maakte G. Versteeg het ontwerp met jugendstil-details voor het herenhuis Oude Delft 22. Veel voorbeelden van huizen in deze stijl kent Delft niet, wel zijn er woonhuizen met een combinatie van jugendstil-details en rationalistische elementen, zoals Koornmarkt 37-39 (1902), Voorstraat 85-89 (1903, C.J.L. Kersbergen), Oostsingel 79-86 (1908), Koornmarkt 43 (1909, J.Th. van Rossum), Heemskerkstraat 13-19 (circa 1912) en Koornmarkt 87 (1916, N. Rodenburg). Overwegend met rationalistische details uitgevoerd zijn Hooikade 26-28 en Houttuinen 19-23 (beide circa 1910).
Het forse huis Nieuwe Plantage 29 werd in 1906-'07 gebouwd voor F.G. Waller, de tweede directeur van de gistfabriek, naar een ontwerp in Nieuw Historiserende stijl van J.Th.J. Cuypers en J. Stuyt. Vergelijkbare stijlelementen hebben de pastorie van de gesloopte St.-Hippolytuskerk, Voorstraat 26 (1912, J.Th. van Rossum), en het voor S.H. Stoffel gebouwde huis Nieuwe Plantage 1 (1926, P. Verhagen). Uit 1919 dateert de door M.P.J.H. Klijnen voor dr. E. Beekman ontworpen villa Maerten Trompstraat 33. De expressionistische villa Onder 't Stroodak (Julianalaan 156) kwam in 1920 tot stand voor prof. Chr.K. Visser naar ontwerp van A.H. Wegerif. Zakelijk-expressionistische vormen hebben de met een bedrijfsgedeelte gecombineerde huizen Lange Geer 40-48 (circa 1925) en Voorstraat 15 (1922). J.B.A. Loomans ontwierp het laatstgenoemde pand en ook het woonhuis Oude Delft 245.
Andere zakelijk-expressionistische voorbeelden zijn het dubbele huis Nieuwe Plantage 26-28 (circa 1925), het huis Paardenmarkt 2 (circa 1925), het dubbele huis Spoorsingel 95-96 (circa 1930) en de villa Julianalaan 154 (circa 1930, A.R. Wittop Koning). In een aan het functionalisme verwante kubistisch-expressionistische stijl met platte daken en bakstenen gevels ontwierp A.H. Wegerif de Villa Solheim (Ruys de Beerenbrouckstraat 47) voor W.H. van Leeuwen, de derde directeur van de gistfabriek. De villa kwam in 1932 tot stand nadat zij een gezamenlijke studiereis naar Zweden en Berlijn hadden
| |
| |
Delft, Villa Solheim
ondernomen. Onder invloed van Van Leeuwens Noorse echtgenote zijn in het gebrandschilderde glas (J. Gidding) Noorse symbolen verwerkt; symbolen van de vrijmetselarij zijn ook toegepast. De tuin is ontworpen door H. Roeters van Lennep.
Hofjes. De eenvoudigste woningen werden vaak in rijtjes of hofjes gebouwd en verhuurd. Een voorbeeld is het blokje Gasthuislaan 276-280, met twee woningen aan weerszijden van een ‘1664; gedateerd poortje. In Delft zijn relatief weinig hofjes van liefdadigheid gesticht. Ten behoeve van katholieke ongehuwde vrouwen en weduwen werd in 1605 het Klaeuwshofje (Oranje Plantage 58-79) [51] gesticht door het bierbrouwersechtpaar Dirck Jansz en Elisabeth Frederiksdr. Uyttenhage van Ruyven (gerestaureerd circa 1965). Oorspronkelijk bestond het uit twaalf in L-vorm aan een bleekveld gesitueerde woningen. Een bijbehorend groter huis werd in 1856 vervangen door zes woningen en in 1926 verplaatste men de ingang van het Oosteinde naar de Oranje Plantage. Het Hofje van Gratie (Van der Mastenstraat 26-38) [52] werd gesticht in 1575 door Pieter Sasbout. Verplaatsing en herbouw als straathofje vonden plaats in 1660 onder leiding van Isaac Graswinkel (gerestaureerd 1967-'68). In het door de buskruitramp (1654) verwoeste gebied verrees in 1707 het ruim opgezette hofje Van der Dussen (Paardenmarkt 56-62) [53], gesticht uit het legaat van Elisabeth Pauw († 1706), die was getrouwd met Johan van der Dussen en daarna met diens neef Dirck van der Dussen, beiden burgemeesters van Delft. Om het bleekveld bouwde men acht woningen en een classicistisch poortgebouw met regentenkamer op de verdieping (gerestaureerd 1945-'52).
Het Agnetapark (Zocherweg e.o.) [54] is een als tuindorp uitgevoerde arbeiderskolonie, die in 1884-'85 tot stand kwam op initiatief van J.C. van Marken, directeur van de Gist- en Spiritusfabriek.
Delft, Woonhuizen Agnetapark
Zijn eigen, centraal in het park gesitueerde, fabrikantenvilla ‘Rust Roest’ (1892) naar ontwerp van E. Gugel werd in 1981 gesloopt. Naar plannen van de assistent van Gugel, F.M.L. Kerkhoff, verrezen 78 woningen in vier typen, met vier of drie woningen onder één kap en voorzien van chaletstijl-details. Alle woningen hadden een eigen, door heggen begrensde, tuin. De grootste blokken aan de Zocherweg bevatten acht woningen, uitgevoerd als rug-aan-rug onder- en bovenwoningen (twee aan twee samengevoegd bij een renovatie in 1955). In de door L.P. Zocher ontworpen landschappelijke parkaanleg, met slingerend stratenbeloop en in oorsprong twee grillig gevormde waterpartijen, prijkt een bronzen borstbeeld van Van Marken (1982; P. de Monchy). Bij de ingang van het park staat het gebouw De Gemeenschap (1892, B. Schelling), waarin leslokalen, een leeszaal en een gymnastiekzaal waren opgenomen. De oorspronkelijke ‘Tent’, een uit 1886 daterend houten ontspanningsgebouw, werd in 1914 vervangen door het huidige gebouw met toneel- en biljartzaal, dat de naam De Tent behield tot het rond 1990 werd omgedoopt in De Lindenhof. Dit door H. Evers ontworpen pand heeft een ronde traptoren met blauwgeglazuurde lintvormige tegellambrisering. Aan de westzijde van het Agnetapark volgde in 1925-'28 de aanleg van het Nieuwe Park met woningbouw om een rechthoekige vijver. J. Gratema ontwierp deze woningen en een met kope- | |
| |
ren dakruiter uitgevoerd gebouw waarin oorspronkelijk ook winkels zaten, maar dat recent is gerenoveerd tot parkkantoor (Wallerstraat 12-18).
Volkswoningbouw. Tot de weinige bewaard gebleven vroege voorbeelden van arbeiderswoningen in Delft behoren de woningen Doelenstraat 33-47 uit 1849 en Rietveld 171-187 uit 1863. Vroeg-20ste-eeuwse volkswoningbouw is te vinden in de Vermeerstraat (1908, J.H. de Roos en W.F. Overeijnder) en Javastraat (1918). De meeste volkswoningbouw verrees echter aan de zuidoostzijde van de stad op basis van het uitbreidingsplan van M.A.C. Hartman (1908). Het best bewaard is het door Z.D.J.W. Gulden en M. Geldmaker in 1921 voor de woningbouwvereniging Volkshuisvesting ontworpen complex Jan Willem Frisoplein e.o. Traditionalistisch van vorm zijn de woningen Koningin Emmalaan 1-155 (1935, G. Versteeg).
Winkels. De Lodewijk XIV-decoratie met tonnen en balen boven de deur van Papenstraat 7 (circa 1740) laat zien dat hier een winkel in Koffie, Thee, Tabak en Snuif was gevestigd. Het winkelpand Markt 47 (circa 1740) heeft een onderpui met getoogde vensters in Lodewijk XIV-stijl en daarboven een neorenaissance-gevel (circa 1890). Een sobere neoclassicistische winkelpui heeft Brabantse Turfmarkt 95-97 (1831). Vanaf het midden van de 19de eeuw kregen diverse bestaande panden een winkelpui, vaak in rijke eclectische vormen, zoals Wijnhaven 11-12 (1863), Markt 23 (circa 1875), Beestenmarkt 9, Binnenwatersloot 27, Oude Langendijk 14 (alle circa 1880) en Voldersgracht 27-28 (circa 1890). Karakteristiek zijn ook de winkels met afgeronde hoek en omlopende winkelpui, zoals Verwersdijk 116 (circa 1870) en Oude Delft 78 (1884). Bijzonder is het in 1886 als fabriekswinkel van ‘De Porceleyne Fles’ opgetrokken rijke neorenaissance-pand Markt 45 naar ontwerp van C.B. Posthumus Meyjes. Het door A. le Comte en L.J. Senf ontworpen fries toont het productieproces van Delfts Blauw-aardewerk. Neorenaissance-winkelpuien hebben de slagerij Buitenwatersloot 161 (circa 1890) en de winkels Oude Delft 105 (circa 1890), Kolk 11 (1894), Hippolytusbuurt 15-17 (1894) en Choorstraat 22-24 (1896; L. Couvée). De met twee trapgevels uitgevoerde panden Markt 19 en Markt 21 werden in 1899 ontworpen door C.J.L. Kersbergen en kwamen in iets gewijzigde vorm in 1903 tot stand. Dezelfde architect ontwierp in 1912 een vervangende historiserende pui voor nr. 19.
Het in jugendstil-vormen gebouwde forse woon- en winkelpand Camaretten 1 (1899, ontwerp G. Versteeg) heeft sectiel-tegelwerk van fabriek ‘De Porceleyne Fles’. Breestraat 30 bezit een pui uit 1894, maar daarboven een gevel uit 1902, beide ontworpen door C.J.L. Kersbergen. Van zijn hand is ook het jugendstil-ontwerp met opzetstuk voor het hoekpand Geerweg 2-4 (1904). Andere nieuwe hoekwinkels zijn Oude Delft 144-146 (circa 1900) en Oosteinde 144-150 (1903, M. Meyers). Nieuwe gevels met jugendstil-details kregen Choorstraat 27 (1903, A. Koopman), uitgevoerd met wit geglazuurde stenen, Nieuwe Langendijk 68 en Buitenwatersloot 75-77 (beide circa 1910). Winkelpuien in deze stijl zijn te vinden bij Nieuwstraat 16-18 en Oude Delft 208 (beide circa 1910) en ook het 17de-eeuwse pand Vrouwenregt 14 kreeg in die tijd een winkelpui met gele verblendsteen. Het winkelpand Oude Langendijk 1 (1907; C.J.L. Kersbergen) heeft een klinknagelpui met ijzeren balken en geklonken kolommen. De voorm. winkel van De Gruyter (Oude Langendijk 2) werd in 1911 ontworpen door W.G. Welsing. Ontworpen in ‘Um 1800’-stijl is de voorm. winkel in damesmantels Choorstraat 2 (1912, E.H. Luxemburg). Voorbeelden van jongere winkelpuien zijn te vinden bij Oude Delft 110 (1925) en Oude Langendijk 8 (1932). In traditionalistische vormen gebouwd is de winkel Voorstraat 16 (1934; J.J. van Heijst).
Bankgebouwen. Het voorm. gebouw van de Delftsche Bank (Koornmarkt 70) [55] is een hoekpand in neorenaissance-stijl, gebouwd in 1897 naar ontwerp van J.H. Tonnaer. Na 1903 diende het als Boerenleenbank en van 1967 tot 1995 als uitgeverij. Het traditionalistische voorm. bankgebouw Oude Delft 107 werd in 1938 ontworpen door P.J.S. Pieters.
De studentensociëteit ‘Phoenix’ (Phoenixstraat 30) [56] is een rijk uitgevoerd tweelaags pand met souterrain en hoekrisalieten, gebouwd in 1877-'78 nadat een voorganger in 1876 door brand was verwoest. Het na een prijsvraag gekozen ontwerp van F.J. Nieuwenhuis combineert neoclassicistische elementen met een kroonlijst in een Frans georiënteerde vroege neorenaissance-stijl. De op de kroonlijst vermelde jaartallen 1847 en 1878 memoreren de stichting van het studentencorps en de opening van het nieuwe gebouw. De grote conversatiezaal bevat plafond- en wandschilderingen van K. Sluyterman (1893). Na een brand in 1954 is de sociëteit
Delft, Studentensociëteit Phoenix
| |
| |
verbouwd en uitgebreid in 1957-'58 naar plannen van J.A.G. van der Steur, H.C. Stadlander en A.P. Wesselman van Helmond.
Het botenhuis van de ‘Delftsche Studenten Roeivereniging Laga’ (Nieuwelaan 51-53) [57], gebouwd in 1926 naar ontwerp van L.C. Kalff en J.D. Hanrath, is een langgerekt expressionistisch gebouw met roeibotenberging, werkplaats en afmeerkade. Een gemetselde S-vormige trap voert naar het bovengelegen terras met de verenigingsruimte. Het Noorse metselverband is een impliciete verwijzing naar Laga, een godin van bronnen en fonteinen uit de Noorse mythologie.
De boerderij ‘Hamwoning’ (Rotterdamseweg 155) heeft een 16de-eeuwse melkkelder met kruisgewelven en een 17de-eeuwse karnschuur. Het woongedeelte met twee puntgevels werd in 1927 herbouwd in neorenaissance-stijl. Uit 1608 stamt de opvallende maniëristische inrijpoort, voorzien van wortelmotieven, ionische kapitelen en in de zwikken afbeeldingen van hammen.
Windmolen ‘De Roos’ (Phoenixstraat 53) [58] is een hoge stenen stellingmolen met een met dakleer beklede kap, vermoedelijk gebouwd in 1679 op de restanten van een vroeg-16de-eeuws rondeel (gerestaureerd 1989-'90). De korenmolen vormt een schilderachtig geheel met de in 1727 aangebouwde molenaarswoning (Phoenixstraat 51) met klokgevel en afluiving.
Het voorm. Oost-Indisch Huis (Oude Delft 39) [59] kwam in 1631 tot stand toen de in 1602 gestichte Delftse kamer van de Verenigde Oostindische Compagnie (V.O.C.) twee oudere woonhuizen verbouwde en voorzag van een symmetrisch front met twee maniëristische trapgevels. Onder de gevelsteen met de tekst ‘V.O.C.D.’ en het bouwjaar zit een laat-gotisch poortje (circa 1550) van een ouder huis. Aan de achterzijde bouwde men drie pakhuisvleugels, die zich tot aan de stadsmuur uitstrekten. In 1653 verrees aan de overzijde van de Oude Delft als dependance het Oost-Indisch Pakhuis (vergroot rond 1700 en sinds 1802 deel van het Armamentarium). In 1722 werd het rechterdeel van het Oost-Indisch Huis vervangen door een smal en rijzig drielaags bouwdeel in
Delft, Oost-Indisch Huis
Lodewijk XIV-stijl met daarin de nieuwe bewindhebberskamer (nu V.O.C.-zaal) met Lodewijk XIV-schouw. Rechts hiervan bouwde men een pakhuis met klokgevel (gereconstrueerd). Vanaf het begin van de 19de eeuw diende het geheel als militair kledingmagazijn en na een ingrijpende restauratie in 1931-'32 (J.A.G. van der Steur) als afdeling bouwkunde van de Technische Hogeschool (tot 1970). In 1987-'88 volgde een verbouwing tot wooneenheden.
Pakhuizen. In de 17de eeuw hadden veel Delftse huizen tevens een opslag- of pakhuisfunctie en ook in Delfshaven
Delft, Kon. Ned. Gist- en Spiritusfabriek, directiekantoor (1997)
werden veel goederen opgeslagen. Zelfstandige pakhuizen zijn zeldzaam in Delft. Het sterk gerestaureerde pakhuis Oude Delft 96 heeft waarschijnlijk een 16de-eeuwse kern (nieuwe pui). De twee identieke gevels van het 17de-eeuwse pakhuis Molenstraat 11a zijn voorzien van kleine segmentboogvensters. In 1876 werd voor de Koffie- en Theehandel Schilte het smalle vijflaagse pakhuis Kromstraat 33 gebouwd. Een neoclassicistische vormgeving met rondboogvensters bezit het pakhuis Zuiderstraat 4 (1883). Andere voorbeelden van smalle, sober vormgegeven, pakhuizen zijn Buitenwatersloot 27 (circa 1880), Molstraat 64 (circa 1890), Molslaan 210 (1894) en Kantoorgracht 71 (circa 1900). Het in 1899 naar ontwerp van B. Schelling gebouwde pakhuis De Liefde (Scheepmakerij 11) is een rijzig pand met schoudergevels. Het heeft een kap met Philibertspanten en een door de firma Diepenbrock & Reygers te Ulft gemaakte draagconstructie met gietijzeren kolommen en gewalste I-balken.
De Koninklijke Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek (Wateringseweg 1) [60] werd in 1869 gesticht door J.C. van Marken, die toen het Weense-gistprocédé - ook wel Oostenrijkse methode genoemd - in Nederland introduceerde. In 1879 volgde een eerste uitbreiding in de vorm van een mouterij (fabriek A), waartegen in 1881 fabriek B werd gebouwd. Het geproduceerde gist werd vanaf 1886
| |
| |
Delft, Fabriek De Porceleyne Fles
als ‘Koningsgist’ op de markt gebracht; na de Tweede Wereldoorlog produceerde de fabriek penicilline. De productie verbeterde door de introductie van de Luchtgistmethode in 1894, waarvoor fabriek C werd gebouwd. Naast gerst werd maïs als grondstof gebruikt en na 1898 verwerkte men ook melasse tot gist en spiritus, met als restproduct (droge) spoeling. In 1883 richtte Van Marken samen met J.R. Tutein Nolthenius op hetzelfde terrein de Nederlandse Olie Fabriek op voor de productie van olie uit aardnoten: de Delftse slaolie. De fabriek werd later Calvé genoemd naar een in Bordeaux gevestigde fabriek waarmee men in 1898 fuseerde. Een beeldbepalende silo uit 1918 is in 1995 gesloopt. Ten behoeve van beide fabrieken verrees in 1905-'06 een door B. Schelling en K. Muller ontworpen directiekantoor in Nieuw Historiserende stijl met ‘Um 1800’-details. Het middengedeelte van dit drielaagse gebouw wordt geaccentueerd door een middenrisaliet met flankerende torens. De tweede verdieping heeft een open galerij, waaraan de kantoorvertrekken grenzen. Achter het voorgebouw bevindt zich een monumentale, kleurig gedecoreerde, hal met glazen overkapping. In 1928 verrees aan de zijde van de Kampveldweg een drielaagse werkhal, overgaand in een hoogbouwgedeelte voor de laboratoria. Dit functionalistische gebouw naar ontwerp van V. Jockin werd door Werkspoor Amsterdam uitgevoerd in staalskeletbouw en met stalen ramen. Aan de zijde van het Agnetapark staat de door Van Marken in 1890 gestichte drukkerij (J.C. van Markensweg 30), ontworpen met neorenaissancedetails door A. Zieren.
Overige bedrijfsgebouwen. Van de Delftse brouwerijen en branderijen resteert weinig. In de kern mogelijk 18de-eeuws is de distilleerderij ‘Nooitgedacht’ (Brabantse Turfmarkt 17) met naast de branderij met pakhuis (boven) een 19de-eeuws gepleisterd woonhuis. Van de voorm. zeep- en parfumfabriek Bousquet (Voorstraat 90-92) resteert een pand met hardstenen doorrit en een rond 1860 daaraan toegevoegd en gemoderniseerd woonhuis. Van de brouwerij ‘De Gekroonde P’ (Drie Akersstraat 9) bleven een eind 19de eeuws brouwhuis en koelgebouw (de ijskelder genoemd) uit 1893 bewaard, dat sinds 1992 dient als gereedschapsmuseum Mensert. Van de voorm. glasfabriek Van Deventer (Haagweg 125) resteren nog enkele gebouwen uit circa 1910 en van de in 1913 door C. von Lindern opgerichte Koninklijke Kabelfabrieken (bij Schiekade 9), nu Pirelli Cables, het in traditionalistische vormen gebouwde kantoorgebouw (circa 1920). In vergelijkbare stijl gebouwd voor M.J.J. Goudriaan is de machinefabriek Beestenmarkt 48-50 (1918; A. van der Lee). In 1654 werd in het gebouw Oosteinde 175 De Porceleyne Fles gesticht. De productie van het hier vervaardigde Delftse plateel werd in 1876 nieuw leven ingeblazen door J. Thooft. Zijn jongere partner A. Labouchere verhuisde in 1907 en 1916 delen van de fabriek naar Rotterdamseweg 196, waar in 1930 een nieuw kantoor- en fabrieksgebouw in zakelijk-expressionistische stijl verrees naar ontwerp van A. van der Lee. Het trappenhuis is geheel versierd met in de fabriek vervaardigde keramische tegels en in de binnentuin staat de betegelde arcade waarmee op de Wereldtentoonstelling te Parijs (1900) de hoofdprijs werd behaald. Van F.W. Braat's Koninklijke Stoomfabriek van Werken in Zink en andere Metalen (Hooikade 13) [61] resteert het kantoorgebouw uit 1932, ontworpen in
zakelijk-expressionistische stijl door J. de Bie Leuveling Tjeenk. In het gebouw zijn door de firma zelf geproduceerde stalen ramen verwerkt en ook inwendig is veel metaal verwerkt. V. Húszàr ontwierp het glas-in-loodwerk van het trappenhuis.
De voorm. Centraal Garage (Koornmarkt 22) [62], een drielaags gebouw met showroom, doorrit en bovenwoningen, werd in 1926 voor G.C. Jense gebouwd. Kenmerkend voor het expressionistische ontwerp van L.C. Kalis zijn de overhoeks geplaatste strookvensters. Tot het complex behoren verder een reeks garageboxen en een dubbele chauffeurswoning aan de Molstraat.
Bruggen. Tot de oudste van de vele gemetselde boogbruggen over de Delftse grachten behoort de Vrouwe van Rijnsburgerbrug (bij Vrouwenregt 11) nabij het koor van de Nieuwe Kerk. Deze trapjesbrug toont in de boog het verweerde jaartal ‘15.6’. Net als bij de meeste andere bruggen is de boogrand aan beide zijden in Gobertangesteen uitgevoerd; zo ook bij de Weesbrug over de Oude Delft (bij Breestraat 1), die op de sluitsteen is gedateerd ‘1573’. Veel bruggen zijn vernieuwd en later voorzien een gewelf van gewapend beton, of zijn verlaagd en afgeplat om gemakkelijker wagens te laten passeren. Op de sluitstenen gedateerd zijn de Musquetierbrug over het water van de Verwersdijk (bij Molenstraat 1; 1654, verlaagd 1939) en de Waterslootsepoortbrug over de Binnenwatersloot (1677, verlaagd 1929). De enige dubbele boogbrug is de Leeuwebrug over de Koornmarkt (bij Huyterstraat 1; 1668) met in het midden een deels natuurstenen pijler. De Hoogbrug (bij Achterom 1; 1752) heeft
| |
| |
Gobertanger boogblokken. De over de Oude Delft gebouwde Bagijnhofbrug (bij Oude Delft 219; 1762) en St.-Jansbrug (bij Nickersteeg 1; 1773) zijn sterk gerestaureerde trapjesbruggen. Bij de hiermee vergelijkbare Drogerijbrug (bij Vlamingstraat 113; 1774, verlaagd 1950) zijn de treden aan beide zijden verdwenen. Interessant is ook de direct op de toreningang van de Oude Kerk uitkomende Bartholomeusbrug (tegenover Oude Delft 177) uit 1808.
De Visbrug (bij Voorstraat 59; 1869) [63] is een opvallende trapjesbrug, gebouwd naar een eclectisch ontwerp van C.J. de Bruyn Kops. De tudorboogvormige overkluizing wordt gevormd door tegen elkaar geplaatste, gedecoreerde gietijzeren frontliggers. Zwaarder belaste bruggen bleef men uitvoeren als gemetselde boogbrug, maar dan met hardstenen bruggenhoofden en gietijzeren frontplaten. Voorbeelden hiervan zijn de door De Bruyn Kops ontworpen Haverbrug (bij Binnenwatersloot 1) en Mauriciusbrug over de Oude Delft (beide circa 1872). De vermoedelijk eveneens door hem ontworpen Hopbrug (bij Oosteinde 172; 1865) en Rapenbloembrug (tegenover Verwersdijk 116; 1891) zijn smalle trapjesbruggen met licht gebogen liggers van welijzer. De Oostpoortbrug (bij Oostpoort 1) [64] is een ijzeren ophaalbrug uit 1867 met gietijzeren zwikken in de hameipoort. De hameistijlen en de balanspriemen van geklonken welijzer dateren van een herstelling in 1903. De Lepelbrug over de Watertorengracht (bij Wateringseweg 1) [65] is een ijzeren ophaalbrug met geklonken hameipoort en een in vakwerk uitgevoerde balans, gebouwd in 1928-'29 door Werkspoor Amsterdam naar ontwerp L.W.G. de Roo de la Faille. De voorm. brugwachterswoning Nieuwe Plantage 114-115 is uitgevoerd in chaletstijl naar plannen van H. de Mol van Otterloo. De bijbehorende brug werd in 1931 vervangen door de verhoogd gelegen Nieuwe Reineveldbrug over het Rijn-Schiekanaal (Wateringsevest ong.). Deze brug met zeszijdig bedieningshuis naar ontwerp van W. Gijzen heeft drie openingen, waarvan er één als enkelvoudige basculebrug is uitgevoerd.
Het station (Van Leeuwenhoeksingel 41-42) [66] is een door C.B. Posthumus Meyjes ontworpen langgerekt neorenaissance-gebouw met een hogere middenpartij, een schilderachtige traptoren en hoekgebouwen van verschillende grootte. Het station kwam in 1884-'85 voor de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (H.IJ.S.M.) en verving een noordelijker gelegen voorganger uit 1846-'47. Inwendige verbouwingen vonden plaats in 1960 en rond 2000. Nabij het oude station staat het in 1894 gebouwde stationskoffiehuis (Houttuinen 27) met neorenaissance-motieven en een in rijke chaletstijl uitgevoerde dakkapel.
Het voorm. brandspuithuisje (Nieuwe Plantage 113) is een eenvoudig klein gebouw uit circa 1890 met het opschrift ‘Brandspuit No. 8, Gemeente Vrijenban’.
De watertoren (Kalverbos 20) [67] verrees in 1895-'96 naar plannen van M.A.C. Hartman. De in neorenaissancestijl uitgevoerde bakstenen toren met uitkragende bovenbouw bevat een geklonken welijzeren Intze II-reservoir van de Kon. Ned. Grofsmederij te Leiden. In 1908 heeft men een betonnen tussenvloer en een gietijzeren spiltrap ingebracht. Bij de toren staat een in 1918-'19 gebouwd pompgebouw en bevindt zich een reinwaterkelder.
Het trafohuisje (Hugo de Grootplein ong.) is een klein blokvormig gebouw met tentdak uit circa 1920.
Gedenktekens. Op de Markt staat het bronzen standbeeld van Hugo
Delft, Station
de Groot (1886), vervaardigd door F.L. Stracké, gegoten door Merkelbach van Enkhuizen te Breda en geplaatst op een door Kessel & Röhl uit Berlijn gehouwen hoog piëdestal. Op het Koningsplein staan het Wilhelminamonument (1938), met pyloon en een door H.J. Etienne uitgevoerde portretkop, en het bronzen Vrijheidsbeeld (1950, G. van Eden). Een bronzen beeld van de priester-dichter Joannes Stalpart van der Wiele (1962, A. Teeuwisse) siert het Begijnhof.
Het Wilhelminapark (Colijnlaan ong.) werd rond 1935 ontworpen in landschapsstijl door O. de Vries en aangelegd als werkverschaffingsproject.
Begraafplaatsen. In 1827-'29 werd de (oude) Alg. begraafplaats ‘Haagpoort’ (Kalverbos ong.) [68] aangelegd, waarvan de door C.J. de Bruyn Kops met eclectische details ontworpen gepleisterde dienstwoning (Kalverbos 4-6) dateert uit 1863. De al in 1874 gesloten begraafplaats werd in 1894 omgevormd tot het huidige Kalverbos naar plannen van H.A.C. Poortman. Bewaard bleven enkele grafkelders, waaronder die van K.W. Naundorff († 1845), die beweerde de zoon van de Franse koning Lodewijk XVI te zijn. In 1904 kreeg het graf een hek met het Bourbonwapen. Zijn claim is echter in 2000 onomstotelijk weerlegd. Andere grafkelders zijn die van majoor H.M.L.J. Van Hangest baron d'Yvoy - waarin niet hij maar zijn vrouw M.C. van Foreest († 1836) is begraven -, de familie Maas Geesteranus (1847) en het graf van C.A. de Neve († 1866). De in 1901 ter nagedachtenis van prof. A.
| |
| |
Delft, R.K. begraafplaats, graf professor Ch.M. Schols
Huet geplaatste gedenkbank is ontworpen door A. Le Comte en heeft een bronzen reliëfportret door A.W.M. Odé. De in 1829 aangelegde R.K. begraafplaats (Kanaalweg 2) [69] kreeg in 1861 een door P.J. Schouten ontworpen baarhuisje. Opmerkelijk is een gietijzeren kruisbeeld met aan de voet de zerk voor mgr. J.T. van Brussel († 1871). Vermeldenswaardig zijn een omheind perk met zustergraven (augustinessen) en de graftekens van prof. Ch.M. Schols († 1897; ontwerp A. Ballieux), de grafkelder met kruis voor P. Kok († 1875) en het kruis met bronzen portretreliëfs voor H. Swarttouw († 1923). De Alg. Begraafplaats ‘Jaffa’ (Jaffalaan 10) werd in 1868 als particuliere begraafplaats gesticht en in 1874 door de gemeente aangekocht. C.J. de Bruyn Kops maakte het ontwerp in 1867 en ontwierp in 1869 de gepleisterde directeurswoning met eclectische details (na 1874 dienstwoning). Het in landschapsstijl uitgevoerde oudste gedeelte bevat een rotonde van zerken. Bij een uitbreiding in 1930 verrees een zakelijk-expressionistische aula naar ontwerp van G. Gebben (gerenoveerd en vergroot 1997-'98). Interessante graftekens zijn die voor L. Cohen Stuart († 1878) - de eerste directeur van de Polytechnische School -, de stèle voor E. Hanse († 1872), de bijbelzerk voor C.H. le Clercq († 1875) en de graftekens voor S.M. van der Ven († 1891), de familie Kraus-Uithof (1906; A.W.M. Odé), W.F. van Stuyvesant-Meijen († 1909) en H.W.M. Schouten († 1937), oprichter van glasatelier ‘'t
Delft, Generaliteits kruitmagazijn
Prinsenhof’. Het oorlogsmonument (1940) is van de hand van G. Keuzenkamp.
Het voorm. generaliteits kruitmagazijn (Schieweg 18), gelegen ten zuiden van de stad aan de Schie, werd in 1659-'62 gebouwd naar ontwerp van Pieter Post nadat bij de buskruitramp van 1654 het in de stad gelegen magazijn van de Staten van Holland was geëxplodeerd. Het als gecombineerde water- en landpoort uitgevoerde classicistische poortgebouw is voorzien van het generaliteitswapen en het jaartal ‘1660’. Op de verdieping bevindt zich een kamer met beschilderd plafond en een met het generaliteitswapen versierde schouw (1662). Aan het voorplein staan links het pak- en kuiphuis en rechts het wachthuis (kortegaard). In een groot bassin daarachter liggen de twee robuuste onderkelderde vierkante kruittorens met aangebouwde traptorens. |
|