| |
Maastricht
Hoofdstad van de provincie. In de Romeinse tijd ontstond op de westelijke Maasoever een nederzetting bij de plaats waar de weg van Tongeren naar Keulen (Trajectam ad Mosam) de Maas kruiste. Deze weg volgde ongeveer het tracé Brusselsestraat, Vrijthof (noordzijde), Grote Staat, om ten oosten van de
Maastricht, Binnenstad vanuit het zuidwesten
Kleine Staat naar het zuiden af te buigen en via de huidige Havenstraat met een knik bij de Plankstraat, via de Eksterstraat de rivier te bereiken bij een brug uit de tweede helft van de eerste eeuw. Behalve deze nederzetting op de westelijke oever ontstond ook op de oostelijke oever van de Maas een ‘vicus’ (wijk), ter plaatse van het tegenwoordige stadsdeel Wyck. Beide nederzettingen werden in de tweede helft van de 3de eeuw verwoest bij invallen van de Franken. Op de westoever bouwde men in het tweede kwart van de 4de eeuw een ommuurde versterking. Deze omvatte ongeveer het gebied tussen O.L.-Vrouweplein, Havenstraat, Morenstraat, Eikelstraat, Houtmaas-Het Bat en Graanmarkt. In het Stokstraatkwartier is de plaats van een teruggevonden Romeins badhuis aangegeven (plein Op de Thermen) en in de Museumkelder Derlon aan het O.L.-Vrouweplein zijn funderingsresten van het castellum te zien en restanten van een Jupitertempel. Ook na de Romeinse tijd bleef de nederzetting bewoond. Op een sinds de 3de eeuw in gebruik zijnde begraafplaats ten westen van de toenmalige bebouwing werd de in Maastricht overleden St. Servaas († 384) ter aarde besteld. Nadat de zetel van het bisdom vanuit Tongeren naar Maastricht was verplaatst liet bisschop Monulfus in de 6de eeuw bij de grafkelder van St. Servaas een kerk bouwen; de voorloper van de huidige St.-Servaaskerk. De bisschoppelijke kerk zal in die tijd binnen het castellum hebben gelegen, vermoedelijk ter plaatse van de latere O.L.-Vrouwekerk. Ook nadat de zetel van het bisdom begin 8ste eeuw was overgebracht naar Luik, bleef de nederzetting zich ontwikkelen. De versterking, die aan
| |
| |
Maastricht, Binnenstad
1 | R.K. St.-Servaasbasiliek (zie p. 196) |
2 | R.K.O.L.-Vrouwebasiliek (p. 201) |
3 | Dominicanenkerk (p. 203) |
4 | Minderbroederskerk (p. 204) |
5 | (Herv.) Janskerk (p. 204) |
6 | R.K. St.-Mathiaskerk (p. 205) |
7 | St.-Andrieskapel (p. 206) |
8 | Kruisherenklooster (p. 206) |
9 | klooster van de Nieuwenhof (p. 207) |
10 | Cellebroederskapel (p. 207) |
11 | Jezuïetenkerk (p. 207) |
12 | Faliezustersklooster (p. 207) |
13 | Augustijnenkerk (p. 207) |
14 | Grauwzustersklooster (p. 208) |
15 | Evang. Luth. kerk (p. 208) |
16 | Capucijnenkerk (p. 208) |
17 | Bonnefantenklooster (p. 208) |
18 | klooster Calveriënberg (p. 208) |
19 | (tweede) Minderbroedersklooster (p. 208) |
20 | Waalse kerk (p. 209) |
21 | Synagoge (p. 209) |
22 | R.K. St.-Martinuskerk (p. 209) |
23 | R.K. St.-Lambertuskerk (p. 209) |
24 | klooster van de Zusters onder de Bogen (p. 211) |
25 | klooster De Beyart (p. 212) |
26 | R.K. St.-Aloysiusschool (p. 212) |
27 | R.K. St.-Servatiusschool (p. 212) |
28 | kloosterkapel zusters ursulinen (p. 212) |
29 | lagere meisjesschool (p. 213) |
30 | kweekschool zusters ursulinen (p. 213) |
31 | Lyceum Stella Maris (p. 213) |
32 | Refugie van Hocht (p. 213) |
33 | Jezuïetenklooster (p. 213) |
34 | Twaalf Apostelenhuis (p. 214) |
35 | R.K. weeshuis (p. 214) |
36 | Geref. weeshuis (p. 214) |
37 | St.-Gillishospitaal (p. 214) |
38 | St.-Maartenshofje (p. 214) |
39 | Armenhuis (p. 215) |
40 | Jeker- of Maaspunttoren (p. 215) |
41 | Helpoort (p. 215) |
42 | Pater Vincktoren (p. 215) |
43 | waterpoort De Reek (p. 216) |
44 | rondeel De Vijf Koppen (p. 216) |
45 | rondeel Haet ende Nijt (p. 216) |
46 | Poort Waerachtig (p. 216) |
47 | Waterpoort (p. 216) |
48 | Maaspunttoren (p. 216) |
49 | Recentoren (p. 216) |
50 | bastion Waldeck (p. 216) |
51 | Hoge Fronten (p. 217) |
52 | fort Willem I (p. 217) |
53 | Dinghuis (p. 217) |
54 | Spaans Gouvernement (p. 217) |
55 | Stadhuis (p. 218) |
56 | Wolwaag (p. 219) |
57 | Commandement (p. 220) |
58 | Hoofdwacht (p. 220) |
59 | Dragonderwacht (p. 220) |
60 | wachthuis Graanmarkt (p. 220) |
61 | wachthuis Tongersestraat (p. 220) |
62 | wachthuis St.-Pieterstraat (p. 220) |
63 | Tapijnkazerne (p. 220) |
64 | De Posthoorn (p. 220) |
65 | postkantoor annex politiebureau van Wyck (p. 220) |
66 | hoofdpostkantoor (p. 221) |
67 | Gouvernementsgebouw (p. 221) |
68 | Latijnse School (p. 221) |
69 | Ambachtsschool (p. 221) |
70 | Suringarschool (p. 221) |
71 | Generaalshuis (p. 232) |
72 | bank van de Gelderse Credietvereeniging (p. 239) |
73 | filiaal Nederlandsche Bank (p. 239) |
74 | herberg In den Gouden Leeuw (p. 239) |
75 | logement Du Levrier (p. 240) |
76 | café Victoria (p. 240) |
77 | hotel Beaumont (p. 240) |
78 | hotel De l'Empereur (p. 240) |
79 | café-restaurant Dominicain (p. 240) |
80 | hotel Du Casque (p. 240) |
81 | café De Poort (p. 240) |
82 | café In den Vogel Struys (p. 240) |
83 | Groote Sociëteit (p. 240) |
84 | sociëteit Momus (p. 240) |
85 | sociëteitsgebouw De Stuers (p. 241) |
86 | brouwerij De Keizer (p. 241) |
87 | brouwerij De Ridder (p. 241) |
88 | aardewerkfabriek De Sphinx (p. 241) |
89 | bisquithal Société Céramique (p. 241) |
90 | Wiebengahal (p. 241) |
91 | papierfabriek Lhoëst-Weustenraad & Cie. (p. 241) |
92 | Bisschopsmolen (p. 241) |
93 | Leeuwenmolen (p. 242) |
94 | molen De Vijf Koppen (p. 242) |
95 | papiermolen De Ancker (p. 242) |
96 | watermolen De Reek (p. 242) |
97 | pakhuis van het Maastrichts Veem (p. 243) |
98 | Tramstation (p. 243) |
99 | Station (p. 243) |
belang had ingeboet na het vertrek van de bisschop, verviel echter geleidelijk. Eind 8ste eeuw stichtte men te Wyck een aan St. Martinus gewijde kerk. De Servaaskerk werd vernieuwd en groeide uit tot een abdij. De hertogen van Lotharingen begunstigden de abdij vanaf de 9de eeuw en bouwden in de 10de eeuw een palts aan de noordzijde van het Vrijthof (achter het huidige Generaalshuis).
Vanaf de tweede helft van de 10de eeuw stimuleerden de Duitse keizers de verdere ontwikkeling van de St.-Servaaskerk. Deze werd verheven tot rijkskapittelkerk en beleefde vanaf circa 1000 een monumentale herbouw. Vrijwel gelijktijdig hiermee werd de O.L-Vrouwekerk verheven tot kapittelkerk en vergroot. De parochiale functie van deze twee kerken ging uiteindelijk over naar nieuwe, naastgelegen parochiekerken, de St.-Janskerk (circa 1200) en de St.-Nicolaaskerk (circa 1340).
Waarschijnlijk heeft de prins-bisschop van Luik in de Karolingische tijd belangrijke rechten in de stad weten te verwerven. Toen de hertog van Brabant in 1204 de bestaande rechten van de Duitse keizer in Maastricht overnam, ontstond er een conflict. De in de praktijk al lang bestaande tweeherigheid van Maastricht werd uiteindelijk in 1284 formeel geregeld met de zogeheten ‘Alde Caerte’. De rechtspraak was strikt gescheiden, maar in bestuurlijke zaken werkten de beide landsheren gewoonlijk nauw samen. De autonomie van de kapittels van St.-Servaas en O.L.-Vrouwe in de immuniteiten bij hun kerken compliceerde nog de machtsverhoudingen. Daarbij kwam dat een deel van het zuidwestelijke stadsgebied onder het graafschap Vroenhof viel, een leengoed van de Brabantse hertog. De rechten van de Brabantse hertogen werden later overgenomen door de Bourgondiërs en vervolgens door de Habsburgers.
Maastricht functioneerde in de vroege middeleeuwen waarschijnlijk al als een stad, maar een duidelijke stedelijke status met vrije burgers laat zich eerst docu- | |
| |
menteren in de 13de eeuw. De palts bij het Vrijthof werd toen afgebroken en in 1243 is er sprake van een ‘domus communitatis’ aan de Kersenmarkt. In de tweede helft van de 14de eeuw verschoof het bestuurlijk centrum naar de St.-Jorisstraat (nu Grote Staat), waar vanaf 1379 het raadhuis was gevestigd in het huis ‘De Lanscroon’, en waaraan later het buurpand ‘De Liebaert’ werd toegevoegd (ter plaatse van de huidige V&D). De hooggerechten betrokken in 1377 het vlakbij gelegen huis ‘De Mayo’ aan de Kleine Staat. Het hier gevestigde Dinghuis kreeg rond 1473 de huidige vorm.
Hertog Hendrik I van Brabant gaf in 1229 toestemming voor het bouwen van een stadsmuur, nadat rond 1200 al een eerste aarden omwalling was opgeworpen. Deze in de loop van de 13de eeuw voltooide - vrij goed behouden - stadsmuur loopt met een grote boog rond de oudste stadskern; vanaf de Maas via Lang Grachtje en Klein Grachtje naar de Ezelmarkt en dan ten westen van het St.-Servaasklooster en via Grote Gracht en Kleine Gracht terug naar de rivier. Rond 1300 bestond er echter buiten de muur langs de uitvalswegen al een zodanige voorstedelijke bebouwing dat een forse stadsuitleg noodzakelijk was, waarbij het stadsoppervlak werd verdrievoudigd. De nieuwe stadsmuur - waarvan het tracé min of meer herkenbaar is aan de vorm van de 19de-eeuwse singels - was rond 1380 gevorderd tot de Maastrichter Grachtstraat, om daarna verder noordelijk verlegd te worden zodat ook het klooster van de Antonieten en de commanderij van de Duitse orde binnen de muur kwamen. Pas eind 14de of begin 15de eeuw was die ommuring geheel gereed. Een in 1486 ten zuiden van de Helpoort toegevoegd gebied (Nieuwstad) kreeg rond 1515 een versterking met muren en twee rondelen.
De stad kreeg een vrij grillig stratenpatroon, vooral aan de zuidzijde in het binnen de ommuring opgenomen stroomgebied van de Jeker. Een meer regelmatige structuur kreeg het handelsgebied langs de rivier vanaf de Muntstraat, Kleine Staat en Wolfstraat met verbindingsstraten en -stegen naar de kades bij de rivier. Nadat in 1275 de oude houten brug in het verlengde van de Eksterstraat was ingestort, werd tussen 1280 en 1298 een stenen brug - de Servaasbrug - geslagen tussen de huidige
| |
| |
Maastricht, Dominicanenkerk, vogelperspectief naar 18de-eeuwse tekening
Maastrichter- en Wycker Brugstraat. De verplaatsing is tekenend voor de verschuiving van het stadshart in noordelijke richting. De rivieroever van Wyck lag oorspronkelijk iets westelijker, maar schoof door uitslijting op, totdat ze met de bouw van de stadsmuur van Wyck in de 14de eeuw werd gefixeerd. In Wyck was de kade vanaf de parallel aan de rivier lopende Rechtstraat via diverse stegen bereikbaar. De Hoogbrugstraat vormde het begin van de weg richting Aken, de Rechtstraat sloot aan op de weg naar Keulen via het Geuldal.
Vroege kloostervestigingen in de stad waren het wittevrouwenklooster in de 11de eeuw en het dominicanenklooster en het minderbroederklooster in de 13de eeuw. In de late middeleeuwen volgden in het ruim opgezette gebied van de stadsuitleg verschillende kloostervestigingen. Met hun grote ommuurde terreinen vormden zij enclaves tussen de bebouwing langs de uitvalswegen (Boschstraat, Capucijnenstraat, Brusselsestraat en Tongersestraat). Maastricht groeide in de middeleeuwen uit tot een belangrijk religieus centrum en ook na de middeleeuwen vestigden zich er nog verschillende nieuwe kloosters; in 1632 telde de stad twintig kloosters en conventen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd de stad in 1579 ingenomen door Spaanse troepen onder bevel van de hertog van Parma en vervolgens in 1632 door een Staats leger onder leiding van prins Frederik Hendrik. Na die laatste inname traden de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden in de rechten van de Habsburgers. De protestanten
Maastricht, Stadsplattegrond uit de tweede helft van de 16de eeuw
vorderden de St.-Janskerk en de St.-Mathiaskerk en enkele katholieke gebouwen kregen een nieuwe bestemming, zoals het tot arsenaal, hospitaal en weeshuis omgevormde minderbroederklooster. Er vestigden zich echter ook nog nieuwe kloosters, zoals het augustijnenklooster (1659).
Het oorspronkelijk laaggelegen en drassige Vrijthof had vanaf de late middeleeuwen niet langer de functie van begraafplaats, maar diende na ophogingen als plein. Midden 17de-eeuw kreeg de stad er een groot plein bij rond het toen nieuw gebouwde stadhuis (1659-'64). De sloop van de in onbruik geraakte Lakenhal en een diagonaal daarlangs lopend gedeelte van de 13de-eeuwse stadsmuur maakte het samenvoegen van de Zaterdagsmarkt en Houtmarkt mogelijk. Door de bouw van het nieuwe stadhuis verloren het Dinghuis en het oude raadhuis hun functie. De stad onderging in de 17de en 18de eeuw nog meer infrastructurele ingrepen. Rond 1640 werd de Vismarkt (nu Vissersmaas) richting rivier uitgebreid. De later langs de Maas aangelegde ‘Groene Plaetsche’, een promenade of paradeplaats met linden,
| |
| |
vormde de aanzet tot het in 1837 ingerichte stadspark. Na de opheffing van het jezuïetenklooster (1773) nam de stad het kloosterterrein over. Rond 1787 werd het straatje Achter de Comedie aangelegd rond de tot schouwburg omgevormde jezuïetenkerk. Tussen Bredestraat en Achter het Vleeshuis ontstond de Heerenstraat (nu Minckelersstraat). Verder liet de overheid overal in de stad de rooilijnen van de straten recht trekken - de Kleine Looiersstraat (bij nr. 8) is een voorbeeld waar dit niet is gebeurd - en bevorderde zij de bouw van rechtopgaande gevels zonder uitkragingen. Mede dankzij overheidsmaatregelen kwam de verstening van de vakwerkhuizen en de houten gevels langzamerhand op gang. Het huidige stadsaanzicht van Maastricht kreeg vooral in de 17de en 18de eeuw gestalte.
Als meest zuidelijke vesting van de Republiek was Maastricht van groot strategisch belang. Tussen 1632 en 1645 werden nieuwe vestingwerken opgeworpen buiten de middeleeuwse stadsmuur. Gebleken gebreken bij de belegering en inname van Maastricht door Franse troepen in 1673 vormden de aanleiding voor de aanleg van nieuwe verdedigingswerken aan de westzijde van de stad. Op de St.-Pietersberg verrees bovendien het fort St. Pieter (1702). In 1748, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, werd de stad opnieuw door de Fransen ingenomen en bezet gehouden tot 1749. Dit was de aanleiding voor vernieuwingen die uiteindelijk resulteerden in de reorganisatie van de vestingwerken tot de zogeheten Linie van Dumoulin (1772-'77). Het resultaat was een indrukwekkende verdedigingsgordel met een uitgebreid onderaards gangenstelsel. Ook Wyck kreeg in de 18de eeuw nieuwe verdedigingswerken, waaronder het bastion Randwyck (1742). Toch kon ook dit alles de inname van de stad in 1794 door - opnieuw - Franse troepen niet voorkomen.
Deze inname had grote gevolgen. De tweeherigheid van de stad kwam tot een einde en Maastricht werd hoofdstad van het nieuwe Departement van de Nedermaas (tot 1815). Verder werden de meeste kloosters opgeheven (1796) en de bezittingen onteigend. Men brak enkele religieuze gebouwen af, waaronder het
Maastricht, Kanaal Maastricht-Luik nabij de augustijnenkerk
wittevrouwenklooster, maar de meeste kregen nieuwe, particuliere of openbare bestemmingen. Na het vertrek van de Fransen was de afscheiding van België van groot belang voor Maastricht. Tussen 1830 en 1839 was de stad een Nederlandse enclave op Belgisch grondgebied. Van de nieuw gevormde provincie Limburg werd Maastricht de hoofdstad. Begin 19de eeuw werden de laatste grote wijzigingen aan de vestingwerken uitgevoerd, zoals de aanleg van de Nieuwe Bossche Fronten (1816-'20) aan de noordzijde van de stad en de bouw van het fort Willem I (1818) op de Caberg. Langs de in 1811 voltooide nieuwe weg naar Tongeren werd een grote Alg. begraafplaats ingericht. Verder vonden enkele kleine ingrepen plaats in de binnenstad. Het Vrijthof kreeg een strakker oostfront door de sloop van het vooruitstekende St.-Servaasgasthuis (1821) en bij de O.L.-Vrouwekerk leidde de ruiming van het kerkhof en de sloop van de naastgelegen St.-Nicolaaskerk in 1838 tot de vorming van het huidige O.L.-Vrouweplein.
Fundamenteel voor de ontwikkeling van de stad was de aanleg van het Bassin in 1826 als binnenhaven aan de vanaf 's-Hertogenbosch gegraven Zuid-Willemsvaart (1823-'26). De omgeving van Bassin en Boschstraat werd het centrum van de zeer vroege en ingrijpende industriële ontwikkeling van Maastricht. Aan de Boschstraat legde Petrus Regout in 1836 de basis voor de aardewerkfabriek Sphinx, waarvan het in de loop van de tijd sterk vergrote fabriekscomplex nog steeds de omgeving domineert.
Omdat de Maas niet altijd even goed bevaarbaar was, werd in 1848-'50 vanaf het Bassin een nieuw kanaal naar Luik gegraven. Dit kanaal kreeg een krappe passage langs de oostflank van de binnenstad, waarbij de oostzijde van de Bokstraat geheel moest worden gesloopt en de stad dus een nieuw rivierfront kreeg (Kesselskade). Aan de Wyckse zijde kreeg Maastricht in 1853 een eerste spoorverbinding naar Aken. Daarna volgden spoorverbindingen naar Hasselt (1856), Luik (1861) en Venlo (1865). Ten behoeve van de spoorlijn richting Hasselt bouwde men in 1856 een spoorbrug over de Maas en bij de Boschpoort een station (1862). Het goederenstation bij de Statensingel volgde in 1903.
Van groot belang voor de ruimtelijke ontwikkeling van Maastricht was de opheffing van de vestingfunctie in 1867, waarna vrijwel alle poorten - de 13de-eeuwse Helpoort uitgezonderd - en grote delen van de 17de- en 18de-eeuwse vestingwerken werden gesloopt. Op basis van plannen van F.W. van Gendt (1872) kreeg de stad ter plaatse van de oude vestingwerken een singel met ronde pleinen bij de uitvalswegen. De bebouwing langs de Hertogsingel en de Statensingel kwam deels tussen 1892 en 1903 en deels rond 1930 (oostzijde Hertogsingel) tot stand. Aan het Emmaplein, kwam het
| |
| |
beginpunt te liggen van de (opgeheven) tramverbindingen naar Glons en Maaseik en hier verrees een eerste nieuwe kerk buiten de vesting: de St.-Lambertuskerk (1916). Het gedeelte van de Prins Bisschopsingel tussen St.-Hubertuslaan en Tongerseplein werd eerst rond 1915 gerealiseerd. Verder transformeerde men het laaggelegen terrein in het stroomgebied van de Jeker ten zuiden van de stad vanaf 1886 in een park, waaraan begin 20ste eeuw het Aldenhofpark werd toegevoegd. Ten zuiden van deze groene zone kwam tussen 1887 en 1913 de wijk Villapark tot stand naar plannen van stadsarchitect W.J. Brender à Brandis. Deze wijk werd ontsloten via de Begijnenstraat en een nieuwe neogotische poort (1888) in de oude stadsmuur. Belangrijke ingrepen in de binnenstad aan het eind van de 19de eeuw waren de verbreding van de Maastrichter Brugstraat (1877-'78) en de demping van de middentak van de Jeker door de Grote en de Kleine Looiersstraat (1897-'99). Buiten de Wyckse vestingwerken verrezen de eerste, vanwege het schootsveld in vakwerkbouw uitgevoerde, stations voor de lijnen naar Aken en Hasselt. Ter verbetering van de verbinding tussen deze stations en de binnenstad werd vanaf 1882 de Wyckse Brugstraat verbreed (vanaf de Rechtstraat) en de Stationsstraat aangelegd. Het aan het einde van deze doorbraak (de Percée) geprojecteerde nieuwe station kon pas in 1915 worden voltooid. Tussen de oude voorstad en het spoor kwam, grotendeels naar plannen van Brender à Brandis, een nieuwe wijk tot ontwikkeling met ter plaatse van de afgegraven vestinggordel de Wilhelminasingel (1899-1901; zuidelijke deel 1915-'25). Bij Wyck vestigde zich veel industrie, zoals de aardewerkfabrieken van de Société Céramique (1851-1963) en Mosa (1883), de Zinkwitfabriek (1880-1944) en de glasfabriek Stella (1902).
In het begin van de 20ste eeuw voerden de nieuwe Maastrichtse woningbouwverenigingen diverse sociale woningbouwprojecten uit, bijvoorbeeld ten westen van de Hertogsingel, ten noorden van Wyck (St.-Maartenspoort) en bij de Zuid-Willemsvaart (Bosscherveld). Het grondgebied van de gemeente Maastricht werd in de 20ste eeuw flink uitgebreid, in 1920 met het gebied van de gemeente St.-Pieter en Oud-Vroenhoven en in 1970 met de toevoeging van Heugem (gemeente Gronsveld) en Limmel (gemeente Meerssen) en de gemeenten Heer, Amby, Itteren en Borgharen. Op dit grondgebied realiseerde men het grootste deel van de na-oorlogse uitbreiding van Maastricht. Binnen de huidige bebouwde kom zijn nog verschillende restanten van de geïncorporeerde oude dorpskernen herkenbaar. Voor de verbetering van de verbinding met de oostelijke buitenwijken heeft men in 1962 onder het stationsemplacement een verkeerstunnel aangelegd naar de Scharnerweg.
In de Tweede Wereldoorlog werden de oude Servaasbrug, de kort tevoren gebouwde Wilhelminabrug en de 19de-eeuwse spoorbrug grotendeels verwoest. De Servaasbrug heeft men hersteld en verbreed, de spoorbrug en de Wilhelminabrug geheel vernieuwd. Voor de aanleg van de rondweg rond het oude stadscentrum kwamen later nog twee nieuwe verkeersbruggen gereed: aan de zuidzijde de John F. Kennedybrug (1968) en ter hoogte van Limmel de Noordbrug (1984). Door de demping van het kanaal naar Luik in 1963 ontstond de huidige Maasboulevard.
Voor de aanleg van de oprit van de nieuwe Wilhelminabrug (1930-'32) was een brede doorbraak nodig in de bebouwing ten oosten van de Markt. De hier aangelegde Stadhuisstraat kreeg rond 1960 een grootschalige kantoorbebouwing. Ook de modernisering van het winkelgebied leidde tot enkele stadsbeeldverstorende ingrepen, zoals het winkelcentrum Entre Deux aan de Helmstraat en de nieuwe vleugel van V&D aan de Kleine Staat (beide circa 1969). Het Vrijthof kreeg bij een herinrichting een ondergrondse parkeergarage (1972). Er werden verschillende stadsvernieuwingsprojecten uitgevoerd, zoals de ingrijpende restauratie en renovatie van het Stokstraatkwartier (1957-'73), de saneringen van het Boschstraatkwartier (1960-'76) en het Bassin (circa 1978) en het herstel van de Rechtstraat en Hoogbrugstraat te Wyck (circa 1980). Meer recent zijn de stadsvernieuwingsprojecten Misericordeterrein (circa 1989), Herdenkingsplein (1990-'95), Hoogfrankrijk (1993-'94) en Staarzaal (circa 1999).
Ten zuiden van Wyck kwam het nieuwe Gouvernementsgebouw (1978-'85) tot stand in de uiterwaarden van de Maas. Tussen dit complex en de oude bebouwing van Wyck wordt sinds 1987 gewerkt aan het grootschalige stadsvernieuwingsproject Céramique. Daar zijn op de plaats van de vroegere industriële bebouwing niet alleen nieuwe woningen en kantoren gebouwd, maar ook een bibliotheek en het nieuwe Bonnefantenmuseum (1990-'95). De opvallende cilindrische toren van dit door A. Rossi ontworpen gebouw vormt de blikvanger van dit vernieuwde stadsdeel.
De R.K. St.-Servaasbasiliek (Keizer Karelplein 6) [1] is een imposante, grotendeels in kolenzandsteen opgetrokken, driebeukige kruisbasiliek voorzien van een rond gesloten koorpartij met twee slanke koortorens van vijf geledingen met tentdak. Verder heeft de kerk kapellenreeksen aan de noord- en de zuidzijde van het schip, een groot portaal met voorhal aan de zuidwestzijde en een zeer fors westwerk met twee torens voorzien van een bekroning met houten lantaarn en spits met frontalen.
In de tweede helft van de 6de eeuw liet bisschop Monulfus bij het graf van St. Servaas een eerste kerk bouwen, die in de 8ste eeuw door bisschop Gondulfus werd vervangen door een nieuwe, driebeukige basilica. In die tijd is voor het eerst ook sprake van een klooster. Wellicht nog eind 10de eeuw, maar in ieder geval begin 11de eeuw begon de bouw van opnieuw een volledig nieuwe kerk. Tussen circa 1000 en het midden van de 13de eeuw kreeg het huidige kerkgebouw zijn hoofdvorm in ruwweg drie bouwcampagnes. Belangrijk was de steun van de Duitse keizers voor deze campagnes tot aan de overname van de keizerlijke rechten door de Brabantse hertog in 1204. De werkzaamheden kwamen tot stand onder supervisie van opeenvolgende proosten: Geldulfus, Humbertus en Gerard van Are. De verbouwingen waren het gevolg van het groeiend belang van het gebouw als grafkerk en pelgrimskerk, maar ook van de functies als imperiale eigenkerk, kapittelkerk en parochiekerk (tot circa 1200). Nadat in 1797 het kapittel van St. Servaas was
| |
| |
Maastricht, R.K. St.-Servaasbasiliek, plattegrond
opgeheven, bestemde men de Servaaskerk in 1804 tot parochiekerk. Twee grote restauraties hebben hun stempel op het gebouw gedrukt. Bij de tussen 1866 en 1900 uitgevoerde restauratie onder leiding van P.J.H. Cuypers werden veel van de na de middeleeuwen aangebrachte wijzingen verwijderd. De neogotische toevoegingen van Cuypers moesten echter weer grotendeels wijken bij de - vooral inwendig ingrijpende - restauratie in 1981-'90, onder leiding van T. van Hoogevest en P. Satijn.
Het schip van de huidige kerk kwam tot stand bij de rond 1000 begonnen en rond 1039 voltooide bouwcampagne van proost Geldulfus. Middenschip en zijbeuken worden gescheiden door bogen op vierkante pijlers met imposten. De vroeg-romaanse nissengeleding van de buitengevels is nog herkenbaar boven de zijbeuken, maar de vensters zijn in laat-gotische vormen gewijzigd. De vlakke houten zolderingen van het schip werden in het tweede kwart van de 15de eeuw vervangen door mergelstenen schipgewelven, aan de buitenzijde gestut door luchtbogen. Aan de zuidwestzijde van het schip verrees begin 13de eeuw het vroeggotische Bergportaal. De overwelfde voorhal van dit kerkportaal diende tevens als gerechtsplaats van het kapittel- en proostgerecht. Het beeldhouwwerk in het boogveld boven de doorgang toont scènes uit het leven van Maria. De vele beelden van het portaal stellen aartsvaderen, profeten, heiligen en koningen voor. De zijwanden zijn voorzien van romaans aandoende wandnissen met daarin heiligenbeelden en stenen met teksten. Bijzonder zijn de in het portaal toegepaste zuiltjes van kalksinter (circa 1215). Bij de restauratie van het portaal in 1883-'87 is het beeldhouwwerk voorzien van een neogotische polychromie en heeft men een marmeren mozaïekvloer gelegd. Tegen de zijbeuken van het schip bouwde men in de 14de en vooral in de
| |
| |
Maastricht, R.K. St.-Servaasbasiliek, Bergportaal (1994)
15de eeuw nog diverse aaneengesloten kapellen en naast het Bergportaal een doopkapel.
Het huidige, recht gesloten transept met aan de oostzijde twee kapellen en twee portalen kwam tot stand bij een bouwcampagne in de tweede helft van de 11de eeuw onder leiding van proost Humbertus. Tot dezelfde bouwfase behoort de dubbelkapel tegen het noordtransept. De als pendant van deze kapel tegen het zuidtransept gebouwde kapel (Maternuskapel) viel begin 19de eeuw onder de slopershamer. Het transept werd in het
Maastricht, R.K. St.-Servaasbasiliek, oostkoor (1994)
tweede kwart van de 15de eeuw verhoogd en voorzien van stenen gewelven. De portalen aan de oostzijde van het transept zijn bij de laatste restauratie hersteld en voorzien van nieuwe bronzen deuren.
Het oostkoor dateert in opzet uit de eerste helft van de 11de eeuw, maar kreeg bij de bouwcampagne vanaf het derde kwart van de 12de eeuw onder supervisie van proost Gerard van Are de huidige, sterk door de romaanse stijl van het Rijnland beïnvloede, ronde sluiting en flankerende koortorens. De twee onderste gevelzones van de apsis zijn geleed met rondbogige spaarvelden, de bovenste zone bestaat uit een dwerggalerij. De koorapsis en de koortorens zijn uitwendig bij de Cuypers-restauratie nagenoeg geheel vernieuwd. Toen heeft men ook de puntgevel boven de apsis in rode zandsteen herbouwd. Aan het Vrijthof bevinden zich ten noorden van het koor de overblijfselen van de tussen 1463 en 1478 gebouwde Koningskapel, gesticht door koning Lodewijk XI van Frankrijk. Van deze in 1804 gesloopte kapel resteren delen van de noordmuur (hersteld in 1902).
De kerk heeft vier ondergrondse ruimten of crypten. Onder het oostelijke deel van het middenschip bevindt zich de zogeheten cella of grafkamer van St. Servaas. Ten oosten hiervan ligt de ‘kleine crypt’, een restant van de verbindingsgang naar de onder de verhoogde koorvloer gelegen
| |
| |
Maastricht, R.K. St.-Servaasbasiliek, westwerk
oostcrypt. Deze drie ruimten horen alle bij de vroeg-11de-eeuwse kerk. Het oostcrypt werd rond 1160 dichtgestort bij de verbouwing van de koorpartij, maar weer deels uitgegraven en gereconstrueerd met graatgeweleven op pijlers met vlakke dekplaten bij de 19de-eeuwse restauratie. Toen is ook de in 1812 afgebroken westcrypt uit de 11de of 12de eeuw herbouwd onder de verhoogde vieringvloer, met nieuwe graatgewelven en zuilen met kapitelen in romaanse vormen.
Het monumentale romaanse westwerk heeft een zware onderbouw met iets vooruitstekend middendeel. De kern van deze onderbouw kwam waarschijnlijk al tot stand in de eerste helft van de 11de eeuw, maar kreeg zijn huidige vorm bij de ingrijpende vernieuwing in de tweede helft van de 12de eeuw. De drie, naar boven toe in hoogte afnemende, gevelzones zijn voorzien van spaarvelden met rondbogen en rondboogvensters met deelzuiltjes (bovenste zone). De in laatromaanse vormen uitgevoerde noord- en zuidtoren verrezen in de loop van de 13de eeuw. De huidige bekroningen
Maastricht, R.K. St.-Servaasbasiliek, interieur schip (1992)
dateren uit de 19de eeuw. Op het middenblok werd rond 1566 een middentoren gebouwd, die in 1768-'70 in barokke vormen werd vernieuwd. In 1888-'90 volgde vervanging door een toren in neogotische vormen. Deze heeft men, na een brand in 1955, uiteindelijk gesloopt bij de laatste restauratie. In de noordtoren hangt een nieuw carillon.
Het westwerk bevat een driebeukig westkoor, dat iets boven het niveau van het schip van de kerk ligt en dat aan drie zijden wordt omgeven door nevenruimten en daarboven galerijen. Vanaf de westgalerij kon de keizer de mis in het westkoor bijwonen. De op de noordgalerij ingerichte kapelruimte met apsis stond ten dienste van de proost. Midden boven het westkoor bevindt zich de zogeheten Keizerzaal. Het op trompen geplaatste koepelgewelf van het centrale gedeelte werd na 1200 voltooid. De zaal was oorspronkelijk naar het middenschip geopend, maar werd daarvan afgesloten in de 15de eeuw toen het schip stenen gewelven kreeg. De flankerende nevenruimten met houten zolderingen vormen de basis voor de na 1200 opgetrokken noord- en zuidtoren van het westwerk. De arcaden met middenzuil aan de noord- en de zuidkant van de koepel zijn bij de 19de-eeuwse restauratie aangebracht in verband met de bouw van de neogotische middentoren.
Het interieur wordt gedekt door achtdelige kruisgewelven (zijbeuken) en netgewelven (middenschip), waarvoor men de oude pijlers heeft voorzien van halfzuiltjes en schalkenbundels met gebeeldhouwde kapitelen. Het transept heeft netgewelven, de viering een groot stergewelf. Bij het met graatgewelven gedekte westkoor zijn de galerijen voorzien van zuilen met rijk gebeeldhouwde kapitelen. Deze later vergulde kapitelen tonen onder meer fabeldieren en voorstellingen over de strijd tussen goed en kwaad. Bij de laatste restauratie zijn de 19de-eeuwse neogotische schilderingen verwijderd en de 15de-eeuwse decoratieve gewelfschilderingen hersteld. De schilderingen van A. Klaesener op de triomfboog en de koorgewelven (1860-'61) bevatten nog fragmenten van laatromaanse schilderingen.
Op de grens van westkoor en schip staat een breed romaans retabel met daarop een romaans mergelstenen dubbelreliëf (derde kwart 12de eeuw) met voorstellin- | |
| |
gen van een tronende Maria met Christuskind in een mandorla en daarboven een tronende Christus die St. Pieter en St. Servaas zegent. Het geheel fungeerde als Maria-altaar voor het westkoor. Tot de oudste inventaris behoren verder een opgegraven pré-romaanse sculptuur met scènes uit het Nieuwe Testament (midden 8ste eeuw), een gerestaureerde ‘Sedes Sapientiae’ (circa 1300), enkele laat-gotische beelden (circa 1500) en een koperen doopvont (15de eeuw; deksel uit 1908 door J. Brom). Jongere inventarisstukken zijn onder meer zes biechtstoelen (derde kwart 17de eeuw), twee barokke monumenten van de hand van D.G. Bayer (1732), het door W. Geefs vervaardigde natuurstenen beeld van Karel de Grote (1844) en een neogotisch altaarciborium (circa 1900). Het centrale gedeelte van de orgelkast van het hoofdorgel dateert uit circa 1800, de overige delen zijn in 1990 nieuw gemaakt bij de restauratie van het instrument naar de midden-19de-eeuwse toestand.
In de kerk bevinden zich verschillende interessante sarcofagen en graftekens. De cella bevat een (recent geplaatste) Frankische sarcofaag en in de kleine crypte staan de sarcofagen van hertog Karel van Neder-Lotharingen († 991) en hertog Otto van Lotharingen († 1006). Voor het Petrusaltaar in het westcrypt is een stenen sarcofaag gebruikt, met daarop 16de- of 17de-eeuwse geschilderde voorstellingen van bisschoppen, waaronder de bisschoppen Monulfus en Gondulfus. De 12de-eeuwse sarcofaag van deze bisschoppen staat in de oostcrypt opgesteld op een neoromaans voetstuk (1890). Onder de vloer van het schip ligt de rijk bewerkte sarcofaag met loden grafkruis van proost Humbertus († 1086). Het classicistische marmeren grafmonument voor graaf Herman Frederik van den Bergh († 1669) en zijn vrouw Judoca Walburgis van Löwenstein Rochefort († 1683) is in 1805 overgebracht vanuit de dominicanenkerk. Verder bevat de kerk diverse epitafen (16de-18de eeuw). De kloostergang ten noorden van de kerk dateert in zijn huidige vorm uit de tweede helft van de 15de eeuw. De met kruisribgewelven en stergewelven gedekte kloostergang heeft aan de pandhofzijde spitsboogvensters met flamboyante gotische traceringen. In de pandhof staat de ‘grameer’, een grote (gescheurde) klok uit 1515, gegoten door Willem en Jaspar Moer. Een klein 12de-eeuws romaans portaal met voorhal ten noorden van het westwerk geeft via een korte gang toegang tot de kloostergang. Verder hebben de west- en de oostgang laat-12de-eeuwse portalen bij de noordbeuk van de kerk. Het gebeeldhouwde timpaan van het romaanse portaal van de oostgang toont een triomferende Christus in mandorla, geflankeerd door de symbolen van de evangelisten en omgeven door Latijnse opschriften. De langs de zogeheten Lange Gang gelegen westelijke kloostervleugel dateert uit de 12de of uit het begin van de 13de eeuw, maar is eind 19de eeuw vrijwel compleet herbouwd in mergel
bij de restauratie in
Maastricht, R.K.O.L.-Vrouwebasiliek, westwerk
vroeg-gotische vormen onder leiding van J.Th.J. Cuypers (schatkamer, nu dagkapel) en J.H.J. Kayser (kapittelzaal). Het in hardsteen uitgevoerde noordportaal aan het Keizer Karelplein is in die tijd eveneens gereconstrueerd en weer van rijk beeldhouwwerk voorzien. Ook is toen de naastgelegen neogotische kosterswoning gebouwd. De voornamelijk in kolenzandsteen opgetrokken kloostervleugel langs de noordelijke gang is mogelijk rond 1200 opgetrokken. Inwendig bleven twee overwelfde kelders en delen van de middeleeuwse houtconstructies behouden. Ten noorden van de noordvleugel ligt de ‘kleine oostvleugel’.
| |
| |
Maastricht, R.K.O.L.-Vrouwebasiliek, plattegrond
Van de oostelijke kloostervleugel resteert alleen de westmuur, als onderdeel van de kloostergang. Vanuit die gang is de in de voormalige dubbelkapel ingerichte schatkamer toegankelijk.
Hier bewaart men een bijzondere collectie liturgische voorwerpen, waaronder de beroemde ‘Noodkist van St. Servaas’ - een vergulde romaanse reliekschrijn (circa 1160) - en het verzilverde koperen borstbeeld van St. Servaas (eind 16de eeuw).
De R.K.O.L.-Vrouwebasiliek (O.L.-Vrouweplein 9) [2] is een grotendeels in kolenzandsteen opgetrokken driebeukige, basilicale kruiskerk voorzien van een rond gesloten kooromgang met galerij. Het koor wordt geflankeerd door twee gedrongen torens voorzien van een stenen spits met frontalen en twee rond gesloten zijkapellen van het transept. Verder heeft de kerk twee pseudotransepten en een zeer hoog en massief westwerk tussen twee ronde traptorens met spits.
Op of nabij de plaats van de huidige kerk, die vanaf het begin van de 11de eeuw tot stand is gekomen, moet een oudere kerk hebben gestaan, die als bisschopskerk heeft gediend. De eerste vermelding van de kerk dateert uit de 9de eeuw. Vanaf de 11de eeuw tot 1797 was aan de O.L.-Vrouwekerk een kapittel verbonden. Bij de zeer ingrijpende restauratie in 1887-1917, onder leiding van P.J.H. Cuypers en zijn zoon J.Th.J. Cuypers, zijn vrijwel alle laat-gotische en renaissance-wijzigingen aan het gebouw verwijderd en zijn enkele verdwenen romaanse delen gereconstrueerd. De middeleeuwse bekappingen heeft men in 1965-'66 grotendeels vernieuwd.
| |
| |
Maastricht, R.K.O.L.-Vrouwebasiliek, kloostergang
Het westwerk met crypt en westkoor dateert in aanleg vermoedelijk uit het begin van de 11de eeuw. De versnijding halverwege het zeer gesloten muurwerk toont dat de onderbouw in een tweede fase is verhoogd, waarschijnlijk in de 12de eeuw. In de hoeken van het opgaand werk zijn enkele hergebruikte Romeinse natuursteenblokken ingemetseld. De in mergel uitgevoerde, laatromaanse bovenbouw van het middenblok, met spaarvelden en gekoppelde zuiltjes, dateert van een verbouwing eind 12de eeuw. Zo ook de bovenbouw van de traptorens, bestaande uit vier lage, steeds verder opengewerkte geledingen. Het westkoor, dat vanwege het onderliggende crypte hoger ligt dan de kerkvloer, is met drie bogen op pijlers naar het schip geopend. Dat gold ook voor de ruimte erboven, maar daar zijn de bogen later dichtgemetseld. De vanaf dat vloerniveau tot in de bovenbouw doorgaande ruimte bevat een twintig meter hoge klokkenstoel uit circa 1350 (d).
Van de 11de-eeuwse kerk die oorspronkelijk op het westwerk aansloot, resteren na verbouwingen nog slechts kleine gedeelten bij het transept en de oostpartij. Het huidige romaanse schip met twee pseudotransepten kwam in de tweede helft van de 12de eeuw tot stand. De gevelgeleding en detaillering zijn bij de 19de-eeuwse restauratie in belangrijke mate gereconstrueerd. Het aan het westwerk grenzende smalle pseudotransept bevat inwendig een naar het middenschip geopende galerij of tribune. Vermoedelijk na een brand heeft men kort na 1325 het middenschip verhoogd met een gevelzone met ronde vensters. Het transept werd in de tweede helft van de 12de eeuw vernieuwd en vergroot. De absidiolen van de transeptkapellen zijn herbouwd bij de 19de-eeuwse restauratie. Bij de verbouw of het herstel na 1325 is de oorspronkelijke lage vieringtoren gesloopt.
De vloer van viering en koor ligt hoger in verband met het onderliggende, uit twee delen bestaande, crypt. Het westelijke, vierbeukige gedeelte is midden-12de-eeuws en heeft ribloze mergelstenen kruisgewelven en middenzuilen voorzien van teerlingkapitelen met eenvoudige lijnpatronen. Uit die tijd zijn ook de in het crypt aanwezige restanten van twee koortorens. Deze werden echter vervangen door de huidige, verder uiteen staande, koortorens bij een planwijziging in het derde kwart van de 12de eeuw, toen het oostelijke deel van het crypt werd gerealiseerd als een halfronde ruimte met omgang. Het bovenliggende koor met omgang kwam waarschijnlijk in het derde kwart van de 12de eeuw tot stand. De galerij boven de omgang werd waarschijnlijk in een tweede fase rond 1220 gerealiseerd. Het koor heeft de kap van het herstelwerk rond 1325 behouden. De kap boven de kooromgang dateert uit circa 1436 (d). Bij de restauratie van Cuypers heeft de apsis een nieuwe fundering en een nieuwe beklamping met kolenzandsteen gekregen. De oorspronkelijke gevelgeleding met spaarvelden voorzien van rondbogen en colonetten met kapitelen werd daarbij gereconstrueerd. De twee oorspronkelijk laat-12de-eeuwse koortorens zijn toen vernieuwd en deels gereconstrueerd.
Het interieur wordt gedekt door diverse gewelftypen. Uit de 12de eeuw dateren de ribloze kruisgewelven van het westkoor en het smalle pseudotransept evenals de tongewelven van het brede pseudotransept en de halve koepelgewelven van de zijbeuktraveeën en de koorapsis. De kruisgewelven van de kooromgang en de bovenliggende galerij zijn bij
| |
| |
de 19de-eeuwse restauratie vrijwel geheel vernieuwd. Tot een laat-15de-eeuwse vernieuwing behoren de kruisgewelven van het transept en het stergewelf van de viering. Het middenschip kreeg begin 18de eeuw de huidige bakstenen stergewelven met mergelstenen ribben. De zuilen van omgang en galerij zijn opgebouwd met afwisselend blokken zwarte kalksteen en grijze mergel. Bij de 19de-eeuwse restauratie zijn ze echter zwart geverfd. Aan weerszijden van de middelste travee van de koorsluiting zijn de ondersteuningen van de bogen uitgevoerd als een bundeling van kleinere zuiltjes, waarvan de tussenkapitelen zijn voorzien van een dekplaat met inscripties. De later vergulde, rijk gebeeldhouwde kapitelen zijn versierd met voorstellingen uit het Oude Testament, uit de Bestiaria en verder met voorstellingen van deugd en ondeugd, fabeldieren en grillig rankwerk. De bovengalerij heeft eenvoudiger kapitelen met acanthusbladversiering.
Van de oude schilderingen resten alleen voorstellingen van St. Catharina van Alexandrië (eerste helft 15de eeuw) en van St. Christoffel (1571) op twee schippijlers. Tot de rijke kerkinventaris behoren onder meer enkele (nieuw gepolychromeerde) laat-gotische beelden, een door meester Aert van Tricht gegoten koperen doopvont (circa 1500), een rijk gesneden Lodewijk XIV-preekstoel (1721), een verguld hoofdaltaar en vijf biechtstoelen (alle tweede helft 18de eeuw) en een communiebank (eerste kwart 19de eeuw). Van het door A. Séverin gebouwde orgel uit 1652 resteert de orgelkast met geschilderde vleugels (kast rugwerk uit 1984). Het instrument is in de 19e eeuw ingrijpend verbouwd en in 1963 en 1984 gerestaureerd. De schatkamer bezit een rijke collectie religieuze voorwerpen (11de-18de eeuw). Van de laat-19de-eeuwse, neoromaanse inrichting resteren twee altaartombes en het Anthoniusaltaar. In 1983 heeft men de bij de Cuypers-restauratie aangebrachte schilderingen in (oost)crypt, kooromgang, transept en schip deels overgeschilderd. De halve koepel in het koor heeft nog wel een grote schildering van een triomferende Christus in mandorla, omringd door heiligen en engelen.
Aan de noordoostzijde van de kerk bevinden zich de sacristie, in feite de in oorsprong 12de-eeuwse kapittelzaal, en de kleine 13de-eeuwse St.-Annakapel in gotische vormen. Beide bouwdelen zijn bij de 19de-eeuwse restauratie vrijwel geheel herbouwd. Het ingangsportaal naast het westwerk kwam begin 13de eeuw tot stand, maar is in de 15de eeuw verbouwd en voorzien van een nieuwe gevel. Het bovengedeelte daarvan is bij de Cuypers-restauratie geheel herbouwd. Toen zijn ook van elders uit de kerk enkele romaanse mergelstenen reliëfs (late 12de eeuw) naar dit bouwdeel verplaatst. Het betreft een voorstelling van de zegevierende Christus, een voorstelling genaamd de ‘Eed op de relieken’ (afkomstig van een rechtstribune tegen de koorapsis) en een reliëf met heilige bisschop (circa 1200). Verder is er een 12de-eeuwse latei met de afbeelding van een engel. In het verlengde van het ingangsportaal en gekoppeld aan het begin van de westvleugel van de pandhof ligt de 15de-eeuwse kapel van O.L. Vrouwe Sterre der Zee, genoemd naar het hier opgestelde Mariabeeld (circa 1420).
De kloostergang aan de noordzijde van de kerk kwam midden 16de eeuw tot stand, waarschijnlijk ter plaatse van een oudere pandhof, en is bij de 19de-eeuwse restauratie in gotische vorm hersteld. De met kruisribgewelven overdekte kruisgang vertoont rijke laat-gotische vormen. Tot circa twee meter hoogte is dit
Maastricht, Dominicanenkerk
bouwdeel in hardsteen opgetrokken, de rest in mergel. Opmerkelijke zijn de venstertraceringen (1558-'59), die versierd zijn met verschillende emblemen, zoals de ‘perroen’ - het teken van de Luikse rechtsmacht - en de wapens van koning Philips II en bisschop Robert van Bergen, de ster van de stad Maastricht en de Oostenrijkse adelaar. In kerk en kruisgang bevinden zich enkele oude gedenkstenen en veel oude grafzerken (13de-18de eeuw).
De voorm. dominicanenkerk (Dominikanerkerkstraat 1) [3] is een grotendeels in mergel opgetrokken gotische kloosterkerk met een driebeukig basilicaal schip en een vijfzijdig gesloten koor geflankeerd door een recht gesloten noordkapel met verdieping en een driezijdig gesloten zuidkapel. Mogelijk vanaf 1267 begon de bouw van het koor, waarvan de kapconstructie met voetravelingen en jukken dateert uit circa 1277 (d). De in 1294 gewijde kerk bestond uit het koor en de twee oostelijke schiptraveeën. De noordkapel of St.-Catharinakapel werd rond 1350 toegevoegd. In de 14de eeuw kwamen de westelijke schiptraveeën tot stand, waarbij de noordelijk zijbeuk mogelijk al rond 1335 was overkapt. Het met luchtbogen uitgevoerde middenschip heeft een met schaargebinten, gordingen en middenstijl uitgevoerde kap uit circa 1395 (d). De brede
| |
| |
Maastricht, Minderbroederskerk
O.L.-Vrouwekapel aan de zuidzijde van het koor dateert uit het midden van de 15de eeuw, en kreeg in 1617 de huidige driezijdige sluiting. De kerk is gerestaureerd in 1912-'17, onder leiding van W. Sprenger. Het interieur wordt gedekt door kruisribgewelven met figuraal versierde sluitstenen; de zuidkapel bezit stergewelven. De ronde hardstenen zuilen van het schip zijn voorzien van Maaskapitelen met bladornament. De gewelven tonen de vage restanten van een beschildering met voorstellingen van heiligen door Jan Vasoens (1619). In de noordbeuk bevindt zich een nu vrijwel verdwenen schildering met voorstellingen uit het leven van Thomas van Aquino (1337).
Van het bijbehorende klooster resteert zeer weinig. Aan de buitenzijde van de noordkapel bij het koor zijn gewelfaanzetten zichtbaar van een aansluitende zaalruimte. Verder is er een tussen 1660 en 1664 grotendeels in mergel opgetrokken kloostergebouw met in- en uitgezwenkte topgevel en een classicistische hardstenen poort met gebogen fronton en kwabwerk-ornamenten (1664). De gevel is gerestaureerd in 1926. Het kleinere hardstenen poortje met bovenlicht in barokke vormen heeft men in 1937 van elders overgebracht. De bakstenen westgevel heeft mergelstenen decoratieve onderdelen en de jaartalankers ‘1663’.
De voorm. minderbroederskerk (Sint Pieterstraat 5) [4] is een driebeukige basilicale kloosterkerk met vijfzijdig gesloten koor. De minderbroeders vestigden zich in 1234 in Maastricht. De bouw van de huidige, vrijwel geheel in mergel opgetrokken kerk begon eind 13de eeuw. Het koor en het meest oostelijke deel van het schip kwamen begin 14de eeuw gereed en waren voorzien van stenen gewelven en luchtbogen. De sporenkap met gestapelde jukken van het koor dateert uit circa 1305 (d). Het schip werd pas eind 14de eeuw voltooid en bij de bouw werden 13de-eeuwse hardstenen zuilen en kapitelen hergebruikt. De sporenkap van het schip, met toegevoegde gordingen en een nokgording op geschoorde makelaars, dateert uit circa 1392 (d). De gewelven van het schip werden vermoedelijk in de eerste helft van de 15de eeuw geslagen, waarna (circa 1485) luchtbogen werden aangebracht.
Van 1640 tot 1867 was in de kerk een wapenarsenaal ondergebracht. De voor dit arsenaal ingebouwde houten tussenvloeren werden verwijderd bij een ingrijpende restauratie in 1877-'85, onder leiding van J. van Lokhorst, met P.J.H. Cuypers als adviseur. Toen is ook de 17de-eeuwse lichtkoepel van de Mariakapel (zuidzijde koor) gesloopt en vervangen door een gewelf in neogotische vormen. Sinds de restauratie vormt de kerk onderdeel van het Rijksarchief. Het interieur wordt gedekt door kruisribgewelven met gebeeldhouwde sluitstenen. De ronde hardstenen zuilen van het schip zijn voorzien van Maaskapitelen met bladornament en hoekschalken. Er zijn enkele vroeg-16de-eeuwse schilderingen, waaronder een Annunciatie op de scheidingsmuur (oksaal) tussen koor en schip. Tot de inventaris behoren een zwart marmeren gedenksteen in maniëristische vormen voor de medicus en taalkundige Johannes Goropius († 1572) en enkele gebeeldhouwde grafzerken. Van het bijbehorende klooster, dat rond 1485 bestond uit drie vleugels om een pandhof met kruisgang ten zuiden van de kerk, resteren alleen delen van de gevel van de westvleugel en een gereconstrueerd fragment van de oostvleugel (zijgevel Commandantswoning). Na de verbanning van de minderbroeders in 1638 werd het kloostercomplex deels ingericht als protestants weeshuis (tot 1690) en deels als wapenarsenaal (kerk) en militair hospitaal. Van 1798 tot 1917 was het een kazerne. In de 18de eeuw zijn de vleugels met ingezwenkte mansardedaken aan de westzijde gebouwd. Ten behoeve van het Rijksarchief werden de gebouwen in 1939-'41 gerestaureerd naar plannen van H. de Lussanet de Sablonière. De bouwvallige 15de-eeuwse oost- en zuidvleugel werden gesloopt en de westvleugel werd ingrijpend verbouwd. Een tweede ingrijpende vernieuwing onderging het complex in 1986-'96 naar plannen van M. van Roosmalen, architect van de Rijksgebouwendienst met de bouw van een nieuwe zuidvleugel en de aanleg van een grote
drielaagse depotkelder onder de binnenhof.
De bij het kerkkoor gelegen zogeheten Commandantswoning werd waarschijnlijk rond 1680 gebouwd als woning van de hospitaalmeester van het garnizoenshospitaal (tot 1798). In de tijd dat het voormalige klooster dienst deed als kazerne, was het een officierswoning. Het in 1767 al ingrijpend verbouwde pand is gerestaureerd rond 1988.
De (Herv.) Janskerk (Vrijthof 24) [5], nu een S.O.W.-kerk, is een tegen een helling gebouwde driebeukige basilicale kerk met een hoger, vijfzijdig gesloten koor, enkele zijkapellen, een sacristie en een forse westtoren. Deze in 1218 voor het eerst genoemde parochiekerk werd gesticht als gevolg van de splitsing van parochiale en collegiale taken van de naastgelegen St.-Servaaskerk. De Janskerk ging in 1632 in protestantse handen over. Het huidige gebouw kwam in de 14de en in het begin van de 15de eeuw tot stand in mergelsteen op een onderbouw van kolenzandsteen en hardsteen. Het begin 14de eeuw gebouwde schip heeft een vernieuwde kap uit circa 1415 (d). De luchtbogen ter ondersteuning van het middenschip zijn grotendeels weggewerkt onder de lessenaarsdaken van de zijbeuken. De kap van het rijzige koor werd rond 1401 (d) voltooid. De sacristie (nu consistoriekamer) aan de zuidzijde dateert uit dezelfde tijd als het koor, de kapel aan de noordzijde (nu doopkapel) uit 1414. Ten noorden van de toren bevindt zich een 16de-eeuwse, in hardsteen uitgevoerde kapel. De kerk is in 1909-'12 en in 1981-'85 gerestaureerd.
| |
| |
Maastricht, (Herv.) Janskerk (1991)
Het interieur wordt gedekt door kruisribgewelven. De ronde hardstenen zuilen hebben kapitelen met een gestileerd bladmotief. In het koor rusten de schalken op consoles met apostelkoppen en ook de kraagstenen van de doopkapel zijn versierd met figuraal beeldhouwwerk. In de kerk zijn enkele 15de-eeuwse schilderingen behouden. Tot de kerkinventaris behoren een door Coenraad Pierkens vervaardigde preekstoel in Lodewijk XVI-vormen (1779), een marmeren doopvont (begin 19de eeuw) en een door J. Binvignat gebouwde orgelkast (1806; instrument 1992). De kerkvloer bevat grafzerken vanaf het midden van de 14de tot en met de 17de eeuw, waaronder een zwart marmeren grafplaat voor Robert van Ittersum († 1669). Verder is er een marmeren epitaaf in classicistische vormen voor Margaretha Elisabeth Cabeliaeu-de Grijse († 1658).
De toren bestaat uit twee geledingen met haakse steunberen, een hoge geleding met overhoekse steunberen, een zeszijdige traptoren en een opengewerkte achtzijdige lantaarn met traptorentje en een spits met frontalen. De in kolenzandsteen en hardsteen uitgevoerde vroeg-gotische onderbouw hoort bij een vroeg-14de-eeuwse toren die bij een storm in 1373 grotendeels verloren ging. De laat-gotische mergelstenen geledingen met balustrades kwamen tot stand bij het herstel in de 15de eeuw. De hoge lantaarn was rond 1485 voltooid. Bij de torenrestauratie in 1877-'85 naar plannen van P.J.H. Cuypers is de huidige spits aangebracht. De door hem ontworpen pinakels zijn verkleind bij de tweede restauratie in 1929-'30. De oorspronkelijke 15de-eeuwse rode beschildering is hersteld tijdens de derde restauratie in 1981-'85 naar plannen van architectengroep Dingemans, De Vries & partners. In de toren bevindt zich een grote 15de-eeuwse houten klokkenstoel met een door Joannes en Josephus Plumere gegoten klok (1687).
De R.K. St.-Mathiaskerk (Boschstraat 99) [6] is een driebeukige basilicale kerk voorzien van een driezijdig gesloten koor en een zware toren van drie geledingen met traptoren, haakse steunberen en een ingezwenkte spits met omloop en lantaarn. De in hardsteen uitgevoerde onderbouw van de toren dateert uit het laatste kwart van de 13de eeuw en hoorde bij een eerdere kerk ter plaatse. In de tweede helft van de 15de eeuw werd die onderbouw in mergel verhoogd, maar dat project kon niet worden voltooid. De huidige bekroning is uit 1769. Vanaf het midden van de 14de eeuw begon de vervanging van de oude kerk door de huidige, in mergel opgetrokken, gotische kerk, waarvan de as enigszins schuin aansluit op de oudere toren. De westelijke traveeën van het middenschip zijn waarschijnlijk 14de-eeuws,
| |
| |
Maastricht, R.K. St.-Mathiaskerk
de oostelijke traveeën horen bij een iets latere bouwfase. De kapconstructie van het schip dateert overigens van een verbouwing rond 1531 (d). De zijbeuken kwamen tot stand in de 15de eeuw en werden in de 16de eeuw naar het oosten verlengd. In de tweede helft van de 15de eeuw trok men het koor op evenals de aangrenzende sacristie, die later werd verhoogd. De gordingenkap van het koor is uit circa 1495 (d). De kerk, die van 1632 tot 1802 in protestantse handen was, werd hersteld in 1804 en gerestaureerd rond 1860, in 1925 (interieur), in 1957-'58 (toren) en rond 1984. Het interieur wordt gedekt door kruisribgewelven. De meeste oostelijke traveeën van de zijbeuken hebben een stergewelf (noordbeuk) en een netgewelf (zuidbeuk). De ronde hardstenen zuilen in het schip hebben kapitelen met een gestileerd bladmotief. In de noordbeuk bevinden zich gebeeldhouwde kraagstenen met engelenfiguren en verder een geschilderde Verrijzenis-voorstelling (eind 16de eeuw). Tot de inventaris behoren onder meer een houten Piëta (eind 15de eeuw), een uit de augustijnenkerk afkomstig tochtportaal (circa 1680), een preekstoel in Lodewijk XVI-stijl (eind 18de eeuw; ouder klankbord), een hardstenen doopvont (begin 19de eeuw), een door J. Binvignat gebouwd orgel (1808) en een neogotisch hoofdaltaar. Interessant is het epitaaf voor de Spaanse officier Marcus Antonius Simoneta die sneuvelde bij de belegering van de stad in 1579. Verschillende oude gebeeldhouwde grafzerken uit de kerk staan tegenwoordig buiten tussen de steunberen opgesteld.
De voorm. St.-Andrieskapel (Achter de Barakken 31) [7] is een in mergel opgetrokken eenbeukige kloosterkapel met driezijdig gesloten koor. De kapel hoorde bij een midden 14de eeuw gesticht begijnenconvent, dat zich in de 15de eeuw aansloot bij de tertiarissen van St. Franciscus. De oudste delen stammen uit het derde kwart van de 14de eeuw. Bij een verbouwing midden 15de eeuw werden twee traveeën en de huidige sluiting toegevoegd. Na de opheffing van het klooster in 1796 zijn de meeste gebouwen in 1818-'20 gesloopt, de rest van het klooster is onherkenbaar gewijzigd. Bij de restauratie van de kapel in 1983-'84, naar plannen van P. Satijn, is de westelijke kopgevel herbouwd, het houten tongewelf gereconstrueerd en is de plaats van de in 1820 verwijderde 15de-eeuwse nonnengalerij op de wanden aangegeven.
Het voorm. kruisherenklooster (Kruisherengang 21) [8] werd midden 15de eeuw gesticht. Na de opheffing van het klooster in 1796 heeft het gediend als munitiemagazijn en vervolgens als kazerne en garnizoensbakkerij. De kloostervleugels zijn onder leiding van J. van Lokhorst deels gerestaureerd in 1897 en verder in 1906-'10 ten behoeve van de vestiging van het Rijkslandbouwproefstation
Maastricht, Kruisherenklooster
(tot 1981). De restauratie van de kerk, onder leiding van D.E.C. Knuttel, werd in 1914 voltooid.
De kloosterkerk heeft een tweebeukig schip met een vijfzijdig gesloten koor en is uitgevoerd in mergel op een plint van hardsteen. Het koor werd tussen 1440 en 1459 gebouwd onder leiding van Johannes van Haeren. De gelijk met het koor opgetrokken toren werd in 1480 door bliksem vernield. Het schip is pas in het eerste kwart van de 16de eeuw voltooid. De gevelbeëindigingen zijn nieuw aangebracht bij de restauratie. De luchtbogen van de hoofdbeuk bevinden zich onder het lessenaarsdak van de noordbeuk. De zuilen van deze beuk zijn mogelijk met hergebruikt 14de-eeuws materiaal opgetrokken. Aan de zuidzijde van het schip heeft men tussen de steunberen kleine kapellen ingebouwd. Het interieur wordt gedekt door netgewelven (middenschip) - vermoedelijk aangebracht na oorlogsschade in 1579 - en kruisgewelven (noordbeuk, koor). Het koorgewelf heeft originele sluitstenen met figuraal beeldhouwwerk, de gebeeldhouwde kraagstenen met engelenfiguren in de noordbeuk zijn merendeels vernieuwd. De door meester Gerardus in 1461 aangebrachte gewelfschildering in het koor is in de 16de eeuw hersteld en aangevuld. In een van de zuidkapellen bevindt zich een thans vage muurschildering met voorstellingen uit het leven van St. Gertrudis (begin 16de eeuw). Tot de inventaris behoren twee Lodewijk XIV-stucaltaren in de zuidkapellen.
Het klooster is tussen circa 1480 en
| |
| |
1520 gebouwd en vrijwel geheel in mergel opgetrokken. De drie kloostervleugels omsluiten samen met de kerk een rechthoekige pandhof met kloostergang. De west- en de zuidvleugel worden beide beëindigd door een grote trapgevel. De tweelaags kloostergang en de vensters van de buitengevels hebben spitsboogvensters met traceringen en tweelichtvensters met kepervormige bovendorpels. De kruisgang, met uitgebouwd lavabo, wordt gedekt door een zoldering met samengestelde balklaag en troggewelfjes. De in 1906 ingestorte zuidoosthoek van het klooster is bij de ingrijpende restauratie hersteld. Het mergelwerk van de westgevel heeft men in 1928 deels vervangen door zandsteen. Het nabijgelegen 17de-eeuwse hoekpand Kruisherengang 23 - dat aan de straatzijde is ingekort - was mogelijk het poortgebouw van het kloosterterrein.
Het voorm. klooster van de Nieuwenhof (Zwingelput 4) [9] werd eind 15de eeuw gesticht en werd midden 17de eeuw herbouwd. In de 19de eeuw diende het complex als armenhuis voor wees- en voogdijkinderen en sinds de renovatie in 1982 is het in gebruik bij de universiteit. De rond een binnenplaats gegroepeerde gebouwen dateren grotendeels uit de 17de eeuw, met 18de-eeuwse en latere wijzigingen. De straatvleugel is in de tweede helft van de 19de eeuw ingrijpend gewijzigd bij een verbouwing naar plannen van P.J.H. Cuypers. Van de kloosterkerk verrees het in mergel opgetrokken, driezijdig gesloten koor in 1489-'92. De koorgewelven zijn aangebracht bij een bouwcampagne tussen 1661 en 1666, toen het iets lagere bakstenen schip met tongewelf tot stand kwam ter vervanging van een in vakwerk uitgevoerde voorganger uit 1494. Tot de inventaris behoren een 17de-eeuwse preekstoel, twee 13de-eeuwse priesterzerken en een 16de-eeuws epitaafje. Bij het klooster ligt het 17de-eeuwse huis Zwingelput 2 met trapgevels en mergelstenen banden.
De voorm. cellebroederskapel (Cellebroedersgang ong.) [10] is een driezijdig gesloten kloosterkapel voorzien van een dakruiter met ui-vormige spits. De in de eerste helft van de 16de eeuw in mergel gebouwde kapel heeft rood geverfde gevels. De topgevel aan de westzijde is opgetrokken bij een verbouwing in 1705-'06. Bij de restauratie in 1963-'66 is de verdwenen dakruiter uit 1705 gereconstrueerd. Het interieur wordt gedekt door netgewelven met op enkele gewelfvakken nog schilderingen. De westwand toont een laat-gotische muurschildering met een voorstelling van het Laatste Oordeel. Tegen de kapel resteert een gedeelte van een kloostergang met mergelstenen onderbouw en een op korbelen uitgekraagde houten verdieping in vakwerkbouw. Bij de restauratie is die constructie vrijwel geheel vernieuwd. De overige gebouwen van het in 1796 opgeheven klooster zijn in 1940 afgebroken.
De voorm. jezuïetenkerk (Achter de Comedie 1) [11], nu theater ‘De Bonbonnière’, werd in 1606-'12 naar plannen van jezuïetenpater Petrus Huyssens opgetrokken in mergel als een zaalkerk met pseudotransept en een smal, recht gesloten koor. Na de opheffing van de jezuïetenvestiging in 1773 werd de kerk in 1788-'89 omgebouwd tot schouwburg naar plannen van Mathias Soiron. Daarbij werd de kerktoren (1615) gesloopt. Van de met ionische en corinthische pilasters gelede westfaçade uit 1612 is de in- en uitgezwenkte gevelafwerking verloren gegaan bij de verhoging in aangepaste stijl ten behoeve van de nieuwe toneeltoren in 1955. De ingang van de schouwburg kwam aan de oostzijde te liggen en het kerkkoor werd verbouwd tot trappenhuis. Op een ingrijpende verbouwing in 1878-'79, naar plannen van J.E. Rémont, volgden in de 20ste eeuw diverse andere verbouwingen. Op de begane grond hebben de zogeheten Redoutezaal en drie aangrenzende kabinetjes wandbetimmeringen en stucwerk uit 1789 in eenvoudige Lodewijk XVI-vormen. De sinds de verbouwing in 1879 als ‘Bonbonnière’ aangeduide theaterzaal op de verdieping heeft twee galerijen, ereloges met balkon en een tongewelf met decoratief stucwerk. De plafondschildering van Ch. Eyck dateert uit 1959. Het wit gepleisterde entreegebouw in rijke eclectische vormen is in 1878-'79 naar plannen van J.E. Rémont toegevoegd. De inrichting van de foyer, nu theatercafé, is samengesteld met midden-18de-eeuwse interieurelementen uit het eerdere theater in de voorm. garnizoensmanege.
Maastricht, Augustijnenkerk
Van het voorm. klooster resteert een gedeelte van de in 1609 als refectorium gebouwde westvleugel in maniëristische vormen voorzien van een vierkante toren met ingesnoerde spits (Achter de Comedie 14-16). De bovenste torengeleding heeft gebeeldhouwde cartouches met het bouwjaar en twee zonnewijzers. De huidige zuidgevel werd opgetrokken bij de inkorting van deze vleugel in 1787 voor de aanleg van een nieuwe straat (Achter de Comedie).
Het voorm. faliezustersklooster of St. Catharinadal (Faliezusterspark 1-5) [12] werd gesticht in 1470 en in 1647 herbouwd in de huidige vorm. Het klooster dankte de naam aan de zwarte hoofdsluier van de zusters: de ‘falie’. Het langgerekte gebouw in laat-maniëristische vormen heeft aan de linkerzijde een trapgevel. Enkele hoekblokken aan de rechterzijde zijn restanten van de gesloopte kloosterkapel.
De voorm. augustijnenkerk (Kesselskade 43) [13] is een zaalkerk uit 1659-'61, waaraan in 1920 een smaller, recht gesloten koor is toegevoegd. De in Zuid-Nederlandse barokstijl uitgevoerde façade heeft mergelstenen decoraties en drie pilasterstellingen. Boven de ingang zit een tekstcartouche met het jaartal ‘1659’. Het centrale rondboogvenster wordt bekroond door het stadswapen en daarboven is het wapen van begunstiger Hendrick Huyn van Geleen aangebracht. De met grote voluten uitgevoerde topge- | |
| |
vel bevat een groot reliëf met een voorstelling van het vlammende hart van St. Augustinus. Een klein medaillon met de voorstelling van Maria herinnert aan de laat-middeleeuwse kapel van Maria ten Oeveren, waarin de augustijnen begin 16de eeuw hun klooster vestigden. Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf met rococo-stucwerk. De rond 1920 en rond 1975 gerestaureerde kerk dient nu onder meer als repetitieruimte voor de Koninklijke zangvereniging Maastreechter Staar. Achter de kerk staat de voorm. pastorie (Mariastraat 2-4), een U-vormig gebouw uit circa 1922 in traditionalistische vormen. Een gevelsteen boven de ingang (nr. 4) toont het gesloopte augustijnenklooster.
Het voorm. grauwzustersklooster (De Bosquetplein 6) [14] werd in 1673 gevestigd in het huis Stas, een gebouw met speklagen en band- en rolwerkgevels uit circa 1640. Eind 17de en begin 18de eeuw werden enkele gebouwen toegevoegd. De kapel met driezijdig gesloten sacristie-uitbouw kwam midden 18de eeuw tot stand. Het klooster werd in 1796 opgeheven. Het in 1920 gerestaureerde complex dient nu als Natuurhistorisch Museum. Dit museum is in 1975-'76 verbouwd en vergroot.
De Evang. Luth. kerk (Hondstraat 14) [15] is een zaalkerk uit 1683-'84, waarvan de bouw grotendeels werd gefinancierd door militair-gouverneur Georg Friedrich graaf van Waldeck. De sobere classicistische gevel ging tot 1936 verborgen achter een huis aan de straat. Het interieur wordt gedekt door een houten tongewelf. Tot de inventaris uit de bouwtijd behoren een preekstoel, een avondmaalstafel en de koorafsluiting. Verder is er een herenbank in Lodewijk XV-stijl. Het in 1861 door Pereboom & Leyser gebouwde orgel - met onderdelen van een orgel van H. Metzeger uit 1695 - is opgenomen in een dubbele galerij tegen de oostwand.
De voorm. capucijnenkerk (Capucijnengang 6) [16] werd begin 17de eeuw gebouwd, maar kreeg zijn huidige vorm bij ingrijpend herstel na een brand in 1681. Het sobere wit geschilderde zaalgebouw heeft in de geveltop een grote gebeeldhouwde gevelsteen uit 1615 met het wapen van baron De Lens. Van het in 1610 gestichte en in 1796 opgeheven klooster resteren de oostvleugel en haaks daarop het doorgetrokken deel van de noordvleugel met een rond 1885 vernieuwde kopgevel.
Het Bonnefantenklooster (Bonnefantenstraat 2) [17] werd gesticht in 1627 door zusters Sepulchrijnen of ‘Soeurs des Bons Enfants’. Na een heftige brand in 1672 herbouwt men het klooster tussen 1686 en 1697 met drie rond een binnenhof gelegen vleugels, waarbij de oostvleugel verder doorloopt en wordt afgesloten door een trapgevel. Aan de noordzijde volgde in 1708-'09 de eenbeukige kloosterkerk naar plannen van Gilles Doyen. De classicistische kerkgevel met kolossale ionische pilasters wordt bekroond door een groot fronton met daarin een voorstelling van de Verrijzenis. Het in 1797 opgeheven klooster is ingrijpend verbouwd ten behoeve van latere bestemmingen, waaronder die van kazerne (1816-1919). Na een eerste restauratie in 1947-'50, naar plannen van F. Dingemans, werd in een deel van het complex het Limburgs Provinciaal Museum van Kunst en Oudheden, het latere ‘Bonnefantenmuseum’, ondergebracht. Bij het vervolg van de restauratie in 1968-'71, onder leiding van G. Snelders, kwam ook de kerk aan bod. Na het vertrek van het ‘Bonnefantenmuseum’ in 1979 is het gebouw tot 2001 in gebruik geweest als universiteitsbibliotheek.
Het voorm. klooster Calvariënberg (Abtstraat 2) [18] werd in 1628 gesticht door Elisabeth Strouven als een op de ziekenzorg gericht convent. In 1661 werd het een regulier franciscanessenklooster. Na de opheffing van het klooster in 1796 werden de gebouwen gekocht door het Burgerlijk Armbestuur voor de inrichting van een ziekenhuis (1822) en een krankzinnigengesticht (1847). Het complex is tussen 1953 en 1988 in fasen gerenoveerd en huisvest nu enkele diensten van de gemeente Maastricht.
Van het in 1671 op de hoek van de Abtstraat en de Calvariestraat gebouwde Uvormige klooster resteren na vele verbouwingen slechts enkele wit geschilderde bouwdelen aan de noord en westzijde. De in 1710 voltooide kloosterkerk (Calvariestraat) is een wit geschilderd zaalgebouw, waarvan de pilastergevel aan de westzijde grotendeels
Maastricht, Klooster Calvariënberg, St.-Elisabethtehuis
is ingebouwd door een aanbouw uit 1847. De noordgevel bevat een (hergebruikt) poortje met beeldnis (1660) en een van de westgevel afkomstige gevelsteen met tijdvers. In 1902 heeft men de kerk aan de oostzijde verlengd voor een nieuwe ingang aan de binnenplaats. De kerk is sinds de renovatie van 1987-'88 een ontvangst- en kantineruimte, waarin enkele delen van de vroeg-20ste-eeuwse inrichting resteren, zoals delen van een muurschildering van V. Snel (1904).
Aan de zuidzijde bevindt zich het voorm. ziekenhuis, een wit geschilderd U-vormig gebouw uit 1821-'22 met een kleine kapeluitbouw aan de binnenplaats. Deze uitbreiding kwam tot stand onder leiding van M. Hermans en M. Soiron. Ter plaatse van de vroegere oostvleugel van het klooster staat het voorm. administratiegebouw (Abtstraat 2) van het ziekenhuis, uitgevoerd in 1857 naar een ontwerp in vroege neogotische vormen van C. Weber. De voorgevel bevat drie hardstenen gevelstenen met daarop namen van weldoeners. Het naast het hoofdcomplex gelegen voorm. St.-Elisabethtehuis (Abtstraat 2b) is rond 1891 gebouwd naar ontwerp van de Antwerpse architecten Bildmeyer & Van Riel in een overwegend neorenaissance-vormen. De centrale hal heeft een vierkante lichtkoepel en een galerij op gietijzeren kolommen.
Het voorm. (tweede) minderbroedersklooster (Minderbroedersberg 4-6) [19] is rond 1700 gebouwd en bestaat uit een basilicale kloosterkerk met driezijdig gesloten koor en aansluitend drie kloostervleugels om een binnenhof. Het complex werd in 1825-'29 naar plannen van M. Hermans ingrij- | |
| |
pend verbouwd tot Paleis van Justitie, gevangenis en marechausseekazerne. De kerk kreeg toen zijn huidige, sobere, voorgevel in neo-Grec-vormen. Het koor werd met een muur afgescheiden van het schip en beide delen kregen ingebouwde verdiepingen. Het trappenhuis op de overgang van koor en schip dateert van een verbouwing in 1926-'27. In 1995-'98 is het complex naar plannen van P. Satijn ingrijpend gewijzigd voor de huidige functie als hoofdgebouw van de Universiteit Maastricht.
De Waalse kerk (Sint Pieterstraat 6) [20] bestaat uit een recht gesloten schip of zaalbouw geflankeerd door twee vijfzijdige uitbouwen. Het dakschild aan de voorzijde wordt bekroond door een dakruiter met ui-vormige spits. Het sobere classicistische ontwerp van deze in 1732-'33 gebouwde kerk is van de Luikse architect Nicolas Comhaire. De zijruimten zijn in 1908 afgescheiden van de centrale ruimte, die wordt gedekt door een stucgewelf met als decoratie een groot Hugenotenkruis. Tot de inventaris behoren een preekstoel in Lodewijk XIV-vormen, een herenbank in Lodewijk XV-vormen en een door Thomas Weidtmann gebouwd orgel (1743).
De voorm. synagoge (Capucijnengang 2) [21] is in 1839-'40 tot stand gekomen naar plannen van stadsarchitect M. Hermans en is in 1964-'67 gerestaureerd. De halfronde ingangspartij aan de westzijde bevat inwendig een vrouwengalerij op ranke corinthische zuilen. Van de in de Tweede Wereldoorlog grotendeels vernielde inventaris rest de arke (1840). De toegevoegde banken en een bima (1853) zijn afkomstig uit de synagoge van Meerssen. Achter de arke is de centrale partij van de oostgevel (Bogaardenstraat)
Maastricht, Synagoge
Maastricht, R.K. St.-Martinuskerk, toren
voorzien van rondboogvensters met daarin de namen van de twaalf stammen van Israël en een voorstelling van de stenen tafelen met de Tien Geboden.
De R.K. St.-Martinuskerk (Rechtstraat 2, Wyck) [22] is een driebeukige basilicale kruiskerk met driezijdig gesloten koor en een toren van vier geledingen en ingesnoerde naaldspits. Deze neogotische kerk verrees in 1857-'58 naar ontwerp van P.J.H. Cuypers ter vervanging van de middeleeuwse Martinuskerk. De wimberg van het hoofdportaal bij de toren toont een in 1946 door W. Visser vervaardigde voorstelling van St. Martinus die zijn mantel deelt. De kerk is hersteld en gerestaureerd in 1910, 1926 en 1978-'80, de toren in 1985.
Het interieur wordt gedekt door kruisribgewelven. Tot de oudere inventaris behoren een notenhouten kruisbeeld (circa 1300), een door Johannes van Venlo vervaardigd geelkoperen doopvont (1482; koperen deksel 1717) en een kaarsenkroon (18de eeuw). Van de door atelier Cuypers-Stoltzenberg vervaardigde inventaris resteren het hoofdaltaar (1866), de biechtstoelen, de communiebank en de koorbanken (alle 1867). Verder bevat de kerk een door Pereboom & Leyser gebouwd orgel (1878) en kruiswegstaties (1902-'03) van H. Redig uit Antwerpen. De gebrandschilderde ramen zijn rond 1948 vernieuwd.
Rondom de kerk bevinden zich verschillende grafzerken en grafkruisen uit de 16de tot 18de eeuw.
De voorm. sacristie is in 1923 gebouwd in zakelijk-expressionistische stijl naar ontwerp van A.J.N. Boosten.
De R.K. St.-Lambertuskerk (Koningin Emmaplein 7) [23] is een kruiskerk met centraliserende plattegrond, voorzien van een rond gesloten koorapsis, diverse zijkapellen, een hoge vieringkoepel en een dubbeltorenfront met koperen spitsen. De in Kunradersteen opgetrokken kerk kwam in 1914-'16 tot stand naar een ontwerp met neoromaanse vormen van J.H.H. van Groenendael. Het was de eerste kerk buiten de stadswallen. Het beeldhouwwerk van het ingangsportaal is van W. van Hoorn (1942). Het koor is in 1966 vernieuwd en uitgebreid naar plannen van B. Salemans. Vlak na de voltooiing in 1916 ontstond de eerste scheurvorming in de gewelven door verzakking van de fundamenten. In de loop van de jaren volgden diverse herstellingen en versterkingen.
Het in mergel uitgevoerde interieur wordt gedekt door kruis-, koepel- en tongewelven. Vier zware pijlers van Beiers graniet dragen de hoge vieringkoepel. De gewelfschilderingen in het koor zijn van de benedictijner monnik F. Mes (1948). Tot de inventaris behoren onder meer diverse rijke zijaltaren, een verguld reliekschrijn voor St. Lambertus van atelier Brom (1940) en kruiswegstaties van J. Gregoire (1940). Atelier N. Nicolas &
Maastricht, R.K. St.-Lambertuskerk
| |
| |
Zn. heeft de meeste glas-in-loodramen vervaardigd (1917-'20), het roosvenster boven de ingang is van H. Oidtmann (1927). Verder zijn er gebrandschilderde ramen van H. Jonas en J. Nicolas (circa 1940).
De pastorie (Pastoor Habetsstraat 48) is gebouwd in 1911 naar een ontwerp met neogotische vormen van W. Sprenger. Verder zijn er de in 1925-'26 naar plannen van J.H.H. van Groenendael gebouwde kapelanieën St.-Odastraat 1-3, in stijl en materiaal aangepast aan de kerk, en de door A. Swinkels ontworpen expressionistische kapelanie St.-Odastraat 2 uit 1931.
De R.K.H. Hartkerk of Koepelkerk (Heerderweg 1) is een overkoepelde achtzijdige centraalbouw met aangebouwde kapellen, koor en entreepartij. De bouw voltrok zich in drie fasen. De centraalbouw kwam in 1921-'22 tot stand, de doopkapel en het zangkoor volgden in 1929, de entreepartij en de Gerarduskapel in 1953. Het oorspronkelijke ontwerp in rationalistische vormen van A.J.N. Boosten en J. Ritzen was geïnspireerd door Berlages ontwerp voor het ‘Pantheon der Menschheid’ (1915). In de uitwerking vertoont de kerk sober expressionistische trekken. De laatste bouwfase werd uitgevoerd onder leiding van Th. Boosten en J. Witteveen. Voor de betonconstructie van de dubbele koepel, die rust op acht schuin geplaatste zuilen, was H. Huydts verantwoordelijk. De gevels zijn bekleed met Kunradersteen en mergel op een plint van basaltlava, het koepeldak is met koper gedekt. De twee geplande torens zijn niet gerealiseerd. Verder zijn er van de beoogde gevelbeelden slechts enkele - veel later - vervaardigd door P. Killaars en C. van de Berg (1961-'62). Het interieur is bekleed met verschillende marmersoorten.
Diverse kunstenaars hebben van de jaren veertig tot de jaren zestig bijgedragen aan de inrichting en decoratie. Tot de inventaris behoren onder meer een hoofdaltaar en een Maria-altaar naar ontwerp van A.J.N. Boosten.
Overige kerken. De in de 20ste eeuw binnen de buitenwijken van Maastricht opgenomen oude dorpskernen hebben hun kerk behouden. Deze vroegere dorpskerken hebben meestal een middeleeuwse oorsprong, maar zijn alle
Maastricht, R.K. kerk St.-Petrus Banden
later vernieuwd - en vaak vervolgens nog weer deels gewijzigd - en dateren in hun huidige vorm voornamelijk uit de 19de en 20ste eeuw. Van de R.K. St.-Michaëlskerk van Heugem (Heugemer Pastoorstraat 15) stamt de ongelede toren met ingesnoerde spits uit 1750 (ingangsomlijsting 1851). Het neoromaanse koor kwam in 1905-'06 tot stand en de vernieuwing en verbreding van het schip dateert uit 1960-'61 naar plannen van F.P.J. Peutz. Schip en transept van de neogotische R.K. St. - Johannes de Doperkerk van Limmel (Dolmanstraat 2) dateren van de vernieuwing in 1863-'64 naar plannen van C. Weber. De toren verrees in 1867 en het huidige koor met aangebouwde sacristie in 1913. Tot de inventaris behoort een romaans doopvont (11de-12de eeuw; deksel 1890). De in 1865-'66 naar plannen van C. Weber gebouwde neogotische R.K. St.-Walburgakerk van Amby (Ambyerstraat-Noord 1) kreeg in 1927 het huidige transept en koor naar plannen van C.J.H. Franssen. De zijbeuken zijn in 1956-'57 toegevoegd naar plannen van W.J. Sandhövel. In Sint Pieter staan de achtzijdige St.- Lambertuskapel (Lage Kanaaldijk 12) uit 1847 en de neogotische R.K. kerk van de Allerheiligste Verlosser en St. Petrus (Ursulinenweg 2), gebouwd in 1874-'75 naar ontwerp van Joh. Kayser als de R.K. kerk St. Pieter op de Berg. De kerk sloot in 1940 na de bouw van de R.K. kerk St. Pieter beneden de Berg, maar werd na een restauratie naar plannen van H. Koene in 1954 heropend onder de huidige naam. Eveneens ontworpen door Joh. Kayser is de in 1876-'77 in Oud-Caberg gebouwde neogotische R.K. kerk H. Hart van Jezus (Van Akenweg 63). De toren verrees rond 1900 naar ontwerp van W. Sprenger en het koor kreeg zijn huidige vorm in 1936-'37 naar plannen van A.J.N. Boosten. In Wolder is de neogotische
R.K. kerk H.H. Petrus en Paulus (Mgr. Vranckenplein ong.) in 1896-'97 gebouwd naar ontwerp van L. Keuller. De grote neoromaanse R.K. kerk St. Petrus Banden van Heer (Dorpstraat 70), uitgevoerd met dubbeltorenfront, kwam in 1904-'05 tot stand naar ontwerp van C.J.H. Franssen.
In de buitenwijken van Maastricht staan diverse 20ste-eeuwse kerken. Bijzonder is de in 1924-'25 naar ontwerp van J.H.J. Kayser in expressionistische vormen uitgevoerde R.K. St.-Hubertuskerk (Bosscherweg 161) met een hoge, trapsgewijs versmallende koorsluiting en een terzijde geplaatste ranke, trapsgewijs toelopende, toren met tentdak. Het grote souterrain diende als patronaatshuis en buurtcentrum voor de arbeiderswijk Boschpoort. Bij het koor staat een grote sacristie. De in 1933-'34 in ruige blokken Kunradersteen opgetrokken R.K. kerk St. Theresia (Theresiaplein ong.), met transepttoren en tweetorenfront met narthex, is door J. van Groenendael ontworpen in een combinatie van neogotische en neoromaanse vormen. Ook deze grote kerk is uitgevoerd met een souterrain of onderkerk. Achter de kerk staat een pastorie in aangepaste
Maastricht, R.K. St.-Hubertuskerk
| |
| |
stijl. De R.K. kerk St. Antonius van Padua (Weth. Caldenborghlaan 48) is in 1936-'38 naar plannen van A. Swinkels in mergel gebouwde kruiskerk met een driebeukig schip onder een dak en een toren van twee geledingen met tentdak. Aan de Padualaan flankeren een sacristie en een pastorie het koor. In de jaren dertig verrezen enkele kerken volgens een op de vroeg-christelijke basilica geïnspireerd ontwerp, zoals de door F.P.J. Peutz ontworpen R.K. kerk O.L. Vrouw van Lourdes (President Rooseveltlaan 215). Deze kerk kwam in 1936-'38 tot stand en is uitgevoerd in mergel op een plint van Kunradersteen. De narthex en de ongelede toren met tentdak werden in 1941 gerealiseerd. Samen met W. Sprenger ontwierp Peutz ook de in 1938-'39 gebouwde R.K. St.-Pieterskerk of St. Pieter beneden de Berg (Sint Willibrordusstraat 12), eveneens in mergel op een plint van Kunradersteen. De geplande toren is niet gerealiseerd. Op de topgevel van de middenbeuk is een klein carillon aangebracht (circa 1960). De inventaris omvat veel interieurstukken uit de oude kerk van het dorp Sint Pieter, waaronder enkele laat-middeleeuwse houten beelden, en een laat-gotisch triomfkruis afkomstig uit het klooster Slavante. De R.K. kerk Onbevlekt Hart van Maria (Fatimaplein ong.) uit 1951-'52 werd gebouwd naar een ontwerp van A.J.N. Boosten in sobere traditionalistische, maar ongewoon gecombineerde vormen. Opvallend zijn de klaverbladvensters van het transept, de grote roosvensters en de grote, onvoltooide ronde toren met steunberen ter plaatse van het koor. De R.K kerk St. Antonius van Padua (Kasteel Schaloenstraat ong.) is een moderne zaalkerk met achtzijdige doopkapel en een hoge opengewerkte betonnen toren, gebouwd in 1960-'61 naar plannen van H.F.M. van Groenendael. Andere interessante kerken uit de jaren zestig zijn de kruisvormige R.K. kerk St. Anna (Via Regia 50) uit 1963-'64,
naar ontwerp van Th. Boosten, de in 1964-'65 naar plannen van A.F. Brenninkmeyer gebouwde R.K. kerk Christus Hemelvaart (Potterieplein ong.) - met vrijstaande betonnen klokkentoren.
Maastricht, Klooster van de Zusters onder de Bogen, Proosdijgebouw (1983)
Het klooster van de Zusters onder de Bogen (Sint Servaasklooster 14) [24] werd in 1845 gesticht in de oude proosdij van de St. Servaas door de Liefdezusters van St. Carolus Borromeus. De benaming verwijst naar de zware 12de- of 13de-eeuwse steunbogen tussen het klooster en het westwerk van de Servaaskerk. Van de oude proosdij zijn enkele bouwdelen in het kloostercomplex opgenomen. Op de noordelijke boog sluit de in kolenzandsteen opgetrokken gevel van de 13de-eeuwse Hoge Leenzaal aan. De gevel heeft hardstenen kruiskozijnen en twee gotische spitsboogvensters. Van dit gebouw zijn verder inwendig enkele gewelven behouden gebleven. Erachter ligt het in 1682 vernieuwde proosdijgebouw met de Vincentiuszaal. Dit gebouw met traptorentje heeft men rond 1900 verbouwd en verhoogd. Tussen de bogen bevindt zich het poortgebouw van het klooster uit 1870-'71, ook aangeduid als de Jozefbouw of de Bogeningang, met een romano-gotische detaillering en een door L.G. Leus vervaardigd beeld van de patroonheilige (1873). Op de binnenhof staat de in 1899-1900 naar ontwerp van Joh. Kayser gebouwde kloosterkerk, een driebeukige neogotische kruiskerk met driezijdig gesloten koor en uitgebouwde kapellen. Deze kerk doorsnijdt de 13de-eeuwse stadsmuur op het achterterrein. Het rond 1981 gerestaureerde, rijk uitgevoerde interieur wordt gedekt door kruisgewelven. Ten noorden van de Hoge Leenzaal staat het voorm. noviciaatshuis (St.-Servaasklooster 10), een carré-vormig, neogotisch gebouw uit 1909-'10 naar plannen van J. Limpens. Dit drielaags gebouw met souterrain heeft enkele topgevels met hou- | |
| |
ten topgeveloverstek en heeft aan de voorzijde een madonnabeeld onder een baldakijn. Aangrenzend werd in 1936 het voorm. damespensionaat (St.-Servaasklooster 8) gebouwd, thans bekend als het Elisabeth Gruytershuis, naar ontwerp van A.J.N. Boosten in de voor
hem kenmerkende combinatie van functionalistische vormen en traditionele, streekgebonden bouwmaterialen.
Het complex groeide ook uit in westelijke richting. Hier werd in 1873 de voorm. refugie van Herckenrode (Kommel 23) toegevoegd. Dit refugiehuis werd in 1574 door de gelijknamige abdij te Kuringen (B) gesticht. Het huidige, in mergel opgetrokken gebouw met vierkante traptorens aan voor- en achterzijde kwam blijkens een wapensteen in 1646 tot stand. De traptoren van de in 1968 gerestaureerde en sinds 1998 okergeel geschilderde voorgevel heeft een kroonlijst met consoles en een eenvoudig tentdak. De toren aan de tuinzijde is voorzien van een in- en uitgezwenkte topgevel. Andere belangrijke gebouwen op het kloosterterrein zijn de St.-Servatiusschool, gebouwd in 1896 naar plannen van J. Hollmann, en het postulantenhuis uit 1934, naar ontwerp van W. Sprenger. Vanaf 1976 is een groot deel van het klooster als bejaardenoord in gebruik. Ten zuiden van het poortgebouw staat een in 1980 gebouwde vleugel.
De Broeders van Maastricht is de gangbare benaming voor de congregatie van de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis, die in 1840 werd gesticht door L.H. Rutten in het pand ‘In de Rooden Leeuw’ (Bogaardenstraat 50) uit 1789. Tussen 1840 en 1890 kochten de Broeders alle panden rond het achterliggende binnenhof, waar verschillende schoolgebouwen werden ingericht. Tegenwoordig wordt dit recent gerenoveerde complex merkwaardig genoeg aangeduid als de Capucijnenhof. Op het binnenterrein staat de in 1883-'85 gebouwde kerk van de Broeders (Capucijnengang 3), met een wit gepleisterde voorgevel in neobarokke vormen. Begin 20ste eeuw was groei niet langer mogelijk en werden elders nieuwe scholen ingericht.
In 1893 kochten de Broeders de gebouwen van het in 1480 gestichte en in 1796 opgeheven nonnenklooster De Beyart of
Maastricht, R.K. St.-Servatiusschool
St.-Josaphatsdal aan de Brusselsestraat. Sinds de sloop van dit middeleeuwse complex resteert op het huidige kloosterterrein alleen een kapelruïne van de in 1490 gereed gekomen dubbelkapel met nonnenkoor. Alleen de in mergel opgetrokken zuidmuur is behouden gebleven. Op de plaats van het oude klooster verrees in 1894-'96 het grote klooster De Beyart (Brusselsestraat 38) [25] naar een ontwerp in neogotische vormen van de Haagse architect L. Faber. In 1923 volgde een uitbreiding naar plannen van A.J.N. Boosten. De bij een bombardement in 1944 vernielde voorgevel werd vernieuwd, eveneens naar plannen van Boosten (1952). De kapel heeft men in 1980 afgebroken en vervangen door een nieuwbouwvleugel. Het complex huisvest nu een bejaardentehuis. De rijke neogotische toegangspoort, naar plannen van Faber, dateert uit 1911. Op het terrein staat verder het voorm. ziekenpaviljoen of ‘St.-Lydwinahuis’, gebouwd in 1937 in functionalistische vormen naar plannen van A.J.N. Boosten.
De Broeders verzorgden in Maastricht vrijwel al het onderwijs aan jongens vanaf het eind van de 19de tot ver in de 20ste eeuw. Direct naast het klooster lieten zij in 1907 de R.K. St.-Aloysiusschool (Brusselsestraat 44-46) [26] bouwen naar een neogotisch ontwerp van J. Hollman. Eveneens gebouwd in opdracht van de Broeders is de voorm. R.K. St.-Servatiusschool (Herbenusstraat 87) [27], een grote carré-vormige school uit 1912 aan een groot schoolplein. Het aan P.J.H. Cuypers toegeschreven ontwerp toont neogotische vormen, zoals de twee torens met rondboogfries en kantelen bij de voorgevel, maar ook op de jugendstil geënte vormen. Verder weg staat de voorm. kweekschool met internaat (Tongerseweg 135), nu Trichter College. Dit zeer grote U-vormige schoolcomplex werd in 1908-'09 gebouwd naar een ontwerp van L. Faber met neogotische en neorenaissance-vormen. Bij de ingangspartij met trapgevel en arkeltorentjes zijn in 1913 beelden van St. Aloysius en St. Vincentius geplaatst. Midden achter de hoofdvleugel staat de neoromaanse kapel met dakruiter. De rechter zijvleugel kreeg in 1936-'37 een uitbreiding met een vakschool, naar een ontwerp met functionalistische elementen van A.J.N. Boosten. Het internaat is in 1970 gesloten.
De zusters ursulinen vestigden zich in 1850 in Maastricht vanuit Thildonck (B). Zij kochten in 1862 het 18de-eeuws
Maastricht, Klooster van de zusters ursulinen, kloosterkapel
| |
| |
herenhuis Grote Gracht 74. De binnenplaats van dit huis wordt afgesloten door een muur met een 19de-eeuwse neoclassicistische poort. De om de hoek gelegen neogotische kloosterkapel (Capucijnenstraat 122) [28] kwam in 1890 tot stand in opdracht van de familie Claereboets naar ontwerp van Joh. Kayser. Deze basilicale kapel met hoge zeszijdige houten dakruiter en driezijdig gesloten koor met omgang is uitgevoerd met luchtbogen en steunberen. Het later wit gepleisterde interieur wordt gedekt door kruisgewelven. De zusters ursulinen verzorgden een groot deel van het onderwijs voor meisjes in Maastricht. Naast de kapel verrees in 1888 de lagere meisjesschool (Capucijnenstraat 120) [29] in sobere neogotische vormen en daarnaast in 1933 een kweekschool (Capucijnenstraat 118) [30], nu Montessorischool. In het ontwerp van A.J.N. Boosten voor die school zijn functionalistische vormen gecombineerd met traditionele Limburgse bouwmaterialen (Kunradersteen). Aan de Grote Gracht begonnen de zusters in 1916 met middelbaar onderwijs voor meisjes in een oud pand, dat in 1928 werd vervangen door nieuwbouw. Dit Lyceum ‘Stella Maris’ (Grote Gracht 76) [31] is gebouwd naar een ontwerp in expressionistische stijl van W.J. Sandhövel. De brede voorgevel van het U-vormige vierlaags pand wordt geaccentueerd door een risaliet met verticale stroken siermetselwerk en hoge vensters. Aan de linkerzijde staat een uitbreiding uit 1939 naar plannen van A.J.N. Boosten. De zusters ursulinen verzorgden ook het onderwijs in enkele elders in de stad gelegen lagere scholen, zoals de door A.J.N. Boosten ontworpen R.K. St. - Angelaschool (Scharnerweg 127), een uit 1922 daterende bewaarschool met klooster in zakelijk-expressionistische stijl (nu Trajectum College). Verder de in 1930 gebouwde R.K. St.-Theresiaschool (President Rooseveltlaan 213), een
tweelaags semi-openluchtschool met acht lokalen. Het ontwerp van F.P.J. Peutz en W. Sprenger toont functionalistische invloeden. De dwarsvleugel aan de achterzijde is in 1950 bijgebouwd.
Overige kloosters. Het cisterciënzerinnenklooster van Hocht bij Neerharen (B) stichtte in Maastricht de Refugie van Hocht (Boschstraat 69-71) [32], die voor het eerst wordt vermeld in 1380. Het complex is later ingrijpend verbouwd en vergroot. De deels nog 17de-eeuwse achtergevel bevat gevelstenen die herinneren aan verbouwingen rond 1590 en in 1652. Na aankoop in 1851 liet Petrus Regout het complex verbouwen tot twaalf woningen voor leidinggevenden van zijn fabriek. Van die verbouw dateert de wit gepleisterde voorgevel in neoclassicistische vormen. De Zusters van het Arme Kind Jezus kochten het complex in 1877 en lieten aan de achterzijde een neogotische kapel (eind 19de eeuw) en een dwarsvleugel met ronde traptoren (circa 1900) bouwen. Op de oostflank van de St.-Pietersberg liggen de resten van het klooster Slavante (bij Slavante 1), dat in 1489 werd gesticht door zogeheten Observanten van de franciscanerorde - de naam Slavante is daarvan een verbastering. Maastrichtse franciscanen betrokken dit sinds 1578 verlaten complex na hun verbanning uit de stad in 1638 tot hun terugkeer naar de binnenstad in 1673. Van het klooster resteren twee wit geschilderde, haakse bouwdelen, waarvan een met een dichtgezette arcade met gedrukte bogen. Op de achterliggende terrassenaanleg met mergelstenen keermuren staat een aan Anthonius van Padua gewijde kleine mergelstenen kapel uit 1681, met gezwenkte topgevel een wapensteen van de families Van Bocholtz en Van Groesbeek. Het klooster van de Zusters van de Voorzienigheid (Veldstraat 20) werd in 1902 ingericht in
Maastricht, Klooster van de Zusters van de Voorzienigheid, kloosterkapel
het voorm. landhuis ‘Opveld’ uit 1774, dat nu de oostvleugel van het complex vormt. Er volgde een uitbreiding aan de straatzijde. Op het binnenterrein verrees rond 1910 een neoromaanse kruisvormige kloosterkapel met voorhal (narthex) naar ontwerp van Th. van Kan. De voorgevel heeft veel decoratief metselwerk en terracotta-decoraties, waaronder een reliëf van O.L. Vrouwe in de geveltop. Het voorm. klooster van de Zusters van het Arme Kind Jezus (Brusselseweg 150), met kweekschool en internaat, kwam in 1932 tot stand in een combinatie van traditionalistische en expressionistische vormen naar ontwerp van A. Swinkels. Midden achter de hoofdvleugel staat de kapel met souterrain en ranke toren met hol gebogen zadeldak. Het voorm. jezuïetenklooster of ‘Canisianum’ (Tongersestraat 53) [33] is een zeer groot complex met verschillende geschakelde bouwdelen langs de Tongersestraat en, haaks daarop, op het achterterrein. De jezuïeten kochten bij hun terugkeer in Maastricht in 1852 de stadsresidentie van burggraaf Vilain XIV van Leuth (B) als klooster. Bij de bouw van het huidige complex in traditionalistische vormen in 1938 werden vrijwel alle restanten van die residentie gesloopt. Behouden bleven alleen de hergebruikte onderdelen van een in- en uitgezwenkte geveltop (oostzijde) en de hardstenen koetspoort in rijke Lodewijk XV-stijl. Eind jaren zestig zijn de jezuïeten
| |
| |
Maastricht, St.-Gillishospitaal
opnieuw uit Maastricht vertrokken en in 1975 is het Canisianum overgenomen door de universiteit Maastricht.
Het voorm. Twaalf Apostelenhuis of ‘De Belick’ (Bogaardenstraat 1) [34] is een U-vormig, voornamelijk 18de-eeuws complex. In 1493 stichtte Lambertus van Middelhoven hier in het huis ‘De Belick’ een gasthuis voor oude mannen. De naam van het complex is ontleend aan de vergulde houten beelden van Christus en de apostelen in de voorgevel. De vroeg-16de-eeuwse originelen van deze kopieën staan in Museum Het Spaans Gouvernement. Een gedenksteen uit 1893 herinnert aan een renovatie in 1640. In 1901 is het complex verbouwd. De muurschildering met landschappen
Maastricht, Geref. weeshuis
en vogels aan de binnenplaats is tijdens de Eerste Wereldoorlog geschilderd door een Belgische vluchteling. Rond 1985 is het complex verbouwd tot woningen.
Het R.K. weeshuis (Lenculenstraat 21) [35] bestaat uit twee haakse vleugels, die zijn samengevoegd uit enkele 16de- en 17de-eeuwse bouwdelen. Het oudst is het vroeg-16de-eeuwse bouwdeel aan de Verwerhoek met mergel speklagen en hardstenen vensters met accoladebogen. Het complex is later ingrijpend verbouwd, onder meer in 1778. De neoclassicistische gevel aan de binnenplaats is begin 19de eeuw opgetrokken met hergebruikte 18de-eeuwse onderdelen. Eveneens vroeg-19de-eeuws is het oostelijke deel van de voorgevel met de geblokte hardstenen koetspoort. De met verdiepte gevelvelden en rondboogfriezen uitgevoerde topgevel aan de Lenculenstraaat is begin 20ste eeuw gebouwd.
Het voorm. Geref. weeshuis (Lenculenstraat 33) [36], nu de Toneelacademie Maastricht, bestaat uit drie achter elkaar gelegen, door trapgevels gescheiden bouwdelen in maniëristische stijl. Uit de eerste helft van de 17de eeuw dateren het voorste bouwdeel en de kern van het achterste bouwdeel - het voorm. huis van de familie Municx. In 1689-'92 werden deze oudere bouwdelen met elkaar gekoppeld door een langgerekt middelste bouwdeel. Het ‘Huis van Municx’ werd naar achteren verlengd met een poortgebouw naar de Ezelmarkt en als geheel verhoogd met twee bouwlagen. Van 1690 tot 1912 diende het complex als weeshuis. Bij een restauratie in
Maastricht, Armenhuis
1913 is de kopse voorgevel een meter naar achteren geplaatst en gereconstrueerd in de 17de-eeuwse toestand. Na diverse bestemmingen is het complex sinds 1950 - eerst deels, later geheel - in gebruik als Toneelacademie. Deze academie gebruikt sinds 1985 ook de voorm. lagere school Lenculenstraat 31, een groot tweelaags schoolgebouw in neorenaissance-stijl uit 1913-'14. Bij een ingrijpende verbouwing van het complex in 1983-'85, naar plannen van J. Dautzenberg, zijn de beide gebouwen door middel van enkele ruimten onder het tussenliggende schoolplein verbonden en is in het plein een amfitheater aangelegd.
Het voorm. St.-Gillishospitaal (Hoogbrugstraat 37) [37], waarvan de geschiedenis teruggaat tot het begin van de 17de eeuw, is een breed eenlaags pand met hardstenen kruiskozijnen. De gebeeldhouwde ingangsomlijsting in Lodewijk XV-vormen met een afgekapte voorstelling van de patroonheilige dateert van een verbouwing in 1762. Aan de linkerzijde staat een waarschijnlijk na 1795 gebouwde, in stijl aangepaste aanbouw met kapel. Vanaf de 18de eeuw tot aan het derde kwart van de 20ste eeuw diende het gasthuis voor de huisvesting Van arme vrouwelijke bejaarden.
Het St.-Maartenshofje (Grote Looiersstraat 27) [38], gebouwd in 1715 uit het legaat van kanunnik Martinus Frencken († 1713). Zijn zusters lieten naar plannen van Gilles Doyen dertien eenvoudige huisjes bouwen op een afgesloten terrein. De woningen zijn in de 20ste eeuw enkele keren gerenoveerd.
| |
| |
Maastricht, Helpoort en Jeker- of Maaspunttoren
De blinde achtergevel van de tien huisjes langs de Zwingelput is in 1965 herbouwd.
Het voorm. Armenhuis (Grote Looiersstraat 17) [39] kwam in 1755-'57 tot stand op basis van een testamentaire schenking van kanunnik Max Hendrik Salden. In 1794 werd het gebouw ingericht tot militair hospitaal. Later volgden andere bestemmingen, waaronder die van stadsarchief (1977 tot 1999). Het zeer brede drielaags pand heeft een gebogen lijstgevel met een gebogen fronton en een hardstenen ingangsomlijsting in Lodewijk XV-vormen met zijlichten en een stichtelijke tekst. Het interieur bevat een brede balustertrap uit de bouwtijd.
Stadsmuur. Van de eerste stadsmuur, waaraan vanaf 1229 tot ver in de 13de eeuw is gewerkt, zijn grote delen behouden gebleven. De muur is uitgevoerd in kolenzandsteen met een weergang op mergelstenen bogen en kleine kijk- en schietsleuven. Aan het rivierfront bij de Maas bevindt zich een lang stuk muur aan de O.L.-Vrouwewal. Op de achter deze muur rond 1640 aangebrachte aarden wal zijn later huizen gebouwd. Die wal is vervangen door een betonconstructie bij de restauratie van de muur in 1975-'77. In het parkje voor deze muur heeft men vijf oude kanonnen opgesteld. Op de zuidhoek staat de Jeker- of Maaspunttoren [40], een diagonaal geplaatste, halfronde hoektoren met spits. De bovenbouw van deze rond 1550 verlaagde toren is in 1911 geheel gereconstrueerd.
Maastricht, Stadsmuur bij het Lang Grachtje
Van hier loopt de muur in westelijke richting verder naar de Helpoort (St.-Bernardusstraat ong.) [41]. De poort is later genoemd naar het naastgelegen huis ‘In de Helle’ maar in de middeleeuwen werd ze de Hoogbruggenpoort genoemd. Deze midden 13de eeuw in kolenzandsteen gebouwde poort bestaat uit een rechthoekig poortlichaam met lessenaarsdak geflankeerd door hoge, halfrond gesloten torens. Het tongewelf van de doorgang is in baksteen vernieuwd. Bij een ingrijpende restauratie in 1881, onder leiding van rijksbouwmeester J. van Lokhorst, is aan de veldzijde een houten mezekouw gereconstrueerd. Verder kreeg de bovenbouw van het middenblok aan de stadszijde een groot houten venster ten behoeve van een hier ingerichte woning. De poort is verder nog in 1993 gerestaureerd. Het muurgedeelte vanaf de Jekertoren via de Helpoort tot aan de aansluiting van de 14de-eeuwse muur bij de Pater Vincktoren is in 1905-'06 gereconstrueerd. Vlak bij de genoemde aansluiting bevindt zich voor de noordelijke Jekertak een kleine waterpoort. De bij het Minderbroederklooster onderbroken stadsmuur loopt weer door langs het Lang Grachtje en het Klein Grachtje, waar nog enkele complete en verder restanten van weergangbogen zichtbaar zijn. De in 1912 geconsolideerde muur langs het Lang Grachtje heeft halverwege een halfronde muurtoren, waarvan de overwelfde onderbouw resteert en ook een deel van de verdieping. Vanaf de Verwerhoek loopt de muur via achterterreinen door tot aan een in 1910 romantisch geconsolideerd gedeelte aan de Ezelmarkt, in feite de bovenbouw van een nu onherkenbare waterpoort over de Jeker. Hier maakt de muur een knik om deels als onderbouw van het voorm. Geref. Weeshuis richting de Lenculenstraat door te lopen. Voorbij de Minderbroedersberg verdwijnt de muur uit het zicht achter de
bebouwing aan de westzijde van het St.-Servaasklooster en achter de bebouwing aan de zuidzijde van de Grote Gracht. Bij de Preekherengang staat het laatste - wel zichtbare - gedeelte met nog enkele volledige weergangbogen.
Van de in de eerste helft van de 14de eeuw begonnen tweede stadsmuur, een project dat rond 1380 een gesloten verdediging vormde, maar waaraan de afbouw nog tot in de 15de eeuw voortduurde, zijn substantiële delen behouden aan de zuid- en westzijde van de stad. Deze eveneens met een weergang op bogen uitgevoerde stadsmuur werd aanvankelijk in kolenzandsteen gebouwd en in de 16de- en 17de-eeuw vernieuwd en hersteld in hardsteen. In de 16de eeuw werd de tweede omwalling verlaagd in verband met de toegenomen kracht van het geschut. Achter de muur wierp men een aarden wal op en de torens en rondelen werden met aarde gevuld; deze versterkingen zijn later deels weer weggehaald. Een overgebleven deel van de muur sluit ten westen aan op de oude Helpoort, met op de eerste hoek de rond 1370 voltooide zogeheten Pater Vincktoren (Begijnenstraat ong.) [42]. Deze diagonaal geplaatste, halfronde
| |
| |
toren met spits is in 1906 grotendeels gereconstrueerd naar plannen van W. Sprenger, met een arkelvormig traptorentje aan de rechte binnenzijde. De tweede stadsmuur bleef verder over grote lengte behouden vanaf de Nieuwenhofstraat tot aan de Tongersestraat, met een scherpe hoek bij het Aldenhofpark. In dit muurdeel bevinden zich vier halfronde muurtorens (circa 1380), die in de 16de eeuw zijn verlaagd. Bij de Nieuwenhofstraat zijn de spaarbogen aan de binnenzijde zichtbaar. Vanaf de Zwingelput tot aan de Tongersestraat is de rond 1550 aangebrachte aarden wal nog aanwezig. Bij de Heksenstraat en de Zwingelput bevinden zich stenen trappen naar de weergang. De eind 15de eeuw dichtgemetselde kleine Nieuwenhofpoort (Zwingelput ong.) is in de jaren veertig van de 20ste eeuw heropend. Westelijker ligt bij de entree van de noordelijke Jekertak in de stad de 14de-eeuwse waterpoort De Reek [43] met een bakstenen boogdoorgang. De flankerende grote halfronde torens zijn midden 16de eeuw vernieuwd. Voor de poort ligt de rond 1674 aangelegde, in 1766 vernieuwde, Grote of Bonnefantensluis. Deze inundatiesluis kon bij een belegering de laag gelegen delen ten zuiden van de stad (de Kommen) onder water zetten. Het stadsmuurgedeelte bij het Aldenhofpark toont goed het herstelwerk na de forse schade die hier bij het beleg in 1673 werd aangericht. In de achterliggende tuin van het huidige universiteitsgebouw aan de Tongersestraat (nr. 92) resteren twee kruitmagazijnen. Het kleinste is in 1692 ingegraven in de vestingwal. Het grootste stamt uit circa 1790 en is een vrijstaand gebouw met zadeldak en steunberen.
Het als Nieuwstad aangeduide gebied ten zuiden van de Helpoort - tussen Jekertoren en St.-Pieterstraat - werd rond 1490 voorzien van een aarden wal en is in 1515-'17 ommuurd. De met hardsteen en mergel beklede muur kreeg twee grote rondelen (Van Heylerhofflaan ong.). Het rondeel De Vijf Koppen [44], oorspronkelijk ‘De Drie Duiven’, kreeg zijn huidige naam in 1638 toen de hoofden van vijf terechtgestelde verraders - waaronder pater Vinck - op het rondeel waren tentoongesteld. Dit in 1995-'96 gerestaureerde rondeel bevat nog een kanonkelder of kazemat, die rond 1550 is aangebracht tegelijk met de versterkende aarden wal. De naam van het westelijke rondeel Haet ende Nijt [45] is gebaseerd op de tekst van een gedenksteen aan de achterzijde. Dit rondeel heeft nog twee kanonkelders. Van de twee waterpoorten die voor de doorstroming van de zuidelijke Jekertak werden gebouwd, resteert de eenvoudige kleine waterpoort nabij de St.-Pieterstraat. Als toegang naar de destijds nieuw aangelegde wijk Villapark bouwde men in 1887-'88 tussen de twee rondelen de neogotische Poort Waerachtig (Begijnenstraat ong.) [46]. Aan de veldzijde bevinden zich een beeld van de stadsengel met het stadswapen en een gevelsteen met een door Victor de Stuers samengesteld jaarvers. De kantelen zijn in 1936 verwijderd.
Van de 14de-eeuwse, in kolenzandsteen opgetrokken, stadsmuur van de voorstad Wyck is weinig behouden. De zogeheten Waterpoort (Stenenwal ong.) [47], oorspronkelijk Simon Mertenspoort, was een kleine doorgang naar de loskade aan de Maas. Na in 1890 te zijn gesloopt, werd de poort in 1897 al weer gereconstrueerd in zijn huidige vorm. De ronde Maaspunttoren (Maaspuntweg ong.) [48] vormde de zuidwestelijke hoektoren van de oude stadsmuur. De onderbouw is 14de-eeuws, de bovenbouw heeft men in 1913 gereconstrueerd. Ook van de vanaf 1450 opgetrokken ommuring van Wyck
Maastricht, Bastion Waldeck
is weinig overgebleven. Wel is sinds 1991 de fundering van de Recentoren (Aan de Recentoren ong.) [49] zichtbaar. Deze in 1558 verlaagde toren werd in 1869 gesloopt. Ook delen van het aansluitende muurwerk zijn op funderingsniveau behouden.
Vestingwerken. Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw tot aan het begin van de 19de eeuw zijn in verschillende campagnes vestingwerken aangelegd buiten de stadsmuur. Ondanks afgravingen na de opheffing van de vesting in 1867, resteren er nog aanzienlijke delen. In 1688-'90 aangelegd naar plannen van stadscommandant Daniël Wolf van Dopff is bastion Waldeck (Tongerseplein ong.) [50], een oorspronkelijk op enige afstand vóór de hoofdwal gelegen vijfzijdig bastion met droge gracht. De overdekte galerij aan de buitenzijde is rond 1775 toegevoegd. Na 1867 is het bastion Waldeck geïsoleerd komen te liggen en heeft men de omgeving omgevormd tot een plantsoen. Op het voorwerk staat sinds 1925 het grafmonument van luitenant-generaal Destombe uit 1845. Eveneens door Daniël Wolf van Dopff ontworpen is het in 1701-'02 op de noordhelling van de Sint-Pietersberg gebouwde vijfhoekige Fort Sint Pieter (Luikerweg 80). Van de twaalf in 1816-'22 toegevoegde kanonkazematten resteren er sinds de ontmanteling van het
| |
| |
fort in 1868 nog vier. De mortierkazemat en drie caponnières met ondergrondse verbindingsgalerijen dateren uit het begin van de 19de eeuw. Bij de waterput bevindt zich een wenteltrap, die toegang biedt tot het noordelijke gangenstelsel van de uitgestrekte mergelgroeven in de St.-Pietersberg. In 1936 heeft men aan de noordzijde van het fort een horecagelegenheid ingericht.
De meest indrukwekkende vestingrestanten zijn de in 1773-'77 aan de hoger gelegen westzijde van de stad aangelegde werken van de Hoge Fronten (Statensingel ong.) [51], ook wel de ‘Linie van Dumoulin’ genoemd naar de ontwerper ervan, Carel Diederik Dumoulin.
Behalve de hier al rond 1690 aangelegde bastions Saxen en Holsteyn - die later werden gemoderniseerd - resteren van deze linie de bastions Stadhouder, Erfprins en Prins Frederik (gedeeltelijk). De hoofdwal wordt door een droge gracht gescheiden van de voorwerken, waaronder de couvre-face Dumoulin, en het grootste deel van een gedekte weg met de lunetten Zeeland, Holland en Gelderland. Het geheel heeft nu een parkachtig aanzien. Alleen de bastions Holsteyn en Erfprins zijn gerestaureerd (1977-'81). Onder de Hoge Fronten en de aangrenzende delen van de vestingwerken bevindt zich een uitgestrekt gangenstelsel met kazematten, kruitmagazijnen en luistergangen. Dit eind 17de eeuw begonnen complex werd in de 18de eeuw verder uitgebreid tussen 1753 en 1771, naar plannen van Pieter de la Rive, en tussen 1771 en 1783 grotendeels gemoderniseerd naar plannen van Dumoulin. Op diverse plaatsen zijn nissen aangebracht als startpunt voor het graven van gangen onder een vijandelijk kamp. Het ruim tien kilometer lange gangenstelsel is toegankelijk bij bastion Holsteyn (noordzijde), maar vooral vanuit de overdekte galerij bij bastion Waldeck (zuidzijde). De vestingwerken aan de noordzijde van de stad, in het laaggelegen gebied aan de voet van de Caberg, werden in 1816-'20 ingrijpend gemoderniseerd, waarna ze werden omgedoopt tot de Nieuwe Bossche Fronten (Lage Frontweg ong.). Van deze linie zijn onder meer delen van twee bastions en twee ravelijnen en een stuk hoofdwal bewaard gebleven. Als onderdeel van deze linie bouwde
Maastricht, Dinghuis
men in 1815-'18 op de Caberg het vijfhoekige Fort Willem I (Kastanjelaan 50) [52]. Het fort werd in 1844 deels verbouwd en in 1869 deels gesloopt. Behouden zijn de rondgaande geschutsgalerij en de bomvrije kazemat. Ook delen van de droge gracht en de gedekte weg zijn herkenbaar. Na de ontmanteling heeft het complex verschillende bestemmingen gehad. Momenteel is er een studentensociëteit gevestigd.
Het voorm. Dinghuis (Kleine Staat 1) [53] vormt een opvallende afsluiting van het oostelijke eind van de Grote Staat. De naam verwijst naar de functie als plaats van rechtspraak (geding). Ter plaatse stond oorspronkelijk het huis van de familie De Mayo of De Meye, dat in 1377 werd ingericht voor de huisvesting van de Brabantse en Luikse hooggerechten. Wegens bouwvalligheid van het bestaande pand verrees hier rond 1473 een vrij smal, maar zeer diep en hoog, nieuw gebouw met hoog souterrain en (toen nog) vier bouwlagen onder een hoog Maaslands dak. Het hoge dak met torentje diende als uitkijkpost van de stad. De laat-gotische hardstenen voorgevel heeft in mergel uitgevoerde boogvelden met traceerwerk en wapenschildjes. De hoge zijgevel aan de Jodenstraat bestaat uit een hardstenen onderbouw en een in vakwerk uitgevoerde bovenbouw met houten vensters. Deze vakwerkconstructie had oorspronkelijk versterkingskruizen en een houten beplanking, maar bij een ingrijpende verbouwing in 1696 heeft men het vakwerk met baksteen opgevuld. Van die verbouwing dateren waarschijnlijk ook de tussenvloeren in de achterbouw en de bakstenen achtergevel. Bij het herstel van schade die ontstond bij het beleg in 1793, werd de kap verlaagd en verving men bij de voorgevel de vierde bouwlaag door een fronton met wijzerplaat. In de gevel aan de Jodenstraat is een ingehakte sleuf zichtbaar. Hierin zat vroeger de bronzen stedelijke voetmaat.
De hooggerechten werden in 1664 overgebracht naar het nieuwe stadhuis. Daarna diende het gebouw lange tijd als gevangenis en uitkijkpost, en als lakenhal. In de 19de- en 20ste eeuw was het onder meer in gebruik als Huis van Bewaring, Provinciaal Museum en Kamer van Koophandel. Bij een gevelherstelling in 1912 kwam het huidige bordes tot stand; het huidige daktorentje dateert van de restauratie in 1926-'28, onder leiding van W. Sprenger. Daarna onderging het Dinghuis nog restauraties in 1967-'79 (exterieur) en in 1984-'86 (interieur). Sinds de laatste restauratie naar ontwerp van A. Meys huisvest het Dinghuis het VVV-Maastricht.
Het interieur is vooral interessant vanwege het in belangrijke mate behouden gebleven houtskelet uit circa 1473 (d), bestaande uit een reeks dwars geplaatste dekbalkgebinten die door voetplaten zijn gekoppeld. Ook de strijkbalken bij de voorgevel zijn uit circa 1473; de gevel behoort tot dezelfde bouwfase. De gebinten in de representatieve ruimten hebben geprofileerde sleutelstukken. Op zolder hebben enkele gebinten een (latere) middenondersteuning met standvink. Het souterrain wordt gedekt door een balkenzoldering. Deze wordt in het midden ondersteund door twee zuiltjes, afkomstig van het in 1749 gesloopte bordes. Verder bevat het interieur enkele oude schouwen. Op zolder staat het nog steeds functionerende 15de-eeuwse uurwerk (gerestaureerd in 1985), behorend bij de wijzerplaat in het fronton.
Het voorm. Spaans Gouvernement (Vrijthof 18) [54], nu Museum
| |
| |
Maastricht, Spaans Gouvernement, arcade binnenplaats
Spaans Gouvernement, kwam voort uit het huis van Johannes Fraybart, kanunnik van het St.-Servaaskapittel. Hij schonk het pand in 1333 aan de Brabantse hertog Jan III. Hertogin Johanna stond het in 1397 af aan het Servaaskapittel als behuizing voor de proost onder beding dat haar opvolgers hier bij hun bezoeken aan de stad konden verblijven. Ter gelegenheid van het verblijf van keizer Karel V in 1520 werd het rechter deel van de oorspronkelijk in vakwerk uitgevoerde verdieping in mergelsteen herbouwd en voorzien van drie laat-gotische vensters. De boogvelden zijn versierd met de keizerskroon, gekroonde Herculeszuilen en een banderol met de keizerlijke spreuk ‘Plus Oultre’ (Nog Verder); het middenvenster is gedecoreerd met de Habsburgse adelaar met op de borst het gedeelde wapen van Habsburg en Castilië. Tekststenen tussen de vensters verwijzen naar Philips de Schone, de vader van Karel V. Voor het bezoek van de keizer en zijn zuster, landvoogdes Maria van Hongarije, in 1545-'46, kreeg de gevel aan de binnenplaats een arcade in vroege renaissance-stijl met vijf rondbogen op balusterzuilen, voorzien van kapitelen met gestileerde maskers en monsterdieren. Bij de doorgang werd een triomfboogversiering aangebracht met medaillonportretten van Karel V en Maria van Hongarije. Het kleine, beschadigde medaillon in het midden stelt vermoedelijk Philips II voor, die in 1550 enige tijd in het gebouw verbleef.
Van 1567 tot 1616 was in het gebouw het (Spaanse) Militaire Gouvernement gevestigd. Bij de voorgevel werd het linker gedeelte van de verdieping in 1670 in mergel versteend en voorzien van kruisvensters met halfronde frontons. De met hardsteen omlijste deur en vensters in de onderbouw aan de voorzijde zijn aangebracht
Maastricht, Stadhuis
bij verbouwingen in het begin van de 18de eeuw en het begin van de 19de eeuw. Na de opheffing van het kapittel in 1796 heeft het gebouw verschillende bestemmingen gehad. Het Gouvernement is deels gerestaureerd in 1916-'17 en, meer ingrijpend, naar plannen van J. Huysmans in 1970-'73. In het toen als museum in gebruik genomen gebouw zijn enkele stijlkamers ingericht. Een op de achterhof toegevoegd paviljoen bevat de 18de-eeuwse betimmeringen van een in 1930 gesloopt pand aan de Tongersestraat. In 1993 is de voorgevel van het Gouvernement rood geverfd.
Het stadhuis (Markt 78) [55] is een groot vrijstaand, vierkant bouwwerk met hoog souterrain en hardstenen gevels, gebouwd in 1659-'64 voor de huisvesting van het Luikse en Brabantse Hooggerecht en het Laaggerecht. In de tweelaags onderbouw werden de vet-, mouten korenwaag, de wijnkelder, de gevangenis, de stadstimmerwerf en enkele wachtlokalen ondergebracht. Het oorspronkelijke classicistische ontwerp van Pieter Post is bij de uitvoering onder leiding van stadsbouwmeester Cornelis Pesser deels gewijzigd. De achter- en zijgevels hebben pilasters bij de middenpartijen, de voorgevel heeft pilasterstellingen met dorische pilasters bij de beletage
| |
| |
Maastricht, Stadhuis, interieur hal
en ionische pilasters bij de verdieping. De entree bestaat uit een monumentale trappartij met groot portiek en bordes. De verhoogde middengevel wordt bekroond door een fronton met stadsengel en stadswapen en geflankeerd door beelden van Mars en Minerva. De midden op het dak geplaatste klokkentoren werd in 1684 voltooid onder leiding van Adam Wijnandts. Hierin hangt een carillon met 17 klokken van Francois Hemony (1663-'64), waaraan bij de restauratie in 1962 nog 11 klokken van Van den Gheijn (1767-'69) en 15 nieuwe klokken zijn toegevoegd. In 1839 zijn de vensterkruizen vervangen door empireramen. Bij een verbouwing in 1861 heeft men de forse hoekschoorstenen verwijderd en het binnendakschild van het omlopend schilddak opgetrokken tot de torenvoet, waardoor de ronde vensters in de onderliggende koepel geen licht meer ontvangen.
Het werk aan het interieur duurde nog voort tot in de jaren dertig van de 18de eeuw, toen het onder leiding van burgemeester Godaert van Slijpe werd voltooid. De vertrekken en zalen liggen gerangschikt om de hoge centrale hal, het ‘Plein’. Het voorste deel heeft een groot stucgewelf en aan drie zijden een galerij op ionische zuilen. De bronzen balusters van de galerij zijn voorzien van de namen en wapens van de raadsleden in 1666. Het achterste deel van het Plein wordt gevormd door de met natuursteen beklede onderbouw van de toren en wordt gedekt door een achtzijdig gestukadoord koepelgewelf. De gewelven zijn door Theodorus van der Schuer voorzien van allegorische schilderingen (1667-'71).
Het stadhuis heeft een symmetrische indeling. Het Luiks bestuur zetelde aan de noordzijde en het Brabants bestuur aan de zuidzijde. Beide delen kenden een verdeling in vertrekken voor de Diviese Raad (Schepenbank) aan de westzijde en de Indiviese Raad (hele bestuur) aan de oostzijde. Voor de rijke interieurafwerking werden kunstenaars van naam aangetrokken. Zo zijn er verschillende gestukadoorde dessus-de-portes en stucplafonds in Lodewijk XIV-vormen van de hand van Tomaso Vasalli (1736-'37). De schoorsteenstukken zijn geschilderd door Theodorus van der Schuer (1704-'05) en Edmond Plumier (1714, 1720); ze hebben veelal betrekking op de tweeherigheid van de stad. In de Collegekamer (vroeger raadzaal) hangen Vlaamse wandtapijten met landschappelijke voorstellingen (1735), vervaardigd naar oudere cartons door François Guillaume van Verren uit Oudenaarde. De wandtapijten in de Trouwzaal (vroeger Prinsenkamer) tonen de geschiedenis van Mozes (1737) en zijn naar oudere cartons geweven door Franciscus van der Borght uit Brussel. De Burgemeesterskamer heeft een behangsel van goudleer met chinoiserieën (1737) en een door Joannes Bossier ontworpen marmeren schouw (1684). In een klein vertrek aan de zuidzijde zijn de wanden bedekt met allegorische voorstellingen en landschappelijke scènes in Lodewijk XVI-stijl (1789) van Petrus Nicolas Gagini. Dit stucwerk is overgebracht uit een in 1922 gesloopt huis aan de Capucijnenstraat. De plafondschildering in de Collegekamer (1965) is van Ch. Eyck. De vroeg-20ste-eeuwse gebrandschilderde ramen bij de entree en verschillende borstbeelden herinneren aan bekende Maastrichtenaren.
De voorm. wolwaag (Onze Lieve Vrouweplein 27) [56] is een vrij smal eenlaagspand met een lijstgevel uit 1721. Boven de geblokte hardstenen rondboogpoort zit een gevelsteen met weegschaal en tijdvers. Ernaast zijn de wapens van de Staten-Generaal en de Luikse prins-bisschop Jozef Clemens van Beieren
| |
| |
Maastricht, Hoofdwacht
aangebracht. De in oorsprong middeleeuwse, in 1553 en 1721 vernieuwde stadswolwaag, heeft tot 1794 als zodanig dienst gedaan.
Het voorm. Commandement (Tongersestraat 6-8) [57] is een groot drielaags pand uit de tweede helft van de 17de eeuw, dat van 1725 tot 1795 diende als ambtswoning van de vestingcommandant. De brede maniëristische gevel is in 1772 gewijzigd.
De voorm. garnizoensmanege (Jekerstraat 49) is een vijfhoekig gebouw uit 1708, gebouwd in opdracht van Daniël Wolf van Dopff. In 1748 werd het pand verbouwd tot de eerste schouwburg van Maastricht. Het pand heeft als zodanig dienst gedaan tot 1789.
Wachthuizen. De vestingstad Maastricht had een groot aantal wachthuizen. De garnizoenscommandant hield bureau aan het Vrijthof in de Hoofdwacht (Vrijthof 25) [58], waar ook de krijgsraadkamer was gevestigd. Dit L-vormige gebouw werd in 1736 gebouwd ter vervanging van een voorganger uit 1642 en in 1773 herbouwd toen de gescheurde gevels uit 1736 moesten worden vernieuwd. De in 1959-'69 en in 2000 gerestaureerde Hoofdwacht heeft classicistische hardstenen gevels en een ingebouwde gaanderij met segmentbogen. De voorm. Dragonderwacht (St.-Servaasklooster 41) [59] werd rond 1770 gebouwd ter bewaking van het toenmalige, tegenoverliggende Militair Gouvernement (gesloopt 1932). Dit pand met hardstenen gevels in Lodewijk XVI-stijl bezit een middenpartij met
Maastricht, Tapijnkazerne, wachtgebouw
brede pilasters voorzien van wapentrofeeën en een driehoekig fronton met stadswapenschild. In de zijpartijen met gebogen fronton hielden dragonders te paard de wacht. De open galerijen zijn later met deuren en vensters dichtgezet. Bij de O.L.-Vrouwepoort werd in 1786 het wachthuis Graanmarkt 4 [60] gebouwd naar plannen van Mathias Soiron. Het pand had aan de Stokstraatzijde een hardstenen gevel in Lodewijk XVI-stijl. Begin 19de eeuw werd het aan de zuidzijde ingekort. De nieuwe zijgevel kreeg een natuursteenbekleding, waarbij materiaal van de afgebroken raamtraveën werd hergebruikt, en een kopie van het risaliet met fronton van de voorgevel, waardoor een hoekportiek ontstond. Eenvoudiger is het bakstenen wachthuis Tongersestraat 92 [61], gebouwd in het derde kwart van de 18de eeuw bij de Tongersepoort met aan de straat een als luifel ver overstekend zadeldak. Eenvoudig was ook het wachthuis St.-Pieterstraat 35-37 [62] bij de Pieterspoort. Het werd rond 1900 als woonhuis verbouwd en verhoogd in een vormgeving met jugendstil- en chaletstijl-elementen. De oude onderbouw kreeg een blokbepleistering.
De marechausseekazerne (Scharnerweg 101) bestaat uit een drielaags middendeel en tweelaags zijvleugels uitgevoerd in neorenaissance-vormen. De kazerne werd gebouwd in 1914-'15 onder leiding van kapitein-ingenieur C.E. Blaauw en fortificatieopzichter L.G. de Graaf. Bij een verbouwing in 1979-'80 heeft men de dienstwoningen in de zijvleugels bij de kazerne getrokken.
De Tapijnkazerne (St.-Hubertuslaan 12) [63] is in 1916-'18 ingericht op een terrein tussen Prins Bisschopsingel en St.-Hubertuslaan met verschillende paviljoens in rationalistische vormen. Het hoofdgebouw bestaat uit drie vrijstaande vleugels met op de uiteinden dwars geplaatste bouwdelen. In de tuinaanleg op de voorm. exercitieplaats staat sinds 1927 het gietijzeren grafmonument uit 1841 voor luitenant-generaal B.J.C. baron Dibbets († 1839). Nabij de kazerne-ingang bevinden zich het wachtgebouw (St.-Hubertuslaan 12), voorzien van een hoektoren met uurwerk en ingesnoerde spits, en de voorm. dubbele dienstwoningen (St.-Hubertuslaan 4-10) voor de commandant en de hoofdofficieren. Iets verderop ligt de voorm. woning van de fortificatieopzichter (St.-Hubertuslaan 2). Aan de noordzijde van het terrein staan twee kantinegebouwen uit 1953 naar plannen van P. de Ruiter.
Postkantoren. Het brede pand De Posthoorn (Jodenstraat 8-12) [64] is ontstaan in 1669 als wagenposterij van de postroute Maastricht-Den Bosch. De hardstenen voorgevel dateert van een verbouwing uit circa 1720. Rechts van het hoofdpand staan twee lagere bouwdelen (nrs. 8-10), waarvan een met een wat jongere koetspoort in Lodewijk XV-vormen, versierd met een posthoorn. Rond 1890 in neorenaissance-stijl gebouwd is het postkantoor annex politiebureau van Wyck (Stationsstraat 60) [65]. Dit markante drielaags neorenaissance gebouw heeft een afgeschuinde hoekpartij met torenachtige
| |
| |
Maastricht, Hoofdpostkantoor
bekroning voorzien van arkeltorentjes. De tweelaags vleugel aan de Lage Barakken bevatte het politiebureau. De vensterbogen hebben geel-rode yezeriastucwerk met symbolische afbeeldingen. Het hoofdpostkantoor met directeurswoning (Statenstraat 4-6) [66] kwam in 1915-'19 tot stand onder leiding van rijksbouwmeester D.E.C. Knuttel naar een ontwerp in ‘Um 1800’-vormen van zijn toenmalige medewerker M.J. Granpré Molière. Twee vleugels met eenvoudige pilasterstelling sluiten bij de straathoek aan op een afgeronde entreepartij voorzien van een zandstenen ingangsomlijsting, een gevelsteen met het Rijkswapen en een achtzijdige toren met koepelbekroning.
Het voorm. Gouvernementsgebouw (Bouillonstraat 1) [67] werd in 1935 gebouwd op de plaats van het 18de-eeuwse Gouvernement. Het ontwerp in traditionalistische vormen van rijksbouwmeester G.C. Bremer is geïnspireerd op de architectuur van Italiaanse palazzo's. De lange hoofdvleugel aan de Bouillonstraat heeft een plint in Kunradersteen en wordt geaccentueerd door een hoge toren met ingebogen zadeldaken met koperbeplating. Het representatieve gedeelte links hiervan heeft een loggia met balkon. De hardstenen verdiepingsvensters zijn voorzien van de Limburgse stadswapens. Aan de zuidzijde bevindt zich een dwarsvleugel met de Statenzaal en de oorspronkelijke hoofdingang (Lenculenstraat 26) met twee lage gebogen (garage)vleugels. Het daar geplande plein is nooit gerealiseerd.
Maastricht, Ambachtsschool
Het beeldhouwwerk bij de entree, met onder meer een mijnwerker, een landbouwer en het provinciewapen, is van Ch. Vos. In het interieur zijn de representatieve ruimten uitgevoerd in marmer en voorzien van glas-in-loodvensters. Op de eerste verdieping bevinden zich de met houten wandbetimmering en cassettengewelf uitgevoerde Salon en Feestzaal. In de voorm. Statenzaal, eveneens met betimmering en cassettenplafond, geven zes gebrandschilderde ramen van J. Nicolas een beeld van de culturele en staatkundige ontwikkeling van Limburg. In 1985 is het provinciaal bestuur verhuisd naar het nieuwe Gouvernementsgebouw (Hoge Weerd 10) in de uiterwaarden van de Maas.
Scholen. Op het terrein van het voorm. jezuïetenklooster liet het stadsbestuur
Maastricht, Gouvernementsgebouw
in 1787 de Latijnse School (Achter de Comedie 8) [68] bouwen naar plannen van Jean François Deplaye. De voorgevel met hardstenen kruiskozijnen wordt bekroond door een fronton met daarin een voorstelling van de stedenmaagd met het stadswapen. De meeste 19de- en begin 20ste-eeuwse scholen voor lager en middelbaar onderwijs in Maastricht waren gekoppeld aan de kloosters en instellingen van de Broeders van Maastricht en de zusters ursulinen en zijn daarmee hiervoor al in samenhang behandeld. Hier worden nog enkele belangrijke andere schoolgebouwen genoemd, zoals de voorm. Ambachtsschool (Sint Maartenslaan 26) [69]. Dit neorenaissance-schoolgebouw kwam in 1911 tot stand naar ontwerp van H.G. Burgers - in samenwerking met L. Charels - en werd al in 1918 uitgebreid. De voorgevel is versierd met de wapenschilden van Limburg en Nederland, moralistische spreuken en afbeeldingen van gereedschappen. Aan de oostzijde staat het voorm. portiershuis in dezelfde stijl. Een rijke neogotische detaillering heeft de voorm. R.K. lagere school van Amby (Ambyerstraat-Zuid 88) uit circa 1900. H.A.M. de Ronde en de Haagse architect W. de Vrind maakten het expressionistische ontwerp met art décoelementen voor de Chr. lagere Suringarschool (Franciscus Romanusweg 50) [70] uit 1923. De in de jaren dertig toegevoegde dwarsvleugel (Franciscus Romanusweg 52) heeft nu een bestemming als kinderopvang. Scholen in zakelijk-expressionistische vormen zijn de
| |
| |
Maastricht, Poort van Beusdael
R.K. lagere St.-Alphonsusschool (Pastoor Moormanstraat 80) uit 1927, naar plannen van J.H.J. Kayser, en de voorm. R.K. Jongensschool (Volksbondweg 2), gebouwd in 1929 naar plannen van A.H.J. Swinkels.
Poorten en hofhuizen. Adellijke families bouwden in de middeleeuwen in Maastricht stenen huizen met twee of meer vleugels om een, via een poort toegankelijke, binnenhof. Enkele van deze complexe huizen of ‘poorten’ zijn herkenbaar gebleven. De Poort van Gronsveld (Bredestraat 12) wordt voor het eerst genoemd in 1324 als het in bezit komt van ridder Hendrik van Gronsveld. Het belangrijkste middeleeuwse restant is de in kolenzandsteen gebouwde 14de-eeuwse kelder van het huidige, zeer brede, herenhuis, dat is ontstaan door samenvoeging en verbouw van oudere panden in het begin van de 18de eeuw. De muur van het achterterrein eindigt bij een toen eveneens vernieuwd poortgebouw (Heggenstraat 13), waarvan de hardstenen poortomlijsting middeleeuws is. De oorspronkelijke profilering is weggekapt. Bij het vroeg-18de-eeuwse pand Stokstraat 41 bleef een 15de-eeuwse poortomlijsting met laat-gotische profilering behouden; de wapenschildjes zijn echter afgekapt. De Poort van Beusdael (Hoogbrugstraat 43) kwam in de 16de eeuw tot stand in opdracht van de heer van kasteel Beusdael bij Epen en werd in 1690 door koopman Michiel Peerboom ingrijpend verbouwd. De classicistische hardstenen voorgevel van het vierlaags hoofdgebouw dateert van die verbouwing. Midden boven de onderpui zit een gevelsteen met het jaartal ‘1690’ en de wapens van Peerboom en zijn echtgenote Cornelia Vliexs. De ingang met ovaal bovenlicht is later aangebracht. Bij de restauratie van het complex in 1947 heeft men de koetspoort dichtgezet met een glaspui. Het hoofdblok heeft links een bakstenen trapgevel, rechts een geheel in mergel opgetrokken trapgevel en achter een in vakwerk uitgevoerd gedeelte. Langs het Wyckergrachtje staat een 16de-eeuwse tweelaags achtervleugel met een mergelstenen zijgevel, bij de verdieping voorzien van laat-gotische hardstenen vensteromlijstingen met accoladeboog.
Een in oorsprong eveneens 16de-eeuws poortcomplex is Van Hasseltkade 9, waarvan de in 1982 gerestaureerde achterbouw het oudst is. De zijgevel aan de Raamstraat en de zeshoekige traptoren aan de achterzijde hebben mergelstenen speklagen. In een van de hoekblokken is het jaartal 1589 gegrift. De ingang- en vensteromlijstingen, waaronder twee laat-gotische kruisvensters met accoladeboogomlijsting in de achtergevel, zijn uitgevoerd in hardsteen. Het complex kreeg in de 18de eeuw aan de oostzijde twee vleugels om een binnenplaats, waarvan de noordvleugel (Van Hasseltkade 9) redelijk goed behouden bleef en de zuidvleugel (Van Hasseltkade 11) rond 1860 werd verbouwd en verhoogd. Hierbij bouwde men op de voormalige binnenplaats een pand in aangepaste stijl (Van Hasseltkade 10).
De Poort van Leuth (Keizer Karelplein 19) wordt voor het eerst vermeld in 1551. Bij een ingrijpende verbouwing in 1626 ontstond het huidige complex met een poortgebouw en twee vleugels in Maaslandse bouwwijze om een binnenplaats. De Gaverenpoort (Kapoenstraat 21-23) is een in de 18de en 19de eeuw sterk verbouwd complex, voorzien van een koetspoort met geblokte hardstenen omlijsting. Het oudste gedeelte gaat terug tot de 17de eeuw en heeft kelders met een mergelstenen en een bakstenen tongewelf. De Poort van Oost (Kapoenstraat 3-5) werd gesticht door de heer van Oost bij Eijsden. Het huidige complex kwam tot stand bij een vernieuwing in 1707. Dat jaartal staat in Romeinse cijfers op de geblokte hardstenen koetspoort in de wit geschilderde voorgevel. Het bovenlicht van de koetspoort is vroeg-19de-eeuws. Midden 18de eeuw kreeg de in oorsprong veel oudere Poort van Reckem (Bredestraat 17) een nieuwe voorgevel in Lodewijk XV-stijl met rijk uitgevoerde koetspoort. De door geblokte lisenen geaccentueerde middenpartij wordt bekroond door een fronton met een gestukadoorde voorstelling van een exotisch landschap. Het baksteenwerk van de gevel is rond 1905 vernieuwd. De oorspronkelijk door de heer van Eynenberch, ridder van 's Heeren Elderen, gestichte Poort van Eynenberch (Bouillonstraat 2-6) is in zijn huidige, midden-18de-eeuwse, toestand een zeer groot, wit geschilderd herenhuis met twee zijvleugels. Een smeedijzeren hek met hardstenen pijlers in Lodewijk XV-vormen sluit de binnenplaats aan de straatzijde af. Van de oudere toestand resteert de achtergevel met mergelstenen speklagen en muizentandlijst.
De magistraatsfamilie Van Slijpe bezat vanaf eind 17de tot begin 19de eeuw de zogeheten Hof Van Slijpe (Bouillonstraat 8-10). Kort na 1684 werden twee oudere 17de-eeuwse huizen samengevoegd tot een L-vormig complex. Aan de straat staat een tweelaags bouwdeel geflankeerd door eenlaags zijvleugels met wit geschilderde gevels voorzien van kroonlijsten met consoles. Het overwegend 17de-eeuwse complex werd in het derde kwart van de 18de eeuw verbouwd, waarbij de koetspoort werd vervangen door een in Lodewijk XV-vormen uitgevoerde hardstenen ingang met zijlichten. De ionische pilasters van de oude poort bleven behouden. Het drielaags herenhuis Kapoenstraat 2 heeft een brede en hoge eclectische voorgevel uit 1882, gebouwd in opdracht van koffiebrander J. Hustinx. De koetspoort in het middenrisaliet geeft toegang tot het oudere achterliggende complex met vier vleugels om een binnenplaats. Uit de 17de eeuw dateren de zuidvleugel - later voorzien van een plat dak - en de westvleugel. De vensters zijn later gewijzigd. De oostvleugel dateert uit de 18de eeuw en de noordvleugel is deels 19de-eeuws. Ten slotte is er de Hof van Tilly (Grote Gracht 90-92). Claude Frederik graaf van Tilly liet tussen 1698 en 1714 de
| |
| |
Maastricht, Woonhuis Henric van Veldekeplein 29
16de-eeuwse Refugie van Munsterbilsen verbouwen tot herenhuis. De toegangspoort met Lodewijk XIV-elementen heeft naar voren gebogen vleugels, vaasvormige hoekbekroningen en een attiek met fronton en cartouche met het bouwjaar. Rechts van de poort staat een in 1741 opgetrokken woning met een hardstenen lijstgevel in Lodewijk XV-stijl. Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich een oorspronkelijk vrijstaande coulissen-muur uit 1714 met pilasters en hoofdgestel in Lodewijk XIV-stijl. Het hier aangebrachte grote reliëf, voorstellende de schaking van Amphitrite door Neptunus, maakte deel uit van een fontein. Aan de langgerekte binnenplaats resteren van het oorspronkelijke U-vormige herenhuis uit 1714 de ingrijpend verbouwde midden- en rechtervleugel; de linkervleugel werd in 1748 verwoest. In de noordoosthoek zijn kelders van een tot de refugie behorend gebouw behouden gebleven. Het complex werd in 1835 in gebruik genomen als openbare lagere school. Bij de omvorming tot Rijkskweekschool in 1880 verrees ook een nieuwe schoolvleugel. Van deze school resteert verder de gymnastiek- of turnzaal uit 1885, uitgevoerd in vakwerkbouw met chaletstijl-elementen.
Kanunnikenhuizen. Vanaf de 13de eeuw gingen de kanunniken van de St.-Servaas en de O.L.-Vrouwekerk buiten hun kloosters wonen in de autonome rechtsgebieden van deze kerken, de immuniteiten. In de tweede helft van de 18de eeuw werden sommige van de door hen gebouwde huizen al bewoond door burgers en nadat de immuniteiten in 1797 waren opgeheven, kwamen ook de andere kanunnikenhuizen in particuliere handen. De meeste voorm. kanunnikenhuizen staan in de directe omgeving van de St.-Servaaskerk, waaraan veertig kanunniken waren verbonden. De proost van het kapittel liet rond 1760 het grote herenhuis Henric van Veldekeplein 29 bouwen. Van oudere bebouwing ter plaatse bleef aan de noordzijde muurwerk met mergelstenen banden behouden en onder het pand verschillende kelders. De wit gepleisterde drielaags hoofdvleugel heeft een met afgeronde hoeken naar voren uitgebouwde middenpartij en is voorzien van Lodewijk XV-decoraties. Ook de achtergevel is versierd met beeldhouwwerk in Lodewijk XV-vormen. Het interieur bevat diverse onderdelen in Lodewijk XV-stijl, waaronder een imposante dubbele trap. De tweelaags zijvleugels aan weerszijden van het voorplein zijn begin 19de eeuw toegevoegd. Een muur met smeedijzeren ingangshek tussen hekpijlers met vaasbekroning sluit de binnenplaats af. De huizen rondom de St.-Servaas kenmerken zich door een verzorgde, vrij sobere architectuur. Enkele hebben een naar de straat gerichte binnenplaats met poort, zoals St.-Servaasklooster 24. Dit wit geschilderde, L-vormige kanunnikenhuis met mansardedaken is blijkens de jaartalankers in 1774 tot stand gekomen en heeft een gebeeldhouwde ingangsomlijsting in Lodewijk XV-stijl. De binnenplaats wordt afgesloten door een muur met daarin een inrijpoort met fronton en hoekvazen. Het U-vormige huis St.-Servaasklooster 32 heeft een hoofdvleugel in mergel, voornamelijk daterend uit de eerste helft van de 17de eeuw, maar met een oudere
kern. In de tweede helft van de 18de eeuw zijn de zijvleugels opgetrokken en heeft men de vensters en ingang in stijl aangepast. Eveneens U-vormig is het huis Keizer Karelplein 8, met een vroeg-18de-eeuws hoofdgebouw, waaraan later in die eeuw zijvleugels zijn toegevoegd met aan de binnenplaats eenvoudige pilastergevels. Het gepleisterde hoekhuis Sint Servaasklooster 33, bestaat uit vier vleugels om een kleine binnenplaats. Dit grotendeels midden-18de-eeuwse complex werd in het derde kwart van de 19de-eeuw ingrijpend gewijzigd. Verder staan er binnen de grenzen van de voormalige Servaas-immuniteit diverse eenvoudiger herenhuizen uit de tweede helft van de 18de eeuw, waaronder Henric van Veldekeplein 22, met 19de-eeuws koetshuis, St.-Servaasklooster 39, met opvallende geblokte vensteromlijstingen, en Henric van Veldekeplein 23, met vier venstergrote mergelstenen panelen met Lodewijk XV-decoraties.
Even buiten de immuniteit lieten de kanunniken André en Guillaume Soiron in 1785 het zeer grote Huis Soiron (Grote Gracht 82) bouwen naar ontwerp van hun broer Mathias Soiron. De statige drielaags gevel in rijke Lodewijk XVI-stijl heeft een breed middenrisaliet met fronton en ionische pilasters. In het
Maastricht, Huis Soiron
| |
| |
Maastricht, Huis Soiron, interieur grote zaal
midden van de met hardstenen blokwerk beklede hoge onderbouw zit een koetspoort met rondboogomlijsting. Terzijde van de met pilasters verfraaide doorrit achter de poort bevindt zich een trappenhuis met stucwerk en een classicistische bordestrap. Het interieur bevat verder verschillende in Lodewijk XVI-stijl uitgevoerde vertrekken, waaronder de met rijk stucwerk versierde grote zaal op de verdieping.
De kanunniken van het kapittel van de O.L.-Vrouwekerk, dat met 18 kanunniken een stuk kleiner was dan het Servaaskapittel, woonden bij het kerkhof - sinds 1838 het O.L.-Vrouweplein - en in de directe omgeving van de kerk. Door de vernieuwing van de bebouwing aan de zuidzijde van het plein zijn enkele van hun claustrale huizen verdwenen. Het meest herkenbaar is het vroeg-18de-eeuwse kanunnikenhuis O.L.-Vrouweplein 22, dat begin 19de eeuw aan de linkerzijde werd uitgebreid met een travee met koetspoort. Andere grote huizen bij de kerk zijn O.L.-Vrouwestraat 15 en 20. Het L-vormige huis St.-Bernardusstraat 1 diende in de eerste helft van de 18de eeuw ook als kanunnikenhuis.
Woonhuizen. De meeste huizen in de stad werden gebouwd op smalle, diepe percelen en werden in eerste instantie uitgevoerd met vakwerkwanden en vakwerkgevels, voorzien van leemwerk dan wel een beplanking. De huizen hadden
Maastricht, Woonhuis Markt 71, vakwerkgevel (1965)
een houtskelet van achter elkaar geplaatste gebinten, die bij de zijgevels werden gekoppeld. De gebinten van de verdiepingen werden op de onderliggende constructie gestapeld. Dit skelet werd tot in de kap doorgevoerd, waardoor de huizen een hoog dwars dak kregen, het zogeheten Maaslandse dak. Het meest opvallende voorbeeld van deze bouwwijze is het hierboven beschreven Dinghuis. Bij de bouw van een buurhuis werden geen gemeenschappelijke constructies gemaakt. Men plaatste de gebintstijlen van het nieuwe huis zo dicht mogelijk naast de oudere zijwand. Een vulling met leemwerk of een beplanking kon zo achterwege blijven. Het Maaslandse dak maakte ook een druipstrook of osendrop tussen de huizen overbodig. Veel huizen langs de hoofdstraten hebben een kelder. Sommige, in kolenzandsteen uitgevoerde, kelders gaan terug tot de 13de eeuw. De meeste zijn in de late middeleeuwen of nog later verbouwd of aangelegd in mergelsteen. Bij de stadsvernieuwing van het Stokstraatkwartier werden bij enkele panden in de kelders resten van Romeinse bouwwerken gevonden, zoals in de huizen Stokstraat 33 en 35.
Middeleeuwse- en 16de-eeuwse buizen
Het best bewaarde laat-middeleeuwse huis van het bovengenoemde type is Markt 71. Dit diepe, drielaags hoekhuis heeft aan de H. Geeststraat een zijgevel met hardstenen onderbouw en daarboven een hoge vakwerkconstructie, die oorspronkelijk met planken beschoten was. Het houtskelet van dit huis is opgericht rond 1456 (d). Met het buurpand (nr. 70) vormde het oorspronkelijk een dubbelhuis. Een groot deel van de scheidingswand bleef behouden, inclusief de verstijvende diagonalen en op zolder nog resten beleemd vlechtwerk. De wandstijlen zijn uitgevoerd als standvinken met korbeels voorzien van geprofileerde sleutelstukken. De kinderbalken van de verdiepingsbalklaag zijn in de zijgevel gebruikt voor de uitkraging en worden daar ondersteund door korbeels met een dubbelgezwenkt profiel. Onder de uitkraging hebben de vakken versterkende kruisen. Daarboven is de gevel in 1965 herbouwd in hardhout - niet helemaal volgens de bouwsporen - en opgevuld met baksteen. De hardstenen lijstgevel aan de voorzijde dateert van rond 1770.
Het drielaags diepe huis Kleine Staat 3 is eind 15de eeuw gebouwd, niet lang na het naastgelegen Dinghuis (circa 1473). De beleemde zijgevel daarvan is als gemene wand gebruikt en aan die zijde voorzien van een open wandskelet met korbeels. De opbouw van het houtskelet en de kapconstructie is vergelijkbaar met die van het Dinghuis en net als bij het buurpand is het dak na 1793 een verdieping lager herbouwd. Van de oorspronkelijke vakwerk achtergevel resteert een gedeelte bij de tweede verdieping. De stenen lijstgevel met ovale zoldervensters aan de voorzijde dateert uit de eerste helft van de 18de eeuw. Achter de
| |
| |
brede 18de-eeuwse lijstgevel van het huis Wolfstraat 8 bevindt zich aan de linker zijde de 16de-eeuwse kern van een diep huis met samengestelde balklaag, voorzien van korbelen en sleutelstukken, en troggewelfjes tussen de kinderbalken. Het achterhuis heeft een vierkante traptoren met houten spiltrap. Ook het pand Bouillonstraat 12, met 18de-eeuwse lijstgevel, bezit een traptoren met een mogelijk nog 16de-eeuwse houten spiltrap. Restanten van laat-middeleeuwse en 16de-eeuwse houtskeletten zijn verder onder meer behouden bij de panden Muntstraat 1 en Grote Staat 53. Op verschillende plaatsen in de binnenstad staan achter- of zijgevels met vakwerkconstructies. De achtergevels van de smalle huizen Maastrichter Brugstraat 18 en 20 zijn uitgevoerd in vakwerk met versterkende kruisen. In de 16de eeuw vormden deze huizen waarschijnlijk een dubbelhuis. Beide hebben een 18de-eeuwse stenen lijstgevel aan de voorzijde. Het hoekpand Markt 55 kreeg zijn huidige vorm bij een verbouwing in 1754, in opdracht van de brouwers Streignart en Raedts. Daarbij werden een stenen huis uit 1607 en een vakwerkhuis uit circa 1590 (d) achter een nieuwe gevel samengevoegd. Van het vakwerkhuis is de hoofdconstructie behouden in de achtergevel en de in de 19de-eeuw bepleisterde zijgevel. Ook de achtergevel van het pand In den Keulschen Pot (Nieuwstraat 1-3) is in vakwerk uitgevoerd. De voorgevel dateert uit 1738. De achtergevel van Muntstraat 31 is een voorbeeld van vroeg-17de-eeuwse vakwerkbouw.
In het Stokstraatkwartier bevinden zich enkele - al dan niet op basis van bouwsporen - compleet herbouwde of nieuw aangebrachte vakwerkgevels met baksteenvulling, bijvoorbeeld de uitkragende vakwerkgevels van Stokstraat 12 en de achtergevels van Stokstraat 25 (Houtmaaszijde) en Maastrichter Smedenstraat 7. Verder heeft het pand Stokstraat 30 aan de achterzijde een in vakwerk uitgevoerd, achthoekig traptorentje. Het oorspronkelijke torentje is in 1966 afgebroken en in 1967 gereconstrueerd. Een zeer duidelijk voorbeeld van een fantasievolle restauratie is de geheel nieuwe vakwerkgevel aan de kopse zijde van het vroeg-17de-eeuwse hoekpand Eikelstraat 1. Ook de voor- en achtergevel zijn ingrijpend gerestaureerd.
17de-eeuwse huizen
Het versteningsproces van het Maastrichtse woonhuis kwam in de 17de eeuw op gang, zij het slechts langzaam. In 1612 verordonneerde het stadsbestuur dat bij nieuwe huizen de zijwanden en het dak in steen moesten worden uitgevoerd. De verstening van de overige gevels werd vanaf 1665 geëist. Eerst in de 18de eeuw onderging het versteningsproces een versnelling, mede dankzij verdere stimulering door de overheid. De laatste houten voorgevel verdween overigens pas rond 1840.
Ook verdwenen langzamerhand de voor de late middeleeuwen karakteristieke houtskeletten. Tussen de huizen kwamen bakstenen muren in de plaats van houten wanden met gebintstijlen. Deze balkdragende bouwmuren trok men als brandmuur door tot boven het dak waar ze net als de nieuwe zijgevels werden uitgevoerd als trapgevels. De hoge Maaslandse daken maakten per dakvlak soms wel meer dan tien trappen noodzakelijk. Op enkele plaatsen zijn hiervan voorbeelden bewaard gebleven, zoals bij de vroeg-17de-eeuwse hoekhuizen Brusselsestraat 127 (1611) en Tongersestraat 60, het hoekhuis Grote Gracht 64 - waarvan de voorgevel in 1711 is verbouwd - en het drielaags huis Tongersestraat 22 (1690). Het blijkens jaartalankers uit 1641 daterende drielaags huis Van Hasseltkade 23 heeft eveneens trapgevels bij de boven de buurdaken uitstekende bouwmuren. De reeksen gekoppelde vensters in de voorgevel doen denken aan die in oude houten gevels. De gevel is overigens ingrijpend gerestaureerd, met name de onderpui is een vrije interpretatie. Trapgevels aan voor- en achterzijde heeft het met een tongewelf over de Jeker gebouwde maniëristische huis Bonnefantenstraat 5 uit circa 1660. De ingangsomlijsting met het jaartal ‘1733’ is van elders afkomstig. Een aardig detail is het boven de Jeker uitgebouwd toilet bij de linker zijgevel.
Vanwege de Maaslandse daken hebben de meeste huizen een lijstgevel aan vooren achterzijde. Op tal van plaatsen in de binnenstad zijn 17de-eeuwse maniëristische gevels te vinden. Ze zijn opgetrokken in baksteen met hoekblokken en lijsten in mergelsteen en hardstenen venster- en deuromlijstingen. Het gebruik van kruiskozijnen was dominant, maar de vensters van de lagere tweede of zolderverdieping werden gewoonlijk uitgevoerd als tweelichtsvensters. De kruisen en tussenstijlen van deze vensters werden vanaf het eind van de 18de eeuw meestal uitgebroken, waarna men de bovendorpelstenen met krammen koppelde. Een herkenbaar maniëristisch element bij deze Maaslandse bouwwijze is de kroonlijst met geprofileerde consoles. Bij rijkere kroonlijsten zijn tussen de consoles kleine decoratieve elementen toegevoegd.
De gevels van het grote, vroeg-17de-eeuwse huis Tafelstraat 13 worden afgesloten door een kroonlijst met ojiefvormige consoles afgewisseld met vierkante en ronde sierelementen. Bij de geknikte trapgevel (ter plaatse van de voormalige Looierspoort) is de lijst vlakgekapt. Aan de linkerzijde van de hoofdvleugel bevindt zich een bouwdeel met koetspoort. Aan de binnenplaats staat een halfrond gesloten traptoren. Natuurstenen kroonlijsten met consoles en ronde decoratieve elementen heeft ook het waarschijnlijk uit de eerste helft van de 17de eeuw daterende grote L-vormige huis Bredestraat 19. De geblokte natuurstenen koetspoort van dit later wit geschilderde huis geeft toegang tot een binnenplaats naast de dwarse achtervleugel. Het brede midden-17de-eeuwse pand Achter de Molens 26-30 bestaat uit drie wooneenheden, die zijn opgetrokken tegen de binnenzijde van de 13de-eeuwse stadsmuur. De wit geschilderde gevel wordt afgesloten door een kroonlijst met consoles en ronde decoratieve blokken, in het midden onderbroken voor een verdwenen stenen dakerker. Het in 1978-'79 onder leiding van W.J. Dingemans gerestaureerde pand heeft inwendig samengestelde balklagen met troggewelfjes. De koetspoort gaf door het pand en de stadsmuur toegang tot het achtererf van het aangrenzende pand Grote Looiersstraat 6, dat een vakwerkkern van rond 1500 heeft. Andere aardige voorbeelden van lijstgevels in de genoemde Maaslandse bouwwijze met (laat-)maniëristische details - | |
| |
Maastricht, Woonhuis Platielstraat 13
gewoonlijk met later gewijzigde vensters en onderpui - zijn te zien bij de huizen: St.-Amorsplein 6, Bredestraat 39, Hoogbrugstraat 26, Tongersestraat 35a (achtergevel) en de hoekhuizen Platielstraat 14, Muntstraat 21 en Stokstraat 59 (met gerestaureerde vensterkruisen). Verder bij Stokstraat 8, Stokstraat 57 (1652), Rechtstraat 80 (1662), Nieuwstraat 15 en 17, Rechtstraat 73, Tafelstraat 8 en 10 en Mariastraat 25 (1695). Meer classicistisch zijn de met een acanthusbladmotief versierde consoles van de kroonlijst van St.-Jacobstraat 6. Bij veel 17de-eeuwse gevels ontbreekt een duidelijke kroonlijst en bevindt zich onder de goot een reeks kortelinggaten voor het aanbrengen van een onderhoudssteiger. Soms zijn de gaten met natuursteen omlijst of dichtgezet. Voorbeelden hiervan hebben de gevels van: St.-Pieterstraat 15 (met een gevelsteen met zwaan), Kesselskade 45, Wycker Grachtstraat 39, Hoogbrugstraat 68 en Brusselsestraat 121.
Bij de brede lijstgevel van Platielstraat 13 is de kroonlijst onderbroken voor twee natuurstenen dakerkers met fronton, pilasters en rondboogvenster. De blijkens decoratieve gevelsteentjes uit 1700 daterende gevel heeft een hardstenen onderpui voorzien van een koetspoort met blokomlijsting en diamantkopsluitsteen.
Maastricht, Huis De Ridder
Van de vijf gekoppelde hardstenen kruiskozijnen op de verdieping zijn er later twee dichtgemetseld. De onderbroken kroonlijst met consoles van de uit 1660 daterende hardstenen voorgevel van Rechtstraat 62 laat zien dat hier ter plaatse van de huidige houten dakkapel oorspronkelijk een stenen dakerker heeft gezeten. Hetzelfde fenomeen is zichtbaar bij de voorgevels van Boschstraat 91 - waarvan de gevelsteen ‘In den Luypaerd’ van elders afkomstig is - en Stenenwal 23. Bij dit laatste huis wijst de door twee kleine poortjes geflankeerde grote rondboogpoort op de begane grond, op een functie als pakhuis of handelshuis.
Een van de best bewaarde voorbeelden van de laat-maniëristische stijl in Maastricht - zij het in sterk gerestaureerde vorm - is het huis De Ridder (Ridderstraat 2). Het ontleent zijn naam waarschijnlijk aan de kolenman Ridder, die hier in de 14de eeuw een huis bezat. Het huidige pand kwam rond 1651 in opdracht van vaandrig Andries Loeffs tot stand met een haakse zijkamer en een achterkamer over de Jeker. Bij de ingrijpende restauratie in 1976-'77 onder leiding van W.J. Dingemans is die achterkamer gereconstrueerd en heeft men een latere achterbouw gesloopt. De voorgevel heeft een in- en uitgezwenkte top. Boven de onderpui bevinden zich een (herplaatste) gevelsteen met de voorstelling
Maastricht, Woonhuis Lenculenstraat 34
van een ridder te paard en drie vlakgehakte cartouches. De kroonlijst met geprofileerde consoles van de voorgevel heeft men later eveneens vlakgekapt. De zijkamer, de achtergevel en de gevel van de achterkamer hebben in- en uitgezwenkte topgevels. Behalve de voorgevel hebben alle gevels houten kruiskozijnen. Het voorhuis bevat een kelder met tongewelf en een kapconstructie uit 1651 met hergebruikte 14de-eeuwse onderdelen. Verder zijn er een 17de-eeuwse schouw, enkele bedstedenkasten en houten portaaltjes en een zoldering van gestukadoorde troggewelfjes tussen kinderbinten.
Hoewel het huis met Maaslands dak en lijstgevel dominant was, waren er naast het genoemde huis ‘De Ridder’ meer diepe huizen met een topgevel. Bij deze huizen dient de maniëristische kroonlijst met consoles niet als gootlijst maar als een fries onder de meestal in- en uitgezwenkte topgevel. Bij het waarschijnlijk uit het tweede kwart van de 17de eeuw daterende diepe drielaags huis Grote Looiersstraat 15 is de in- en uitgezwenkte geveltop van de (gerestaureerde) voorgevel geplaatst op een trigliefenfries. De vergelijkbare geveltop aan de achterzijde rust op een eenvoudiger fries. De in- en uitgezwenkte topgevel van het diepe huis Lenculenstraat 34 wordt geleed door twee geprofileerde waterlijsten. De opzet van de topgevel lijkt beïn- | |
| |
vloed door het werk van Vredeman de Vries. Kenmerkend voor de Maaslandse bouwwijze zijn echter het fries met consoles en sierelementen aan de basis van de topgevel en ook de onderbreking van het fries ter plaatse van het door voluten geflankeerde rondboogvenster van de zolder (praktisch bij het hijsen). Bij een ingrijpende restauratie van deze in circa 1640 gebouwde gevel in 1928 heeft men boven de gereconstrueerde onderpui drie van elders afkomstige gevelstenen aangebracht, waarvan een met het jaartal ‘1606’. Vergelijkbaar in opzet is de voorgevel van het diepe huis Stokstraat 32, gebouwd in 1665 door slager Verliers ter plaatse van twee kleinere woningen. Bij de restauratie van het huis in 1966-'68 heeft men deze gevel afwijkend van de oorspronkelijke opzet gereconstrueerd met een frontonbekroning, een rondvenster (was vierkant) en ongeprofileerde - schijnbaar vlakgekapte - mergellijsten. Topgevels met twee inzwenkende zones met voluten hebben de diepe huizen Grote Gracht 62, met later vlakgekapte ornamenten, en Hoogbrugstraat 19 (1690). Bij al deze ‘krulgevels’ is het fries
onderbroken ter plaatse van het zoldervenster. Dat is ook het geval bij de voorgevel van het drielaags hoekhuis St.-Bernardusstraat 24, waarvan de topgevel verder is gewijzigd en versoberd. Volgens verdwenen ankers in de zijgevel zou het huis zijn gebouwd in 1666.
Binnen de Maaslandse bouwwijze was de toepassing van pilasters een vanuit Holland geïmporteerde classicistische vorm. Bij de voorgevel van het in 1659 door stadsbouwmeester Cornelis Pesser verbouwde en later wit geschilderde huis Kleine Gracht 31 zijn maniëristische en classicistische vormen gecombineerd. De twee bouwlagen worden geleed door kolossale pilasters - blijkens bouwsporen hadden beide bouwlagen oorspronkelijk een eigen pilasterstelling - onder een fries met consoles. De topgevel heeft inen uitgezwenkte vleugelstukken met voluten en een tussen pilasters gevatte middenpartij met rondboogvenster. De oorspronkelijke topgevelbekroning is verdwenen. De zijgevel en de kleine haakse uitbouw met trappenhuis aan de achterzijde hebben kroonlijsten met consoles. De binnenplaats naast het huis is
Maastricht, Woonhuizen Muntstraat 1 en 3
van de straat gescheiden door een hoge muur met daarin een rondboogpoortje met fronton. Bij de brede voorgevel van het in 1660 als brouwershuis gebouwde pand Graanmarkt 3 is een classicistische kroonlijst gecombineerd met pilasters met kolossale toscaanse kapitelen. De vensters zijn begin 19de eeuw gewijzigd en mogelijk is toen ook een oorspronkelijke gestapelde pilasterstelling gewijzigd in de huidige kolossale pilasterstelling. De kolossale pilasterordening van het drielaags huis Vrijthof 29 is zeker het gevolg van een verbouwing. In de 17de eeuw had de gevel twee gestapelde pilasterstellingen, waarbij de bovenste over de twee bovenste bouwlagen doorliep. De pilasters en de vensters van deze gevel zijn later ingrijpend gewijzigd. Eind 19de eeuw veranderd is de pilastergevel van Vrijthof 7. Alleen de pilasterstelling met toscaanse kapitelen en de frontons boven de verdiepingsvensters zijn oorspronkelijk. De pilasterstelling van de tweede verdieping is bij een laat-19de-eeuwse verbouwing en verhoging van het pand toegevoegd in aangepaste stijl. De rond 1680 gebouwde classicistische gevel van het drielaagspand Markt 41 heeft drie gestapelde pilasterstellingen, waarvan de onderste met kleine ionische kapitelen. Het basement van deze gevel is in hardsteen uitgevoerd, de overige decoratieve onderdelen in mergel.
Maastricht, Woonhuis In den Steenen Bergh
In de binnenstad staan enkele 17de-eeuwse, geheel in hardsteen uitgevoerde gevels. Die van het drielaags huis Muntstraat 1 draagt op de ingangslatei het jaartal ‘1612’, maar deze lijstgevel met zijn fijn gedetailleerde versieringen met festoenen en draperieën dateert waarschijnlijk van een verbouwing uit het derde kwart van de 17de eeuw. Vrijwel identiek van opzet en decoratie is de naastgelegen hardstenen gevel van Muntstraat 3. Hier zijn echter de vensters en de onderpui meer ingrijpend gewijzigd. Eveneens geheel in hardsteen uitgevoerd is de lijstgevel van het drielaags huis In den Steenen Bergh (Stokstraat 26), gebouwd in 1669 door steenhouwer Stephanus Matto. Bij de restauratie in 1965-'69 is de huidige onderpui aangebracht en zijn op de verdieping de kruisvensters hersteld, evenals de gebeeldhouwde panelen met guirlandes. Het middenreliëf met de huisnaam en de flankerende voorstellingen van St. Lucas en St. Nicolaas zijn wel origineel. Uit de bouwtijd is ook de rijke reliëfband met het bouwjaar bij de tweede verdieping. De achtergevel en de resterende (gewijzigde) smalle tussenbouw naar het verdwenen achterhuis hebben kroonlijsten met consoles. Het laatstgenoemde bouwdeel is verder versierd met drie decoratieve gevelstenen aan de vroegere binnenplaatszijde en drie hergebruikte 18de-eeuwse gevelstenen aan de achter- | |
| |
zijde. De classicistische hardstenen pilastergevel van het drielaags huis Rechtstraat 89 is in opzet vergelijkbaar met de bakstenen pilastergevel van Markt 41, maar dan rijker uitgevoerd. De pilasters van begane grond en eerste verdieping hebben toscaanse kapitelen, die van de tweede verdieping ionische. Onder de (gewijzigde) verdiepingsvensters zitten guirlandes en draperieën.
In de 17de eeuw waren de hardstenen vensteromlijstingen bij de verder in baksteen opgetrokken gevels gewoonlijk opgebouwd uit blokken van verschillend formaat, waardoor onregelmatige of inen uitspringende omlijstingen ontstonden. Het in 1680 door magistraat Hendrik Thisius gebouwde brede drielaags huis Capucijnenstraat 98 heeft echter vensteromlijstingen die vooruitlopen op de vanaf circa 1700 in zwang komende strakke natuurstenen vensteromlijstingen. De strakke vensteromlijstingen in deze gevel hebben een blok- en strekkenmotief en hebben een vlakke deklijst bij de bovendorpels. Eind 18de eeuw is een nieuwe hardstenen deuromlijsting in Lodewijk XVI-vormen aangebracht. Achter het in 1995 gerenoveerde huis staat een rond 1750 gebouwde tuinvleugel met mansardedak en geblokte lisenen. Strakke hardstenen vensteromlijstingen met blokverdeling hebben ook de laat-17de-eeuwse gevels van Muntstraat 45 en het hoekpand Muntstraat 47 (‘In den Grooten Bock’). De gevels van beide huizen worden afgesloten door een maniëristische kroonlijst met inzwenkende consoles.
18de-eeuwse huizen
Zijn er uit de 17de eeuw al relatief veel gevels behouden gebleven in het Maastrichtse stadsbeeld, het aantal 18de-eeuwse gevels is nog veel groter. Begin 18de eeuw kregen de gevels een strakker uiterlijk. De maniëristische kroonlijst met consoles kwam te vervallen en de vensteromlijstingen kregen rechte, vlakke kantstijlen en dorpels. Tot ver in de 18de eeuw gangbaar bleef de traditionele gevelindeling met kruisvensters en tweelichtvensters (tweede verdieping) gehandhaafd, al werd langzamerhand ook het Franse venster ingevoerd. In de loop van de 18de eeuw kwamen varianten in omlijstingen en geveldecoraties in zwang, die vaak naast elkaar bestonden.
Maastricht, Woonhuis Rechtstraat 54
Men decoreerde vooral de voorgevels, de zij- en achtergevels werden opvallend sober gehouden.
De strakke vensteromlijstingen werden vaak met horizontale of verticale banden gekoppeld om de gevel meer structuur te geven. Krachtige horizontale reliëfbanden heeft de rond 1710 opgetrokken voorgevel van het toen in opdracht van stadstimmerman Bernard Cornelissen verbouwde huis Stokstraat 24. De grote geblokte koetspoort gaf toegang tot het achtererf, waar in de 18de eeuw een rosmolen stond. Ook opvallend is de dakkapel met hijsinstallatie en overstekende afdekking op rijk gesneden consoles. Horizontale reliëfbanden hebben verder onder meer de gevels van Stenenbrug 2 (linker deel; circa 1700), St.-Bernardusstraat 8, Rechtstraat 58, Stokstraat 21 (gewijzigde onderpui) en Stokstraat 22. Opmerkelijk is de blijkens gevelstenen uit 1706 daterende smalle vierlaags gevel van Witmakersstraat 23 met gekoppelde kruis- en tweelichtvensters en horizontale reliëfbanden en profiellijsten. De gewijzigde hardstenen onderpui heeft bovendorpels met decoratieve kruisen onder accoladebogen in verdiept reliëf. Bij het brede pand Rechtstraat 23 blijft de koppeling van de vensters beperkt tot banden bij de onderdorpels; de vensters zelf hebben eenvoudige profileringen bij de onderdorpel en de bovendorpel. Een combinatie van horizontale en verticale banden vertonen onder meer de gevels van Stenenbrug 2 (rechter deel; 1709), Witmakersstraat 21, Stenenwal 24, Stokstraat 29, Stokstraat 31 - nog wel met kroonlijst met consoles - en de gevel uit 1739 van de vroegere herberg In de Rode Poort (Stokstraat 14). Een opvallend voorbeeld is het grote drielaags hoekhuis Rechtstraat 54. De geheel in hardsteen uitgevoerde, omlopende onderpui is uitgevoerd met strak geprofileerde rechthoekige ingangen met
bovenlichten en een reeks kruisvensters met smalle geblokte dammen daartussen. Bij de in baksteen opgetrokken verdiepingen worden de kruis- en tweelichtvensters gekoppeld door reliëfbanden en hebben de kruisvensters vooruitstekende onderdorpels op gecanneleerde consoles. De vensters in de voorgevel zijn vrij dicht bij elkaar geplaatst, de zijgevel heeft voornamelijk vensters nabij de hoek en heeft een meer gesloten karakter. Eveneens rijk uitgevoerd is de in 1709 opgetrokken gevel van Stokstraat 53, waar vooral de gekoppelde bovendorpels van de vensters (en bovenlicht van de ingang) een rijkere profilering hebben gekregen, waardoor het geheel het karakter van een pilastergevel krijgt. De hardstenen lijstgevel van het pand In de Oude Waegh (St.-Pieterstraat 48) - in de gebeeldhouwde kroonlijst gedateerd ‘1714’ - heeft geprofileerde rechte vensteromlijstingen op de verdieping. Als een van de eerste in Maastricht werd deze gevel uitgevoerd met Franse ramen. De zeer open pui met twee brede vensterbogen en een smalle middenboog is later op eenvoudige wijze gewijzigd tot winkelpui. Boven deze pui bevindt zich een fries met ojiefconsoles, paneelwerk en een gevelsteen met de voorstelling van een weegschaal.
Vanaf het tweede kwart van de 18de eeuw komt een vensteromlijsting in zwang waarbij de bovendorpel wordt gebogen en afgesloten met een sluitsteen. Deze segmentboogvensters waren goed te combineren met de houten Franse ramen die steeds meer werden toegepast. Een aardige gevel met segmentboogvensters is die van Rechtstraat 94 uit 1758, compleet met natuurstenen onderpui voorzien van paneelvullingen met ingebogen hoeken.
| |
| |
Boven de ingang zit een hergebruikte gevelsteen met drie gouden leeuwen en het jaartal ‘1731’. Vergelijkbaar opgezet zijn de gevels van Hoogbrugstraat 10, het huis In den Witten Engel (Hoogbrugstraat 18; 1765) - met bovendien twee ovale zoldervensters - en het huis In Drij Lelien (Rechtstraat 98; 1779). Bij Kapoenstraat 13 is de ingang aan de zijkant van de natuurstenen onderpui geplaatst. De twee bovenliggende bouwlagen hebben gekoppelde segmentboogvensters, aan de bovenzijde voorzien van een geprofileerde rand. De onderpui heeft ook zo'n rand en onder de vensters paneelwerk met ingebogen hoeken. Voorbeelden van een variant, waarbij de segmentboogvensters bij de onderdorpel naar beneden doorgezette zijstijlen hebben - als waren het vlakke consoles - zijn te zien bij Grote Staat 65 (winkelpui begin 20ste eeuw), Capucijnenstraat 47 en het huis In den Gulden Haen (Muntstraat 43; 1767; moderne onderpui). Verder bij de uit het derde kwart van de 18de eeuw daterende herenhuizen Kleine Gracht 16, met rijk gebeeldhouwde ingangsomlijsting in Lodewijk XV-stijl, en Onze Lieve Vrouweplein 29, met raamhekjes in Lodewijk XV- en een ingangsomlijsting in Lodewijk XVI-stijl. Verder is er in de 18de eeuw een geveltype met twee raamtraveeën boven een onderpui met drie traveeën. Omdat de openingen nu niet meer boven elkaar liggen werden de verticale reliëfbanden van de verdiepingsvensters boven de onderpui uitgebogen om ze op de ondervensters te laten aansluiten. De middenbanden kregen boven de ingang een zelfde behandeling, zodat daartussen een decoratieve gevelsteen kon worden geplaatst. Een vroeg voorbeeld is de hardstenen gevel van Platielstraat 10, die blijkens de gevelsteen met voorstelling van de Aanbidding der Driekoningen en bijbehorend tijdvers uit
1714 dateert.
Andere geheel natuurstenen voorbeelden van dit geveltype - alle met gewijzigde onderpui - hebben Grote Gracht 37 (hergebruikte gevelsteen uit 1738), waar de uitgebogen banden zijn voorzien van een voluutversiering, het huis In den Grudtmeulen (Corversplein 12; 1740) en het vierlaags huis Leeuwen Steen (Kleine Staat 14; 1751). Het hardsteenwerk
Maastricht, Woonhuis Int Molenyser
naast de verdiepingsvensters is bij al deze voorbeelden geblokt uitgevoerd; de twee laatste voorbeelden hebben ook paneelwerk tussen de ramen. Bij bakstenen gevels met segmentboogomlijstingen is het fenomeen van de uitgebogen verticale reliëfbanden onder meer te vinden bij Wycker Brugstraat 60 (1735; gewijzigde onderpui), Brusselsestraat 15 (ingang links) en de huizen Int Molenyser (rechter deel Kersenmarkt 10; 1767), In den Orangeboom (Sporenstraat 14; 1768) en als laat voorbeeld bij de voorgevel van het in de kern oudere hoekhuis In de Sonwijser (Hoogbrugstraat 64; 1786). Ook bij de brede voorgevel van het hoekpand Au Mouton Blanc (linker deel Kersenmarkt 10; 1764) buigen de zijstijlen van de drie verdiepingsvensters uit naar de gekoppelde segmentboogvensters van de onderpui.
Naast de reeds behandelde natuurstenen voorgevels zijn er in Maastricht nog veel meer in hardsteen opgetrokken gevels te vinden, waarvan diverse met een gewijzigde of geheel gemoderniseerde onderpui. De gevel van Bredestraat 41 dateert uit de eerste helft van de 18de eeuw en heeft vlak behandelde muurdammen tussen de segmentboogvensters. Gekoppelde vensters hebben de rond 1700 gebouwde gevel van Bredestraat 5, de midden-18de-eeuwse gevels van Vrijthof 50, Vrijthof 51 en Grote Staat 53 (1754) en de laat-18de-eeuwse gevels van Spilstraat 9, het pand In den Vergulden Cop (Markt 6; 1792) en het kleinere huis Hoogbrugstraat 44. Bij veel 18de-eeuwse hardstenen gevels worden de vensters gescheiden door geblokte muurdammen, zowel bij de verdiepingen als bij de begane grond. Voorbeelden van deze uitvoering zijn te zien bij het pand Au Cheval Noir (St.-Bernardusstraat 14; 1743), Koestraat 7, Markt 70 en het smalle laat-18de-eeuwse huis Rechtstraat 85. Verder ook bij de grote gevel van Wolfstraat 9, waarbij de panelen met gebeeldhouwde rozetten, vruchten en gekruiste palmtakken onder de tweelichtvensters van de tweede verdieping opvallen.
Bij het herenhuis Brusselsestraat 51, gebouwd in het derde kwart van de 18de eeuw, is de hardstenen onderpui uitgevoerd met geblokte muurdammen, wat een effect geeft dat bij de bovenliggende bouwlagen in pleisterwerk is herhaald. De ingangsomlijsting heeft een gebogen bovendorpel met Lodewijk XV-cartouche.
In de 18de eeuw bouwde de stedelijke elite grote herenhuizen met brede gevels van vier-, vijf of meer venstertraveeën en drie bouwlagen. Deze huizen kregen meestal een indeling met middengang. Vaak werden bestaande huizen samengevoegd of verbouwd om in dit nieuwe concept te passen. Verschillende herenhuizen kregen een koetspoort met in de doorrit de toegang tot het huis. Het koetshuis stond op het achterterrein. Het zeven traveeën brede Huis de Crassier (Bredestraat 10) werd gebouwd in 1708 door de schepen Servaas Loyens, waarvan de kleindochter in 1750 trouwde met Guillaume baron de Crassier. De voorgevel heeft een brede hardstenen dakopbouw (lucarne) en kroonlijst. De kruisvensters zijn hersteld bij een restauratie in de 20ste eeuw. Duidelijke Lodewijk XIV-vormen zijn de geblokte omlijstingen en de voluutversieringen bij de ingangspartij en de lucarne en verder het beeldhouwwerk boven de deur, met masker, guirlandes en linten. De voorgevel van Huis Thiessen (Grote Gracht 18), gebouwd in 1740 voor wijnhandelaar Wilhelmus Thijssen, vertoont vroege Lodewijk XV-vormen (régence). Opvallend zijn de reliëfomlijstingen
| |
| |
Maastricht, Woonhuis Capucijnenstraat 57-59, ingang
met rocaille-ornamenten bij de vensters. Vergelijkbaar is de afwerking van de plintpanelen en de grote koetspoort aan de rechterzijde. De achterbouw van het huis bevat delen van een ouder bouwwerk. De brouwersfamilie Gilissen liet in 1752 het grote pand In den Keersseboom (Hoogbrugstraat 11) bouwen. De geblokte hardstenen koetspoort met opgezwenkte lijst heeft een sluitsteen met een voorstelling van een boom, de huisnaam en het bouwjaar. Bij de voorgevel van het brede midden-18de-eeuwse herenhuis Capucijnenstraat 57-59 worden de zeven raamtraveeën gescheiden door smalle geblokte lisenen. De ingangspartij met zijlichten en alle vensteromlijstingen hebben bovendorpels met rocailles in weelderige Lodewijk XV-vormen. Ook rijk uitgevoerd zijn de consoles onder de vensterdorpels en de panelen van de hardstenen plint. Bij de splitsing van het pand in twee woningen in 1920 is de dienstingang aan de rechterzijde verhoogd tot het niveau van de kroonlijst van het hoofdgebouw. In het interieur bevinden zich nog twee, aan Petrus Nicolaas Gagini toegeschreven, laat-18de-eeuwse gestukadoorde schouwboezems. Ook de midden-18de-eeuwse voorgevel van het herenhuis Markt 20 heeft smalle geblokte lisenen en vensters met een weelderige bekroning in Lodewijk XV-vormen. Het middenrisaliet
Maastricht, Woonhuis Markt 20
wordt afgesloten door een gebogen fronton met rocailles en een ovaal venster. Het onderste gedeelte van het middenrisaliet - met de excentrisch geplaatste ingang - is geheel met hardsteen bekleed. Bij de vergelijkbare, maar iets eenvoudiger en eleganter gedecoreerde gevel van het herenhuis Boschstraat 60 is het baksteenwerk gepleisterd; de steenrode beschildering is in 1993 gereconstrueerd. De bekroning van het middenrisaliet in de vorm van een gebogen fronton met oculus tussen rankwerk is begin 19de eeuw toegevoegd en wordt toegeschreven aan Mathias Soiron. Het bij de stadsvernieuwing van het Stokstraatkwartier herbouwde pand Stokstraat 17 heeft een brede hardstenen pui (nu winkelpui) in overdadige Lodewijk XV-vormen. Deze uit 1773 daterende pui is afkomstig van het in 1929 afgebroken herenhuis Pieters-Teuwen aan de Grote Staat (nu V&D).
Rijk uitgevoerde hardstenen ingangsomlijstingen in Lodewijk XV-vormen werden zowel bij geheel nieuwe gevels als bij oudere gevels toegepast. Decoratieve omlijstingen met spiegelboog en cartouches zijn te zien bij Platielstraat 18, Onze Lieve Vrouweplein 23 en het 17de-eeuwse huis Bredestraat 9, waar de ingang bouwsporen vertoont van oudere zijlichten. Een meer barokke variant met opgezwenkte bovenrand tonen Capucijnenstraat 51 en het huis In den Coelen Mey (Grote Gracht 29); het laatste heeft rijk gesneden deuren en deurkalf. Verder zijn er ingangomlijstingen, waarbij niet alleen de bovendorpel, maar ook de stijlen zijn geprofileerd en voorzien van rocailles. Bij deze ingangen is de spiegelboog verflauwd tot één boog of zelfs geheel verdwenen. Voorbeelden hiervan zijn te vinden als toegevoegd element bij de 17de-eeuwse huizen Cortenstraat 3-5 en Bredestraat 15, maar ook bij de 18de-eeuwse gevels van Tongersestraat 20 en het zeer grote herenhuis Sint Jacobstraat 15. Het grote hoekhuis In de Blauwe Hand (Markt 55) heeft aan de Marktzijde een pui met koetspoort (nu met glas dichtgezet) en ingang uit 1754, voorzien van omlijstingen in rijke Lodewijk XV-stijl. Invloeden van die stijl zijn ook zichtbaar bij verschillende kleinere burgerhuizen uit het derde kwart van de 18de eeuwbaar. Zo is de in Lodewijk XV-stijl uitgevoerde lijstgevel van het drielaags pand Kleine Gracht 30 herkenbaar als kleinere variant van de reeds genoemde huizen Markt 20 en Boschstraat 60. Een opvallend eigen element is de kroonlijst met gebogen profiel. De pui is gewijzigd; oorspronkelijk zat de ingang in het midden. Duidelijke Lodewijk XV-vormen vertoont ook de gevel van Kapoenstraat 6. Eenvoudiger vertalingen zijn de bovendorpels met spiegelbogen bij de vensters van
Muntstraat 33, de ingezwenkte bovendorpels bij Muntstraat 27 en de met rankwerk afgedekte bovendorpels bij Grote Staat 45; de gevel van dit pand heeft bovendien decoratief paneelwerk en consoles met ojiefprofiel bij de bovenste vensters en de kroonlijst. De hardstenen gevel van Wolfstraat 18 is versierd met gekoppelde, gebogen bovendorpels met rocailles en sierlijk gedecoreerde muurdammen. Bij de hoge hardstenen gevel van Kleine Staat 13 (moderne onderpui) is met name de koofvormige, gestukadoorde kroonlijst met putti en Lodewijk XV-ornamenten zeer bijzonder.
In het laatste kwart van de 18de eeuw kwamen veel herenhuizen tot stand met voorgevels in de op het classicisme georiënteerde Lodewijk XVI-stijl. Enkele herenhuizen kregen nog de segmentboogvensters, maar rechte vensteromlijstingen - dit maal met houten ramen -
| |
| |
werden in deze tijd vaker toegepast. Nog van segmentboogvensters voorzien is de gevel van het herenhuis Capucijnenstraat 73, met een rijk gebeeldhouwde middenpartij in Lodewijk XVI-vormen, waarin de deuren van het Frans balkon (hekje verdwenen) boven de ingang zijn opgenomen. Bij de brede gepleisterde lijstgevel van het herenhuis Kleine Gracht 32 zijn segmentboogvensters gebruikt in het met geblokte hardstenen lisenen geaccentueerde middenrisaliet, maar de flankerende geveldelen hebben rechte vensteromlijstingen. Rijk uitgewerkt is de hardstenen ingangspartij met zijlichten. Vergelijkbaar in opzet is het grote, mogelijk uit 1778 daterende, herenhuis Bredestraat 26. Deze gevel is echter niet gepleisterd en heeft segementboogvensters met tot onder de dorpel doorgetrokken zijstijlen. De grote houten erker boven de ingang is van veel later datum. Bij het brede gepleisterde herenhuis Brusselsestraat 84 ligt de ingang tot het huis achter de grote koetspoort met blokomlijsting in het linker zijrisaliet. Opvallend is dat het linker zijrisaliet één venstertravee heeft en het, even brede, rechter zijrisaliet twee venstertraveeën; wellicht het gevolg van een verbouwing. De Maastrichtse schepen Bruls liet het herenhuis Markt 18 bouwen naar ontwerp van Mathias Soiron. De gevel is - afgezien van het mezzanino - vergelijkbaar met die van het nabijgelegen, oudere pand Markt 20. De detaillering is echter strakker en meer classicistisch van karakter en de gevel heeft een driehoekig fronton als bekroning van het middenrisaliet. Het herenhuis Markt 14 bezit een rijk gedetailleerde hardstenen lijstgevel met smalle zijrisalieten. Eind 18de eeuw werd het bewoond door postmeester en koetsverhuurder Mathias Bonhomme. Bij een restauratie in het midden van de 20ste eeuw kregen de pui, de ramen en de dakkapellen de huidige vorm. Het interieur bevat onder
meer een rijk versierde vestibule met door zuilen gelede wanden, stucdecoraties en een stucplafond, een balustertrap en een schouw met Pallas Athene in marmerreliëf. Van het bijbehorende laat-18de-eeuwse koetshuis (Batterijstraat 67) is de straatgevel rond 1900 vernieuwd. De brede hardstenen lijstgevel van Grote Gracht 56 heeft een rijk gedetailleerde
Maastricht, Woonhuis Brusselsestraat 76
middenpartij in Lodewijk XVI-stijl. De pui is enigszins gewijzigd, met name aan de linkerzijde. Het bijzonder grote herenhuis Rouffaer (Hoogbrugstraat 72) werd in 1790 gebouwd in opdracht van fabrikant Arnold Rouffaer ter plaatse van drie kleinere panden. De brede middenpartij van de hardstenen lijstgevel wordt bekroond door een groot gebogen fronton met mergelvulling (recent geschilderd), gedragen door twee dubbele consoles met acanthus- en maskerversiering. Bij de geblokte pui zijn zware gebeeldhouwde sluitstenen toegepast. Om de hoek ligt het uit 1773 daterende poortgebouw (Wycker Grachtstraat 38) van het achterterrein. Het eveneens zeer grote herenhuis Van Hasseltkade 20 heeft een middenpartij met verdiepte pilasters met festoenversiering en een rijk uitgewerkte ingangspartij met uitbuigend balkon. Het bovenlicht van de in een rondboogomlijsting gevatte balkondeuren toont het gebrandschilderd familiewapen van Dominique Jacques de Erens. Deze voormalige gouverneurgeneraal van Nederlands-Indië bewoonde het pand in het begin van de 19de eeuw. Het interieur bevat veel onderdelen in Lodewijk XVI-stijl, met name de vestibule met koepelgewelf op zuilen. Ook bij kleinere huizen vonden Lodewijk XVI-vormen ingang. Een rijk versierde lijstgevel in Lodewijk XVI-stijl bezit het huis Brusselsestraat 76. De verdieping heeft een Frans balkon
Maastricht, Hoogbrugstraat 36
met smeedijzeren hek en balkondeuren in een rondboogomlijsting en twee flankerende segmentboogvensters. De begane grond is voorzien van een grote koetspoort en een waarschijnlijk van elders afkomstige ingangsomlijsting in Lodewijk XV-stijl. Op de verdieping bevindt zich een kamer met stucwerk, toegeschreven aan Petrus Nicolas Gagini. Opmerkelijk is de rechterhelft van het op de oude stadsmuur gebouwde, en via een hoge bordestrap toegankelijke, huis Het Bat 4. Boven de hoge onderbouw met rusticawerk bevindt zich een eenlaags gevel met gecanneleerde pilasters en boven de segmentboogvensters stucwerk met een Lodewijk XVI-ornament in de vorm van een krans doorstoken met gekruiste takken. Rijk gedecoreerd is de sierlijke hardstenen drielaags lijstgevel van Hoogbrugstraat 36, voorzien van een smal middenrisaliet met rijk gebeeldhouwde ingangsomlijsting, vlakke pilasters met trofeeën en een gebogen fronton met portretmedaillon. Vrij sober gedecoreerde hardstenen gevels in Lodewijk XVI-vormen hebben Maastrichter Brugstraat 6 (moderne pui), Vrijthof 13 (gewijzigde pui), Markt 15 - het jaartal ‘1714’ in het fronton boven de balkondeur moet op een oudere situatie slaan - en het herenhuis Markt 19. De brede in- en uitgezwenkte bekroning met zijvoluten van de laatstgenoemde gevel is waarschijnlijk ouder. Staande bij het
| |
| |
Maastricht, Generaalshuis
stadhuis is overigens goed te zien hoe bij dit huis en bij de buurpanden aan de Markt in de 18de eeuw een meer moderne gevel is gebouwd door het Maaslandse dak van de oudere achterliggende kern aan de voorzijde op te lichten met een schilddak, mansardedak of zadeldak met topgevel.
Aan het eind van de 18de eeuw komt de geblokte strakke vensteromlijsting weer in zwang, maar dan met een meer architecturale toepassing. Deze is te zien bij Kesselskade 48 en Hoogbrugstraat 58. Interessant is ten slotte de hardstenen voorgevel in Lodewijk XVI-stijl van Stokstraat 11, gebouwd in 1790 door beeldhouwer Reijnier Delcommune. Alleen de kroonlijst is in mergelsteen uitgevoerd. Onder deze lijst zitten vierkante blokken met rozetversiering die als kapitelen fungeren voor de pilasters van de verdieping. Een gebeeldhouwde draperie met ovaal medaillon onder het middenvenster van de verdieping draagt de tekst ‘Nous désirons la paix’, een verwijzing naar de in 1789 uitgebroken revolutie in Parijs en Luik.
19de-eeuwse huizen
Op de fundamenten van het in 1795 opgeheven en in 1803 deels gesloopte Wittevrouwenklooster verrees in 1804-'05 het zogeheten Generaalshuis (Vrijthof 45-47) [71], genoemd naar de generaals Dibbets en Destombe die hier in de eerste helft van de 19de eeuw woonden. Koopman P.F. de Ceuleneer liet dit zeer brede herenhuis in empire-stijl bouwen naar ontwerp van F. Hermans. Het was oorspronkelijk ingedeeld in twee woningen, waarbij de grootste - bestaande uit de middenpartij en de rechtervleugel - als woonhuis voor De Ceuleneer dienst deed. Het driehoekig fronton van het middenrisaliet bevat een door M. Tombay vervaardigd reliëf met personificaties van landbouw en handel. Ook de kroonlijst en de gebogen frontons van de smalle zijrisalieten (met koetspoorten) zijn met reliëfs versierd. Het interieur bevat verschillende onderdelen in empire-stijl; zo is het stucplafond van de vestibule gedecoreerd met een Napoleontische adelaar. De voorm. balzaal op de verdieping heeft wandschilderingen van Ch. Soubre (1860), met personificaties van de vier elementen en de vier jaargetijden en bovendeurstukken met voorstellingen van de schone kunsten. Het gebouw heeft in de 20ste eeuw veel verschillende bestemmingen gehad. Het diende onder meer als gemeentearchief, stadsbibliotheek en Museum voor Schone Kunsten. Sinds de vooral inwendige, aan de achterzijde ingrijpende restauratie en verbouwing rond 1988, dient het Generaalshuis als entreegebouw voor het achterliggende nieuwbouwcomplex van het Theater aan het Vrijthof. Van de kloosterbebouwing resteren een uitgebouwde, achtzijdige traptoren op vierkante onderbouw aan de achterzijde van het Generaalshuis en twee kelders met een zoldering op achtzijdige hardstenen middenzuilen met gotische kapitelen. Een ander restant van het kloostercomplex is het blijkens jaartalankers in 1619 opgetrokken pand Statenstraat 11a met aan de noordzijde een (deels zichtbare) kroonlijst met consoles. De kopse
straatgevel is in het midden van de 19de
Maastricht, Woonhuis Markt 28
eeuw gepleisterd.
Eveneens in empire-stijl gebouwd is het vroeg-19de-eeuwse drielaags herenhuis Boschstraat 108, met wit gepleisterd middendeel en hardstenen zijrisalieten. Uit de eerste helft van de 19de eeuw dateren verder de gevels van Kesselskade 63 (vermoedelijk 1818, pui jonger) en Muntstraat 13 (moderne onderpui) en het grote herenhuis Batterijstraat 48, met in het midden een brede koetspoort (nu deels met een glaspui dichtgezet). Het wit gepleisterde herenhuis Markt 28 kwam midden 19de eeuw tot stand in neoclassicistische stijl met in de geblokte hardstenen onderpui een koetspoort. Eveneens neoclassicistisch zijn de met koetspoort uitgevoerde herenhuizen Brusselsestraat 87b-c, Witmakersstraat 5 en St.-Amorsplein 12-13, de laatste met opmerkelijke, licht getoogde hardstenen vensteromlijstingen. Een neoclassicistische lijstgevel met blokbepleistering en rondboogvensters toont het pand Onze Lieve Vrouweplein 26.
Neoclassicistisch in opzet, maar met eclectische vensteromlijstingen zijn de in het derde kwart van de 19de eeuw gebouwde huizen Grote Gracht 77-81 en het tot winkelpand verbouwde herenhuis Brusselsestraat 10 met attiek. Het herenhuis Boschstraat 45 werd in 1863 gebouwd voor fabrikant Petrus Regout, mogelijk naar ontwerp van de Akense architect W. Wickop. De gepleisterde lijstgevel heeft een vrij sobere onderbouw met rechthoekige koetspoort en bij de verdiepingen opval- | |
| |
lende, rijke neoclassicistische vensteromlijstingen en neoromaanse vormen. Gepleisterde lijstgevels in weelderige eclectische vormen hebben het vierlaags pand Maastrichter Brugstraat 31-33 (circa 1880) en het smalle pand Nieuwstraat 10 (beide met moderne pui). De laat-19de-eeuwse bebouwing langs de Stationsstraat toont diverse rijk geornamenteerde gepleisterde eclectische gevels.
Bij sommige eclectische gevels wordt duidelijk teruggegrepen op vormen uit de 18de eeuw, zoals bij Vrijthof 49, waar venstervormen met geprofileerde bovenlijsten en naar beneden toe doorgetrokken zijstijlen op originele wijze zijn gecombineerd met elementen als lambrekins en rozetten. De gepleisterde gevels van de herenhuizen Kapoenstraat 2 (1882) en Parallelweg 47-53 grijpen terug op de laat-18de-eeuwse classicistische architectuur in de stad. Dat is ook het geval bij een groep rond 1900 gebouwde laat-eclectische huizen, die opvallen door het gebruik van fel gekleurde verblendsteen. In gele verblendsteen uitgevoerd is de gevel van het herenhuis Kleine Gracht 1, gebouwd in 1891 voor C. Houtappel, wiens initialen zijn opgenomen in het smeedijzeren balkonhek. Het balkon rust op consoles in de vorm van adelaars. Felgele verblendsteen boven een onderbouw in rustica-stucwerk toont de door J. Hollman voor L. Sougniez ontworpen gevel van het dubbele herenhuis Keizer Karelplein 16 uit 1898. Vergelijkbaar is de gevel van O.L.-Vrouweplein 4 (circa 1900) met een meer oranjekleurige verblendsteen en een kroonlijst met mozaïekband. Andere voorbeelden van deze stijl zijn het herenhuis St.-Servaasklooster 30, het hoge vierlaagspand Grote Staat 1-3 (moderne winkelpui) en het curieuze pand Rechtstraat 21, met terug liggende middenpartij voorzien van een achtzijdige erker boven een poortje. Eveneens vergelijkbaar, maar met gewone rode baksteen uitgevoerd zijn het naar ontwerp van J. Hollman voor A. Reijnen gebouwde herenhuis Wilhelminasingel 73 en de herenhuizen Wilhelminasingel 102 en Wilhelminasingel 104 (alle circa 1900). Het laatste pand heeft een vrijwel ongewijzigd, rijk interieur uit de
Maastricht, Woonhuis Keizer Karelplein 16
bouwtijd, met onder meer muurschilderingen met voorstellingen van kastelen van J. Wingen (1901). In de woonkamer verwijst een stucrozet met vogels naar de opdrachtgever J. Vogels. Een gepleisterde variant van de voorgaande eclectische gevels heeft het dubbelhuis Wilhelminasingel 84-86 (1896), waarschijnlijk naar ontwerp van J.H. Meyers. Een laat voorbeeld is het rijk geornamenteerde, wit geschilderde herenhuis Wilhelminasingel 69 (1907), met als modernere elementen de grote houten verdiepingserker en de balkons met ijzeren hekken in jugendstil-vormen.
Geheel anders van karakter dan de voorgaande gevels is de opmerkelijke neogotische gevel uit 1883 van het pand Boschstraat 92, met gepleisterde spitsboog- en driepasdecoraties boven de verdiepingsvensters. Eveneens neogotisch van detaillering zijn de gevels met diepe, geprofileerde vensternissen van de rond 1890 gebouwde herenhuizen Stationsstraat 18-20. Meer naar de neorenaissance neigend is de gevel van het huis Brusselsestraat 28 met wit gepleisterde sluitstenen met diamantkopmotief en ojiefconsoles bij de aanzet van de vensterbogen. In- en uitgezwenkte topgevels en neorenaissance-vormen hebben de rond 1880 gebouwde gevels van Maastrichter Brugstraat 13-15. De beste neorenaissance-voorbeelden zijn de drie in 1890
Maastricht, Woonhuizen Wilhelminasingel 76-80
gebouwde drielaags herenhuizen Wilhelminasingel 76-80, waarschijnlijk naar ontwerp van J.H. Meyers. In de met rijk sierstucwerk uitgevoerde boogvelden zijn koppen en heraldische motieven verwerkt. De pilasters tussen de vensters zijn voorzien van consoles met koppen. Nummer 80 heeft een afwijkende indeling in de derde bouwlaag en bezit geen lijstgevel maar een als mengvorm van tuit- en trapgevel uitgevoerde topgevel met een driepasachtige banddecoratie. Het naastgelegen, wit geschilderde herenhuis Wilhelminasingel 82 kwam in 1896 tot stand, waarschijnlijk eveneens naar plannen van Meyers. De speels gedecoreerde gevel is voorzien van een klein balkon op een halfzuil, die weer wordt ondersteund door een knielende figuur. Neorenaissance-vormen vertonen verder de grote herenhuizen Wilhelminastraat 64 (met gaaf bewaard gebleven interieur), Wilhelminasingel 66 (1896), het hoekpand Wilhelminasingel 88-90 en Wilhelminasingel 100 (1895; erker 1904).
20ste-eeuwse huizen
Begin 20ste eeuw werden veel huizen gebouwd in een mengvorm van stijlen. Zo ontwierp J. van Gils het in 1900 voor de stalknecht van burgemeester W.H. Pijls gebouwde huis Batterijstraat 58 in een stijl, waarbij zowel neorenaissance- als chaletstijl-elementen zijn
| |
| |
gebruikt. De op consoles uitkragende derde bouwlaag van de voorgevel is uitgevoerd in een vakwerkconstructie met baksteenvulling. Het in 1901 voor T. Scharner naar ontwerp van W. Sprenger gebouwde herenhuis Spoorweglaan 7 toont jugendstil-kenmerken, zoals het decoratieve gebruik van verschillende kleuren steen en boogvelden met yezeria-stucwerk, gecombineerd met decoratief houtwerk in chaletstijl bij topgevel en erker. Neorenaissance-vormen in combinatie met fraai opengewerkt houtsnijwerk bij sierspant en terrasgalerij zijn zichtbaar bij het rond 1905 gebouwde herenhuis Lage Kanaaldijk 5.
Veel panden tonen met de kleurrijke toepassing van materialen en het gebruik van vloeiende vormen de invloed van jugendstil. Zeer kleurrijk, afwisselend gedetailleerd en voorzien van grote houten erkers zijn de in 1901 gebouwde huizen Wilhelminasingel 52-56, ontworpen door C.L.J. Hoogenstraaten. Jugendstil-elementen bepalen ook zijn ontwerp voor het huis Prins Bisschopsingel 17, gebouwd in 1907-'08 voor M. Michon. Bij het herenhuis Papenstraat 4c, gebouwd in 1905 voor J. Wijnands naar plannen van J. Hollmann, springt de door twee hardstenen penanten in drieën gedeelde rondboogvormige loggia in het oog. Het vergelijkbare buurpand Papenstraat 4b is gelijktijdig gebouwd, maar daar is die opzet doorbroken door een grote houten erker. De in 1904-'05 voor J.B.H. Klijnen gebouwde huizen Herbenusstraat 132-134 hebben een verrassende mengvorm van jugendstil- en neogotische elementen naar ontwerp van A. Deussen. Jugendstil-invloeden vertonen
Maastricht, Woonhuizen Herbenusstraat 132-134
verder het woonhuis-magazijn Alexander Battalaan 83 (1906), gebouwd voor suikerwerkenfabrikant L. van den Eerenbeemt naar ontwerp van C.L.J. Hoogenstraaten, de woning Bosscherweg 185 (1907), gebouwd voor directeur De Vries van de naburige leerlooierij (inmiddels gesloopt), en de huizen Spoorweglaan 10 (1908), Spoorweglaan 15 (1910) en St.-Lambertuslaan 22-24 (circa 1910). Rechter J.A.M.M. Pijls liet in 1904-'05 het herenhuis Vrijthof 19 bouwen naar plannen van de Luikse architect S. Rémont in op de Franse renaissance geïnspireerde vormen. Dit is vooral goed zichtbaar bij de monumentaal uitgewerkte rechterpartij met grote erker en hoog schilddak. Het rijke interieur bevat veel onderdelen uit de bouwtijd. Iets jonger is een groot glas-in-lood raam van atelier Kerling (circa 1942). Het gebouw heeft na de Tweede Wereldoorlog een tijd als kantongerecht gediend. Voor het gebruik als rechtzaal is de grote salon - met cassetteplafond en houten lambrisering - uitgebreid met de vroegere zomersalon. Het voorm. koetshuis (Papenstraat 4a) is uit dezelfde tijd als het herenhuis en is daarmee verbonden door een ondergrondse gang met wijnkelder. Een overwegend door neorenaissance-elementen bepaalde vormgeving heeft het drielaags herenhuis Papenstraat 4d, gebouwd in 1904-'05 voor J. Nijst naar ontwerp van J. Hollman. Neogotische en neorenaissance-elementen bepalen het uiterlijk van de in 1904 in opdracht van J.M. Reinders & Cons. gerealiseerde herenhuizen St.-Lambertuslaan 30-36, met vooral bij de hoekpanden een rijke detaillering met lisenen, rondboogfriezen, pinakels en baksteenmozaïekwerk. Eenvoudiger decoratief metselwerk en trapgevels met heel kleine frontons vertonen de in 1918 voor Woningvereniging St.
Servatius gebouwde woningen Volksplein 4-12 (gerenoveerd in 1982) naar ontwerp van J.H.H. van Groenendael. De portieketagewoning Wilhelminasingel 25-27, gebouwd in 1916 naar plannen van A. Knols, vertoont rationalistische elementen.
Een verzorgde expressionistische vormgeving hebben enkele naar ontwerp van de Amsterdamse architecten Z. Gulden en J. Geldmaker gerealiseerde sociale woningbouwcomplexen van de socialistische Woningvereniging ‘Beter Wonen’. Het met verschillende typen arbeiderswoningen en enkele hoekwinkels gebouwde complex Van den Berghstraat 2-30 e.o. uit 1919 (gerenoveerd in 1993) is opvallend vanwege de halfronde ‘torentjes’ tussen de ingangen en de stijl oplopende dakvlakken. Meer gangbare expressionistische vormen bezit het complex Schildersplein e.o. uit 1920-'21 (gerenoveerd in 1987), met middenstandswoningen aan de Franciscus Romanusweg en een poortdoorgang naar de achtergelegen arbeiderswoningen aan het plein. De Bouwvereniging Woningzorg liet in 1920-'21 de ambtenarenwoningen Meerssenerweg 319-351/Scharnerweg 124-146 e.o. bouwen naar een ontwerp in traditionalistische vormen met expressionistische elementen van V.E. Marres en W.J. Sandhövel. Dit complex met verschillende woningtypen is na de Tweede Wereldoorlog enkele keren gerenoveerd. Het in 1921 voor glazenier J. Rosier gebouwde woonhuis-atelier Lyonnetstraat 12 is ontworpen in expressionistische stijl door A.J.N. Boosten en J. Ritzen. Boven de (verbouwde) atelierruimte bevinden zich twee bouwlagen voor het woonhuis, voorzien van tweezijdig uitgebouwde houten erkers en stenen balkons. De Maastrichtse architect A.J.N. Boosten ontwierp nog meer interessante expressionistische huizen, zoals de in 1928 in opdracht van W. Hommes gebouwde herenhuizen St.-Lambertuslaan 23-29 met een doorlopend geknikt schilddak, hoge en smalle schoorstenen en opvallende geribbelde erkerbetimmeringen. Vergelijkbaar maar iets soberder is zijn ontwerp voor de in 1929-'30 voor W. Hommes onder één kap uitgevoerde herenhuizen Graaf van Waldeckstraat 18-22. In zakelijk-expressionistische
stijl ontwierp hij het in 1924 gebouwde woonhuis met kantoor Franciscus Romanusweg 44, dat in opdracht van de Coöperatieve Bouwvereniging ‘Ons Belang’ tot stand kwam voor aannemer J. Mesters-Philippens. Opvallend als verticaal accent zijn de gekoppelde dubbele schoorsteenkanalen aan de linkerzijde van de voorgevel. Voor dezelfde bouwvereniging ontwierp
| |
| |
Maastricht, Arbeiderswoningen Van den Berghstraat e.o.
Boosten de in 1933 in zakelijk-expressionistische stijl opgetrokken praktijkwoning Hertogsingel 43. Het hoge venster boven de entree is uitgevoerd met glas-in-lood van atelier Felix, voorzien van symbolen die verwijzen naar de dokterspraktijk in dit pand. Van zijn hand is verder het in sobere zakelijk-expressionistische vormen uitgevoerde socialewoningbouwcomplex Boschpoort (Bosscherweg 201-235 e.o.) uit 1935-'36 (gerenoveerd in 1982), gebouwd in opdracht van de Bouwvereniging St. Servatius. Een interessant zakelijk-expressionistisch ontwerp van A. Schellinx is het in 1935 voor J.H. van Munster in gele baksteen gebouwde dubbele woonhuis Hondstraat 2a-b. De begane grond van het hoekvolume met afgeronde hoek en dakterras heeft inmiddels een winkelbestemming gekregen.
In functionalistische stijl uitgevoerd is het in 1932-'33 voor J. van der Port gebouwde dubbele herenhuis Blekerij 62a-b. Dit door J. Huysmans ontworpen, wit gepleisterde pand bestaat uit een L-vormig vierlaags bouwdeel met in de binnenhoek een drielaags bouwvolume met afgeronde hoek, voorzien van balkons en dakterras. Eveneens in functionalistische stijl gebouwd is 't Sonnehuijs (Scharnerweg 104) uit 1933, ontworpen door F.P.J. Peutz voor zijn zwager M. Swaen. Het aan de voorzijde met een grote glaspui uitgevoerde pand heeft inwendig een ovaal trappenhuis met in de open trapspil een van boven tot onder doorlopend verlichtingsarmatuur. Bijzonder zijn ook het centrale ventilatiesysteem en de indeling met flexibele vouwwanden. Bij de begane grond kan een van die wanden door middel van een ingenieus bedieningssysteem worden verzonken in het souterrain.
Villa's. Op de oostflank van de St.-Pietersberg staat de in 1873 voor behangselfabrikant A. Claereboets gebouwde Villa Maaszicht (Ursulinenweg 3, Sint Pieter). Het eclectische ontwerp van A. Slootmakers vertoont veel neogotische elementen als kantelen en keperboogfriezen. Bij het huis ligt een terrassentuin en tegen de binnenzijde van de tuinmuur staat een particuliere, met vuursteenkeien uit een naburige mergelgroeve opgebouwde Lourdesgrot met bidkapel uit 1880. De familie Claereboets schonk de villa al snel aan de zusters ursulinen als buitenverblijf. E. Regout liet in 1879 de grote Villa Wyckerveld (Meerssenerweg) bouwen naar plannen van de Luikse architect J.E. Rémont en zijn zoon S.J. Rémont. De in 1880 met neorenaissance-elementen gebouwde villa Heugemerweg 57-57a is later inwendig gesplitst en voorzien van een houten veranda. Aan de noordwestzijde bevinden zich twee reliëfbeelden (‘Architecture’ en ‘Peinture’). Enigszins vergelijkbaar in vormgeving is de rond 1880 gebouwde villa Huize Kampveld (Van Slijpestraat 2, Amby), voorzien van een torenachtige uitbouw met schilddak. De familie Lhoëst liet eind 19de eeuw de gepleisterde, eclectische Villa Lhoëst (Blekerij 52) bouwen, waarschijnlijk naar plannen van J.E. en S.J. Rémont. De entreepartij heeft een balkon op hardstenen ionische zuilen en wordt bekroond door een afgetopte spits. De rond 1900
Maastricht, Woonhuis Franciscus Romanusweg 44
in eclectische vormen gebouwde villa Meerssenerweg 166a (Limmel) is een L-vormig gebouw met erker, houten veranda's en torenpartij met schilddak. De gebogen smeedijzeren luifel van de ingang is vervaardigd door de Engelse firma Dorman.
Ten zuiden van de binnenstad kwam vanaf circa 1885 de wijk Villapark tot stand. Aan het centrale plein van deze wijk - dat vanwege de nieuwe oprit naar de Kennedybrug in 1966 onherkenbaar is geworden - verrezen vier villa's in de radialen. De reder A. Bonhomme liet in 1890 op de noordwesthoek Villa Marguerite (St.-Lambertuslaan 6) bouwen, voorzien van een uitgebouwde torenpartij met afgeknotte spits. W. Sprenger maakte het ontwerp in een door de chaletstijl beïnvloede stijl. De villa werd in 1910 verbouwd en kreeg in 1913 een loggia. Op de zuidwesthoek van het plein verrees in 1895 de eclectische villa St.-Lambertuslaan 8 voor M. en E. Regout, mogelijk naar plannen van S.J. Rémont. Deze villa onderging enkele verbouwingen en kreeg in 1930 aan de achterzijde een serre met balkon. De grootste villa van de wijk werd de door bankier H.J. Seydlitz in 1903 gebouwde Villa Maya (St.-Lambertuslaan 9-11), die na de Tweede Wereldoorlog is gesplitst. Het in rode baksteen met speklagen in gele steen uitgevoerde gebouw heeft een in hoofdlijn T-vormige plattegrond met als accent een toren met hoog schilddak en nokversiering. De serre is in 1904 aangebouwd. Als laatste kwam in 1911 op de noordoosthoek van het plein
| |
| |
Maastricht, Villa St.-Lambertuslaan 2-4
de Villa St. Michaël (Prins Bisschopsingel 16) tot stand, oorspronkelijk als dubbele villa. Dit wit geschilderde pand vertoont jugendstil-invloeden en heeft een gevelsteen met de afbeelding van St. Michaël.
Verder verrezen in het Villapark diverse grote villa's in verschillende stijlen. De dubbele eclectische villa St.-Lambertuslaan 1-3 kwam rond 1895 tot stand met het rechterdeel als kantoorwoning voor notaris N.J. Jesse. De diagonaal geplaatste hoektoren wordt bekroond door een ingesnoerde spits op geornamenteerde houten consoles. Rond 1900 gebouwd is de grote, in neorenaissance-vormen uitgevoerde, driedubbele villa St.-Lambertuslaan 2-4/Henri Hermanspark 2. Het brede front wordt geaccentueerd door hoektorens
Maastricht, Villa Wilhelmina
met afgeknotte spitsen en een middenrisaliet met rijk gedecoreerde topgevel. De in 1904 gebouwde Villa Hubertus (St.-Hubertuslaan 23-25/Prins-Bisschopsingel 26), een driedubbele villa met grote houten erkers, kwam tot stand naar ontwerp van W. Sprenger in opdracht van L. Polis & Cons. Architect Sprenger woonde zelf op nummer 25, waarvan de gevel is voorzien van een voorstelling met passer, winkelhaak en liniaal als symbolen van het architectenberoep en een van elders afkomstige 18de-eeuwse gevelsteen. Sprenger maakte ook het ontwerp voor de villa My Home (St.-Lambertuslaan 5), gebouwd in 1909 voor P.G.H. Regout en P. Marres, met uitgebouwde veranda (gewijzigd in 1966) en een risalerende torenpartij. Rijke chaletstijl-vormen vertoont de in 1915 voor H. Rutten-Delvoie gebouwde Villa Wilhelmina (St.-Lambertuslaan 10). Bij de bouw werd afgeweken van het oorspronkelijke ontwerp van J. Hollman. De villa heeft sierspanten met rijk houtsnijwerk en een driezijdig gesloten erker met neoclassicistische stijlelementen. De ronde topgevelvensters zijn omgeven door yezeria-stucwerk met florale motieven. Voorbeeld van villa's in ‘Um 1800’-stijl zijn Hortus Rosae (St.-Lambertuslaan 19; circa 1915), Huis Groenhove (Prins Hessen-Casselstraat 15; circa 1920) en Berg en Rust (Prins Bisschopsingel 6). Voor de laatstgenoemde villa maakten V.E. Marres en W.J. Sandhövel in 1920 het ontwerp in opdracht van J.H.B.M. Verhulst. Op enige afstand ten westen van de wijk Villapark staan nog enkele interessante villa's aan het Aldenhofpark. H. Koene liet in 1925 de villa Zonnehuis (Aldenhofpark 30) bouwen naar een ontwerp van V.E. Marres en W.J. Sandhövel in een combinatie van ‘Um 1800’-vormen en expressionistische vormen. Een jaar later
kwam voor E. Sträter de wit gepleisterde expressionistische villa Aldenhofpark 5 tot stand naar een ontwerp van F.P.J. Peutz.
Landhuizen. In de buitenwijken en aan de randen van de stad liggen verschillende landhuizen en buitenplaatsen. De geschiedenis van het Huis Severen (Severenstraat 8, Amby) gaat terug tot de late middeleeuwen, maar in zijn huidige vorm is het een grotendeels omgracht landhuis uit 1742, gebouwd voor burgemeester Godaert van Slijpe. De ingangsomlijsting in Lodewijk XV-vormen toont het alliantiewapen van de families Van Slijpe en Van Bogaert. De tuingevel heeft een middenrisaliet met afhangende guirlandes en een door een dakerker met ovalen zoldervenster doorbroken fronton. Na de aankoop in 1880 liet P.J.H. Stevens veranda's aanbouwen en de tuingevel voorzien van een portiek met dubbelzuilen. Het terras kreeg een hardstenen balustrade en een stenen boogbrug naar de in landschapsstijl heringerichte tuin met slingervijver. Van 1912 tot 1985 was op het terrein het St. Vincentiusgesticht Severen gevestigd. De Woningvereniging Maasvallei heeft het huis na aankoop in 1986 gerestaureerd en verbouwd tot appartementen. Bij het huis ligt een wit gepleisterde, gesloten hoeve (Westrand 23A). Het uit 1647 daterende poortgebouw werd rond 1700 verhoogd, waarbij de bestaande ingezwenkte gevel met fronton werd ingebouwd en voorzien van het wapen van de familie Pain et Vin. De poort heeft een koepeldak met hoge lantaarn. Een deel van de hoeve wordt ingenomen door het nieuwe kantoor van de Woningstichting Maasvallei Maastricht, gebouwd in 1996-'97 naar ontwerp van G. Kerbusch.
Huis Eyll (Rijksweg 12, Heer), voorheen De Croonenhof', was in 1570 in bezit van Dionysius Sutendael. Bij een ingrijpende verbouwing in 1771 in opdracht van kanunnik Alard Jan Joseph
| |
| |
van Eyll kreeg het huis een nieuwe voorgevel in Lodewijk XVI-stijl met in mergel uitgevoerde lisenen en fronton. Het interieur bevat fraaie stucdecoraties, zoals het door Petrus Nicolas Gagini in 1789 uitgevoerde stucwerk in Lodewijk XVI-stijl in de grote zaal op de begane grond. De stucpanelen tonen stadsgezichten, landschappen en personificaties van de vrije kunsten. Het huis is gerestaureerd in 1954-'59. Het tweelaags woongedeelte van de naastgelegen U-vormige hoeve ‘De Kroon’ (Rijksweg 10) heeft in de gepleisterde gevel een wapensteen met kroon en het jaartal 1738; erboven zit een steen met de naam van de hoeve. Op het ommuurde terrein staan verder een bakstenen koetshuis (tweede helft 18de eeuw) en een mergelstenen bakhuis.
De buitenplaats Vaeshartelt (Weert 9) - genoemd naar (Ser)vaes van Hartelt die eind 14de eeuw ter plaatse een versterkte boerenhoeve bezat - heeft als kern een L-vormig, wit geschilderd landhuis met mansardedaken. De oostvleugel kwam in 1739 tot stand voor Rudolf Sturler en werd eind 18de eeuw verbouwd en vergroot. De in empire-stijl uitgevoerde noordvleugel werd in 1805 toegevoegd in opdracht van J.P. Nolens. Bij de wijzigingen aan het huis na aankoop door koning Willem II in 1841 kwam de hardstenen poort van de oostvleugel tot stand en kreeg de noordvleugel rondboogvensters op de begane grond. In 1851 kocht Petrus Regout het pand. Hij liet in 1865 aan de noordvleugel een gietijzeren serre met balkon toevoegen en een bouwdeel met rooksalon. In opdracht van J.H.G. Regout kreeg de poort van de oostvleugel in 1890 een gecementeerde vierkante koepeltoren met klokkentorentje naar ontwerp van de Brusselse architect Baer. De oostvleugel bevat zowel laat-18de- als 19de-eeuwse interieuronderdelen. In de noordvleugel bevinden zich verschillende in empire-stijl uitgevoerde vertrekken (1805, deels gewijzigd in 1865), met als meest opmerkelijke de ronde tuinzaal (Rotonde). De rooksalon (Fumoir) uit 1865 is gedecoreerd met landschapsschilderingen op linnen, onder andere van J. Lefevre.
Het landhuis vormt tegenwoordig met enkele oude en nieuwe gebouwen een rechthoekig complex om een grote binnenplaats. Aan de zuidzijde staan een wit geschilderd L-vormig koetshuis, vermoedelijk uit 1739 maar diverse keren gewijzigd, een eenvoudige poort en een tuinmuur met daartegen vijf in 1906 gebouwde garages. In 1994 is het complex gerestaureerd en verbouwd voor de vestiging van een hotel annex conferentieoord. Aan de westzijde van de binnenplaats is een nieuwbouwvleugel met conferentieruimten en restaurant tot stand gekomen, met dwars daarop een grote hotelvleugel. In het moderne verbindingslid tussen landhuis en nieuwbouw heeft men een laat-19de-eeuwse inrijpoort opgenomen. Ten zuiden van het hoofdcomplex ligt een in oorsprong 18de-eeuws boerderijcomplex.
De park- en tuinaanleg bevatten restanten van een 18de-eeuwse formele aanleg, zoals een door lanen gevormd carré en het lanenpatroon van een sterrenbos. Petrus Regout liet naar een ontwerp uit 1853 van de Belgische tuinarchitect J. Gindra ten noorden van het huis een landschapspark aanleggen, waarbij een bestaande vijver werd ingepast. Later werd die aanleg getransformeerd tot één groot ‘theaterdecor’ met fonteinen, beelden en kleine bouwwerken. Na de dood van Petrus Regout in 1878 is dit decor grotendeels ontmanteld. Er resteert onder meer een kunstmatige heuvel met ijskelder. Aan de oostzijde bevindt zich de uit circa 1865 daterende toegang met forse hekpijlers bekroond door natuurstenen vazen en leeuwen. Ernaast staat een eenlaags poortwoning (1906). Vaeshartelt werd het middelpunt van een complex van vijf door Petrus Regout en
Maastricht, Buitenplaats Vaeshartelt
zijn familie gebouwde of verbouwde landhuizen (Vaeshartelt, Klein Vaeshartelt, Grande Suisse, Petite Suisse en Kruisdonk), onderling verbonden door lanen. In 1861 kocht Petrus Regout de nabijgelegen eclectische villa Klein Vaeshartelt (Weert 18), gebouwd in 1857 voor papierfabrikant G.T. Schrammen naar ontwerp van W. Wickop. Hij liet de villa in 1863 uitbundig verfraaien, maar bij een verbouwing rond 1900 werd deze weer versoberd en in 1907 uitgebreid. De huidige tuinaanleg in landschapsstijl kwam begin 20ste eeuw tot stand in opdracht van de familie Lhoëst. Uit 1899 dateren de dienstwoningen Weert 20 en 22.
De kern van het landhuis De Kanjel of Grande Suisse (Mariënwaard 35), oorspronkelijk bekend als Mariënwaard, is de wit geschilderde classicistische zuidvleugel, die in 1736 werd gebouwd in opdracht van Jacques de Mewen. Na de aankoop in 1862 liet Petrus Regout in 1865-'66 een ingrijpende verbouwing en uitbreiding uitvoeren, waarbij enkele bestaande bouwdelen aan de straatzijde (westvleugel) werden samengevoegd achter een wit geschilderde gevel, die net als de zuidvleugel een middenrisaliet met gebeeldhouwd fronton kreeg. Deze westvleugel werd verbreed met twee neoclassicistische mergelstenen zijvleugels, beide voorzien van een slanke toren met ingesnoerde spits. Vanaf die tijd heette het landhuis ‘La Grande Suisse’. De overige vleugels zijn in de 20ste eeuw verbouwd of gebouwd bij het gebruik
| |
| |
Maastricht, Landhuis Petite Suisse of Villa Kanjel, interieur (1995)
van het complex als klooster. Ten zuiden van het huis ligt een grote ommuurde tuin met op de hoeken twee tuinhuisjes met ingezwenkt mansardedak (1736). Het ingangshek nabij het huis heeft zware mergelstenen paviljoens in neoclassicistische vormen (1866).
Naast Grande Suisse ligt het landhuis Petite Suisse of Villa Kanjel (Meerssenerweg 1), nu bekend als Dr. Poelsoord. Het grote, wit gepleisterde, eclectische landhuis met toren kwam in 1880 tot stand voor A. Weustenraad-Regout naar ontwerp van W. Wickop. In de 20ste eeuw is het in gebruik genomen als herstellingsoord (Dr. Poelsoord). Het achterterras is in 1950 vervangen door een serre. Het interieur van het in 1994 gerenoveerde gebouw bevat onder meer een in rijke neo-empire-vormen uitgevoerde centrale hal. Het naastgelegen koetshuis met koetsierswoningen, eveneens naar plannen van Wickop, is in 1994 versoberd. De laat-19de-eeuwse parkaanleg in landschapsstijl, met parkweide en slingervijvers, is ontworpen door J. Gindra. Er zijn drie ijzeren rondboogbruggen (circa 1900), waarvan een uitgevoerd als ‘Zwitserse’ brug met gecementeerde rotspartijen. De twee smeedijzeren toegangshekken hebben mergelstenen hekpijlers in neoclassicistische vormen.
De buitenplaats Kruisdonk (Kruisdonk 66) heeft als kern een landhuis uit 1880, gebouwd in opdracht van H.G.L. Regout op de locatie van de voorm. Kruismolen van de proosdij Meerssen. Hij veranderde de naam in Kruisdonk. Het in mergel opgetrokken gebouw is geel gesausd en heeft een groot, op kolommen uitgebouwd, balkon en twee torens met rijke bekroningen. Bij de renovatie van het complex in 1992-'93 is de gietijzeren serre aan de voet van de brede zeshoekige toren dichtgezet. Het nu als kantoor dienende huis bevat interieuronderdelen in neo-empire-stijl. Bij de huidige toegang van het terrein staan de portierswoning en het U-vormige koetshuis, beide rond 1900 gebouwd met neorenaissance- en chaletstijl-elementen. Het park in landschapsstijl is vermoedelijk aangelegd naar ontwerp van J. Gindra. Ten zuiden van Maastricht liet Petrus Regout rond 1860 ook nog de gepleisterde eclectische Villa Canne (Mergelweg 454) bouwen. De eenlaags uitbouw met keuken kwam in 1879 tot stand. Het gebouw is verbouwd in 1905 naar plannen van W.J. Sandhövel. Tussen Jeker en Mergelweg ligt een landschappelijke parkaanleg. De familie Regout liet twee koetshuizen met koetsierswoning bouwen: het drielaags koetshuis Mergelweg 363 (1886, uitgebreid in 1925) en het U-vormige koetshuis Nekummerweg 19 (1905), het laatste naar plannen van W.J. Sandhövel. Dit bij de Jeker gelegen gebouw wordt grotendeels omgeven door een 18de-eeuwse mergelmuur met hardstenen toegangspoort.
Winkels. De 17de-eeuwse natuurstenen gevel van Muntstraat 1 is midden
Maastricht, Buitenplaats Kruisdonk (1988)
19de eeuw voorzien van twee gebogen etalagekasten. Etalageramen uit dezelfde tijd zijn verder nog te vinden bij Mariastraat 17 en Tongersestraat 45. De 18de-eeuwse gevel van het pand Grote Staat 35 heeft een laat-19de-eeuwse gietijzeren winkelpui in rijke eclectische vormen, met slanke ronde kolommen en een door kariatiden gedragen kroonlijst. Ook zeer uitbundig is de (gewijzigde) gietijzeren onderpui van Nieuwstraat 13. Eclectische gietijzeren kolommen hebben verder onder meer de winkelpuien van Wolfstraat 16, Wolfstraat 18-20, Achter het Vleeshuis 23, Wycker Brugstraat 46 en Brusselsestraat 11 en 13, die alle eind 19de eeuw zijn toegevoegd aan oudere panden bij de verbouwing tot winkel. Rond 1900 toegevoegd is de deels natuurstenen, deels ijzeren pui met zware, geometrisch versierde latei van Achter het Vleeshuis 13. Het huidige horecapand Wolfstraat 32 heeft een grote glaspui (circa 1900) met middenportiek en eclectische pilasters.
Het drielaags woon- en winkelpand Grote Gracht 1B is in 1899 gebouwd in eclectische stijl naar ontwerp van J. Hollman voor J. de Vries. In 1980 heeft men de oorspronkelijke winkelpui uitgebroken ten behoeve van een doorgang naar het achterliggende moderne winkelcentrum. Opvallend is de op een kraagsteen met vergulde ramskop rustende driezijdige houten erker met ui-vormige
| |
| |
Maastricht, Winkel Grote Staat 34
spits. Eveneens in eclectische stijl - met overwegend neobarokke elementen - is het in 1904 gebouwde vierlaags woonen winkelpand Wycker Brugstraat 25. Opdrachtgever J.H. Cox-Heckrath liet de voorgevel rijker ornamenteren dan in het oorspronkelijke ontwerp van C. Joosten was voorzien. De winkelpui met portiek is opmerkelijk vanwege de afgeronde glazen etalage, de marmeren mozaïekvloer (met de naam van de bouwheer) en de gegraveerde plaat en geslepen spiegel in jugendstil-vormen. Een voor de jugendstil typerend kleurrijk materiaalgebruik toont het voor J. Lodewick gebouwde drielaags woon- en winkelpand Grote Staat 34 (circa 1900) met zijn geel en groen geglazuurde baksteen. De omlopende houten winkelpui van dit hoekpand dateert uit circa 1910. Een vergelijkbaar hoekpand, maar dan uitgevoerd in witte en rode baksteen, is Grote Staat 20 (circa 1905; moderne winkelpui). Helder wit geglazuurde steen en accenten in rode steen bepalen de gevel van de vroeg-20ste-eeuwse gevel van het vierlaags winkelpand Grote Gracht 43, die ook neogotische elementen (tudorbogen) vertoont.
De N.V. ‘Toebackslijterij d'Hollandse Damper’ liet in 1919-'20 op een klein hoekperceel het vierlaags woon- en winkelpand Muntstraat 50 bouwen. Op de hoek zit een reliëfvoorstelling van een hofnar. Het ontwerp van V.E. Marres combineert rationalistische vormen met een traditionalistische bouwwijze, zoals natuurstenen vensteromlijstingen en banden. Ook de houten winkelpui met glas-in-lood bovenlichten - de figuratieve voorstellingen tonen verschillende vormen van tabaksconsumptie - oogt traditionalistisch. In art déco-vormen uitgevoerd is de houten winkelpui met geometrisch glas-in-loodwerk (circa 1925) van Grote Staat 32. De gevel van het winkelpand Brusselsestraat 9 is eveneens opgetrokken in art déco-vormen (circa 1925). De onderpui is bekleed met blauw geglazuurde tegels. De hier bij de muurdammen toegepaste expressionistische verticale gekartelde band komt in het groot terug bij het warenhuis Grote Staat 26-28 (circa 1930; pui modern). Functionalistisch is de met kunststeen beklede gevel van het vierlaags woon- en winkelpand Wycker Brugstraat 13, gebouwd in 1928 naar ontwerp van A.J.N. Boosten voor de Coöperatieve Bouwvereniging ‘Ons Belang’. Het voorm. warenhuis Maussen (Wycker Brugstraat 26) uit 1932, naar plannen van J. Joosten, is een wit gepleisterde vierlaags hoekpand in functionalistische stijl (winkelgalerij gerenoveerd).
Banken. De voorm. bank van de Geldersche Credietvereeniging (O.L.-Vrouweplein 21) [72], ook wel het ‘Huis met de Pelikaan’ genoemd, is in 1905 gebouwd naar rationalistisch ontwerp van de Haagse architect J.J. Limburg. De brede, licht gebogen voorgevel is uitgevoerd in zandsteen en hardsteen (plint). Opvallend is de afgeschuinde, als schijngevel uitgevoerde linker hoekpartij. Het beeldhouwwerk met gestileerde
Maastricht, Winkel Muntstraat 50
Maastricht, Bank van de Geldersche Credietvereeniging
Maastricht, Herberg In den Gouden Leeuw
dierenfiguren en het Gelderse provinciewapen is van J.C. Altorf. Het rijk uitgevoerde interieur - met geometrische en exotische decoraties - is goed behouden, met name in de vestibule, het trappenhuis en de centrale hal met twee lichtkoepels. De beglazing is ontworpen door J.W. Gips. Het voorm. filiaal van de Nederlandsche Bank (Vrijthof 17) [73] kwam in 1920 tot stand naar ontwerp van Ed. Cuypers in ‘Um 1800’-vormen. De later wit geschilderde gevels worden geleed door ionische pilasters. Onder de verdiepingsramen zitten gevelstenen met de wapens van de Nederlandse provincies en hoofdsteden. Het tegenwoordig bij de Banque Artesia in gebruik zijnde pand is in 2001 verbouwd.
Horeca. De geschiedenis van de in Wyck gelegen herberg In den Gouden Leeuw (Rechtstraat 69) [74] gaat terug tot de 16de eeuw. De huidige voorgevel
| |
| |
Maastricht, Hotel De l'Empereur
dateert van een verbouwing in 1704; gevelstenen vermelden dit jaartal en de naam van het pand (met afbeelding leeuw). De brede gevel heeft een mergelstenen kroonlijst met consoles en hardstenen vensteromlijstingen. Links geeft een grote rondbogige koetspoort toegang tot het binnenterrein. Het voorm. logement Du Levrier (Boschstraat 76) [75] was in de 19de- en begin 20ste eeuw een vermaard hotel waar hoge gasten verbleven. Na een overname in 1897 hanteerde men de naam: Du Levrier et de l'Aigle Noir. Het zeer brede pand kreeg zijn gepleisterde lijstgevel op hardstenen onderbouw met (gewijzigde) koetspoort in de eerste helft van de 19de eeuw bij de samenvoeging van vier oudere panden. Het gebouw is in 1976 gerestaureerd.
In Wyck vestigden zich eind 19de eeuw diverse hotels en café's aan de nieuwe verbinding tussen station en Maasbrug. Zo liet brouwerij Marres in 1888 het café Victoria (Wycker Brugstraat 24) [76] bouwen naar ontwerp van J.W. Blijenburg. Dit drielaags hoekpand in rijke eclectische vormen heeft boven de ingang bij de afgeschuinde hoek een grote houten erker met ui-vormige bekroning. Het wit gepleisterde, eclectische hotel Beaumont (Wycker Brugstraat 2) [77] uit circa 1890 is rond 1905 in bijpassende stijl met een vierde bouwlaag verhoogd. Het tegenover het station gelegen hotel De l'Empereur (Stationsstraat 2) [78] is rond 1902 gebouwd naar een ontwerp met verschillende stijlelementen van J. van Gils en is later uitgebreid. In de gevels van het L-vormige drielaags gebouw zijn verschillende natuursteensoorten verwerkt en banden van groen geglazuurde baksteen. Het gebouw is rijk voorzien van sculptuurdecoraties, tegeltableaux en mozaïeken, zoals de provinciewapens bij de hoektoren. De kroon-achtige koepel van deze toren verwijst naar de opdrachtgever, brouwerij De Keizer.
Op de hoek van het Vrijthof staat het voorm. café-restaurant Dominicain (Helmstraat 16) [79], gebouwd in 1928-'29 voor brouwerij Oranjeboom. Het ontwerp van architectenbureau Granpré Molière, Verhagen & Kok is traditionalistisch met een sobere baksteenornamentering. Het naastgelegen hotel Du Casque (Vrijthof 52) [80] kwam in 1931 tot stand in opdracht van brouwerij Heineken naar een ontwerp met functionalistische elementen van J. Joosten en F.A.W. van der Togt. Het vierlaags bouwdeel aan het Vrijthof vormt een L-vormig geheel met het vijflaags pand Helmstraat 14; beide hebben natuurstenen gevels. Op de plaats van de gesloopte Tweebergenpoort staat café De Poort (Oude Tweebergenpoort 8B) [81], gebouwd in 1927 als café-hotel. Brouwerij Brand liet dit drielaags hoekpand in expressionistische stijl bouwen naar ontwerp van A. van de Sandt. Voor Maastrichtenaren heeft de in het uit 1730 daterende pand In den Vogel Struys (Vrijthof 15) [82] gevestigde tapperij een speciale betekenis. Bij de verbouwing in 1955 is een 19de-eeuwse splitsing van het pand ongedaan gemaakt. Boven de ingang zit een grote gevelsteen met de afbeelding van een struisvogel. De kogel onder het rechter venster op de tweede verdieping dateert waarschijnlijk van het beleg van Maastricht in 1748.
Sociëteiten. De voorm. Groote Sociëteit (Vrijthof 36) [83], gesticht in 1760 voor burgers en militairen, werd in 1762 gevestigd in een hoekpand, dat enkele jaren daarvoor was gebouwd. De hoge, rijk gedecoreerde neoclassicistische zaal op de begane grond dateert uit 1868, toen de eerste verdieping werd uitgebroken en de verdiepingsramen als schijnvensters werden uitgevoerd. De Groote Sociëteit gebruikte het voorm. klooster Slavante op de helling van de St.-Pietersberg vanaf 1838 als buitensociëteit en liet in 1846 op het hoogste terras het zogeheten Casino Slavante (Slavante 1) bouwen. Dit in 1973 gerestaureerde gepleisterde neoclassicistische eenlaagspand met mezzanino en terrasoverkapping op ranke gietijzeren kolommen werd door stadsarchitect N. Kraft ontworpen. De voorm. sociëteit Momus (Vrijthof 8) [84] kwam in 1883 tot stand naar een eclectische ontwerp van J. Rémont. Opdrachtgever was de in 1840 opgerichte sociëteit en carnavalsvereniging
Maastricht, Sociëteit Momus
| |
| |
Momus. De gevelbekroning toont een borstbeeld van Momus, de Griekse god van spot en kritiek. Het neobarokke interieur van de grote zaal is ingrijpend verbouwd. Het neogotische sociëteitsgebouw De Stuers (Kruisherengang 12) [85] werd in 1903 gebouwd naar plannen van P.J.H. Cuypers voor de Stichting Emile ridder de Stuers. De gevel is versierd met het familiewapen van De Stuers en een portretbuste van Emile de Stuers.
Brouwerijen. De voorm. brouwerij De Keizer (Wycker Grachtstraat 26) [86] kwam voort uit de in 1758 door Hubert Vlieckx opgerichte brouwerij ‘Den Dobbelen Sleutel’ die in 1827 overging in handen van schoonzoon N.A. Bosch. Achter de brouwerswoning (Rechtstraat 61) liet de firma N.A. Bosch rond 1870 een nieuwe brouwerij met vloermouterij bouwen. Bij de vernieuwing van de bedrijfsinventaris in 1882-'84 ging men op stoomkracht over. De fabriek werd in 1970 gesloten. Het complex met inrichting bleef behouden en is thans een van de weinige compleet ingerichte ambachtelijke brouwerijen in Nederland. De bedrijfsruimten aan weerszijden van een binnenplaats tonen alle facetten van het productieproces. Naast het poortgebouw staat de vijflaags vloermouterij, het meest opvallende pand van het verder uiterst sobere complex. De voorm. brouwerij De Zwarte Ruiter werd gesticht in 1871, in 1883 vernieuwd aan de Brouwersweg en in 1935 gesloten. Het terrein is later deels met woningen opgevuld. Het witgeschilderde brouwhuis (Sint Annalaan 23) bestaat uit acht geschakelde bedrijfshallen met daaronder een uitgebreid stelsel van lager- en ijskelders, voorzien van bakstenen tongewelven. Verder resteren de rond 1885 gebouwde eclectische directievilla (Sint Annalaan 21) en het tot wooneenheden verbouwde mouthuis aan de zijde van het Volksplein. De nog actieve brouwerij De Ridder (Oeverwal 9) [87] werd aan de Rechtstraat gesticht door de familie Van Aubel. In 1929-'30 verrees - wat verborgen achter de bebouwing aan de Oeverwal - een nieuw, vijflaags brouwhuis in zakelijk-expressionistische stijl naar ontwerp van J. Joosten en met een betonconstructie naar plannen van H. Huydts.
Maastricht, Aardewerkfabriek De Sphinx
De aardewerkfabriek De Sphinx, nu N.V. Koninklijke Sphinx (Boschstraat 24) [88], werd in 1836 nabij het Bassin gesticht door Petrus Regout. Voor het hoofdkantoor (1956) staat een door W. van Hoorn vervaardigd bronzen standbeeld van de stichter (1961). Uit de beginperiode van de fabriek resteert nog de (iets verplaatste) neoclassicistische toegangspoort (circa 1840). De oorspronkelijke bekroning met klok en twee beelden is verdwenen. Een opvallend gebouw is de in 1929-'30 begonnen sanitairfabriek, ook wel de ‘Eiffel’ genoemd. Dit wit gesausde, achtlaags fabrieksgebouw is ontworpen door P. Knols en werd in 1932 en 1940-'41 in noordelijke richting uitgebreid, respectievelijk naar plannen van G. Verbaet en H. Huydts. Het zuidelijke deel en het middenbouwdeel van het langgerekte gebouw hebben een betonskelet met paddestoelkolommen. Het noordelijke bouwdeel heeft een staalskelet. Op het uitgestrekte fabrieksterrein aan weerszijden van de Boschstraat staan diverse fabrieksgebouwen, waaronder de aan de oostzijde bij het Bassin gelegen werkplaatsen (Boschstraat 5) uit 1905, met sheddaken, en de voorm. elektriciteitscentrale (Boschstraat 7) uit 1910, een wit gepleisterde hal in traditionele vormen.
De voorm. aardewerkfabriek Société Céramique werd in 1851 opgericht door W.N. Clermont en C. Chainaye, fuseerde in 1958 met Sphinx (N.V. Sphinx-Céramique) en beëindigde de productie in 1963. Na de verkoop in 1987 van het uitgestrekte fabrieksterrein zijn slechts enkele resten van het industriële complex behouden, zoals de voorm. bisquithal (Maaspuntweg) [89] uit circa 1880, die oorspronkelijk diende voor het inbranden van bisquitaardewerk. Het pand is recent verbouwd tot theaterruimte. Een tweede relict is de Wiebengahal (Avenue Céramique 250) [90], een tweebeukig gedeelte van de middenvleugel van het in 1912 opgerichte T-vormige hallencomplex voor de productie van sanitair aardewerk (Division II). Dit complex was in functionalistische vormen ontworpen door J.G. Wiebenga, toen nog als constructeur in dienst van de N.V. Industriële Maatschappij F.J. Stulemeijer & Co. die het gebouw uitvoerde. De draagconstructie van gewapend beton heeft gewelfde schaaldaken. Opvallend is de verjonging van de kolommen vanaf de begane grond tot de derde bouwlaag.
Overige fabrieksgebouwen. Bij het Bassin staat de papierfabriek Lhoëst-Weustenraad & Cie. (Biesenweg 16) [91], opgericht in 1850. De kern van het uitgebreide complex is de wit geschilderde, L-vormige blekerij met magazijn, gebouwd in 1859-'61 en verhoogd in 1883 en 1950 (plat dak). Het interieur heeft een ‘fire-proof’-constructie met gietijzeren kolommen en gewelfde bakstenen zolderingen. Interessant zijn verder de voorm. warmtekrachtcentrale (1926) en de afwerkingsgebouwen met shedconstructie (1927-'28). De voorm. tabaksfabriek van de N.V. Tabaksindustrie v/h Gebr. Philips (Tongerseweg 55-57) is in 1918-'21 tot stand gekomen in een door de art déco beïnvloede stijl naar ontwerp van J. London en is in 1933 verbouwd. Naast het hoofdgebouw met vier vleugels rond een open binnenplaats staan op het terrein nog een ketelhuis met fabrieksschoorsteen, een hoogspanningsgebouwtje, en een voorm. wagenhuis met paardenstal en bovenwoning (Tongerseweg 55). De grondstoffenhal van de ENCI (Lage Kanaaldijk 115) werd in 1951 gebouwd naar ontwerp van P.H. Dingemans. Watermolens. Aan de zijtakken van de Jeker die het zuidelijke deel van de binnenstad doorsnijden liggen enkele watermolens, zoals aan de noordelijke tak van de Jeker de voorm. Bisschopsmolen (Stenenbrug 1) [92]. Een in 1099 ter plaatse genoemde molen was in bezit van Godfried van Bouillon. Na zijn dood bleef de molen tot 1442 in bezit van de
| |
| |
Maastricht, Leeuwenmolen
prins-bisschop van Luik, waarna het Brouwersgilde het gebouw als moutmolen ging exploiteren. De huidige molen is een sinds de 19de eeuw als korenmolen ingerichte 17de-eeuwse middenslagmolen. In de achtergevel uit 1609 herinneren twee stenen aan de molenmeesters in dat jaar. De vroeg-18de-eeuwse classicistische voorgevel heeft een door mergelpilasters geaccentueerde middenpartij met frontonachtige bekroning, waarin rond 1770 een cartouche in Lodewijk XV-stijl met het embleem van de brouwers is toegevoegd. Aan de zuidtak van de Jeker ligt de voorm. Leeuwenmolen (Sint Pieterstraat 29) [93], ook wel Molen van Clemens genoemd. De in baksteen en mergel uitgevoerde vleugel langs de Jeker dateert blijkens een gevelsteen uit 1694. De korte haakse vleugel is midden 19de eeuw bijgebouwd. Het molenrad en de strekdam dateren van circa 1900. Bij de restauratie en verbouw tot woonhuis in 1974 is de moleninstallatie verwijderd. Aan de overzijde van de stroom zijn in de achtergevels van St.-Pieterstraat 31 en 33 twee met hardsteen omlijste molenasgaten zichtbaar. De molenraderen zijn rond 1900 verwijderd. De voorm. molen De Vijf Koppen (Begijnenstraat 1) [94], genoemd naar het nabijgelegen bolwerk, is een uit enkele bouwdelen bestaand molencomplex dat zijn huidige vorm heeft gekregen bij een renovatie in 1814. Daarna diende het als vol- en runmolen totdat het complex in 1908 werd verbouwd tot woningen. Het waterrad is verdwenen evenals dat van de voorm. papiermolen De Ancker (Vijf Koppen 1) [95], gebouwd in 1775 in opdracht van stadsadvocaat Willem Frederik de Jacobi. Het wit geschilderde gebouw heeft in het dak een reeks luchtopeningen voor het drogen van het papier op zolder. De fabriek is in 1867 gesloten. Het mergelwerk in de gevel aan de Jekerzijde is een restant van een in 1733 ontplofte kruitmolen. De voorm. watermolen De
Reek (Heksenstraat 1) [96], genoemd naar de nabijgelegen waterpoort, was oorspronkelijk een volmolen, maar werd door de Société Céramique van 1863 tot 1935 gebruikt als glazuurmolen. Kunstenaar Ch. Eyck liet het gebouw in 1957 ingrijpend verbouwen en uitbreiden tot woonhuis en atelier.
Ten zuiden van Maastricht liggen aan de Jeker de twee voorm. Molens van Lombok (bij Jekermolenweg 81). Bij deze voornamelijk in mergel opgetrokken molengebouwen is één ijzeren waterrad (1937) aanwezig. Verder zuidelijk ligt de bij Villa Canne behorende
Maastricht, Torenmolen van Gronsveld
Nekummermolen (Nekummerweg 25). Op de locatie van een in 1856 door Petrus Regout gekochte molen liet deze in 1869 een drielaags watermolen bouwen, die tot 1930 in gebruik bleef als glazuurmolen voor de Sphinx-fabriek. De molen is in 1937 onttakeld en later verbouwd tot woonhuis.
De torenmolen van Gronsveld (Rijksweg 90) is tussen 1618 en 1623 gebouwd in opdracht van Joost Maximiliaan van Bronckhorst, graaf van Gronsveld. De molen heeft een cilindrische bakstenen romp, versierd met speklagen en sierblokken in mergel, en een met dakleer gedekte draaibare kap. In 1766 kreeg de molen een taps toelopende verhoging van ruim drie meter en een aarden berg met grondkerende mergelmuur. Na brand in 1944 is bij de restauratie in 1959 gebruik gemaakt van onderdelen van molens uit Horssen (Gl.) en Maarheeze (NB). De laatste restauratie is in 1987 uitgevoerd. De wit geschilderde molenaarswoning dateert uit de 19de eeuw.
De Maas- of St.-Servaasbrug bestaat uit zeven hardstenen bogen en aan de Wyckse zijde een modern stalen bruggedeelte over de vaargeul naar de Wilhelminabrug (sinds 1934). Tussen
| |
| |
Maastricht, Maas- of St.-Servaasbrug
1280 en 1298 liet het Servaaskapittel een brug met negen bogen bouwen. De eerste boog bij de linkeroever werd in 1640 dichtgemetseld vanwege het opschuiven van de kade. In 1646 nam de stad het beheer van de brug over. Aan de Wyckse zijde werden in 1801 een houten bruggedeelte en de laatste van twee verdedigingstorens gesloopt. In de kademuur herinneren hergebruikte sluitstenen (met stadsengel) aan een grote stenen boog die in 1827 werd voltooid, maar in 1932 werd afgebroken. De brug onderging diverse herstellingen en is tweemaal grotendeels vernieuwd (1683-1716 en 1932-'34), met betonconstructies versterkt en bij het herstel na de Tweede Wereldoorlog voor het autoverkeer verbreed (1946-'47). Het bruggenhoofd van de vaargeul heeft een door Ch. Vos vervaardigd beeld van St. Servaas (1934).
Waterbouwkundige werken. Als schakel tussen de Maas en de destijds net voltooide Zuid-Willemsvaart werd in 1826 het Bassin aangelegd. Het oorspronkelijke aarden talud van deze binnenhaven werd in 1857 vervangen door een kademuur voor de kelders van de omringende bebouwing. Door de aanleg van het Julianakanaal (1929) en de Beatrixhaven (1950) verloor het Bassin zijn functie. Het grootste bouwwerk aan het Bassin is het voorm. pakhuis van het Maastrichts Veem (Bassin 136-144) [97] uit 1860. Dit vijflaags pakhuis met werfkelder heeft een verticale gevelgeleding met getoogde verdiepte velden, waarin pakhuisdeuren en gekoppelde rondboogvensters in neoromaanse trant zijn opgenomen. In 1980-'81 is het pand verbouwd tot appartementen. De sluis met ijzeren ophaalbrug tussen de Maas en het Bassin (bij Biesenweg 16) is in 1931 vernieuwd.
In de Zuid-Willemsvaart bevindt zich de in 1826 aangelegde Sluis 19 (bij Bosscherweg 34-36), waarvan de huidige ijzeren ophaalbrug, houten sluisdeuren en bedieningsinstallaties uit 1929 dateren. De dubbele sluiswachterwoning (Bosscherweg 34a-b) en de brugwachterwoning (Bosscherweg 36) zijn in de tweede helft van de 19de eeuw gebouwd. Iets noordelijker bevindt zich onder de Bosscherweg een duiker uit 1867 als verbinding tussen de Zuid-Willemsvaart en het Voedingskanaal. Aan de zijde van de vaart hebben de vier doorstroomopeningen sluitstenen met een gekroonde initiaal W (koning Willem III). Aan de
Maastricht, Maastrichts Veem
zijde van het Voedingskanaal is een nieuw afsluitmechaniek aangebracht. Nog verder noordelijk ligt de hefsluis in het Afvoerkanaal (Bosscherweg 101), tussen Zuid-Willemsvaart en Maas, gebouwd in 1931 in opdracht van Rijkswaterstaat naar ontwerp van O. Reich. De in gewapend beton uitgevoerde sluis heeft aan beide uiteinden grote betonnen heftorens met overbrugging en hefinstallatie voor de grote stalen hefdeuren.
De spoorbrug in de lijn naar Hasselt (Brusselseweg 691) werd in 1854-'56 gebouwd naar plannen van J.A. Kool en J.G. van den Bergh. De brug heeft ijzeren liggers en bakstenen bruggenhoofden met in mergel uitgevoerde vijfkantige torentjes. In 1975 zijn aan weerszijden van de weg fietstunnels aangebracht. Het voorm. tramstation (Koningin Emmaplein 9-10) [98], gebouwd in 1894 door de Belgische Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen (NMBS), diende als vertrekpunt voor de trams naar Glons (1894) en later ook Maaseik (1898) en Tongeren (1909). De eclectische gevel heeft gestuukte corinthische zuilen, vensters met frontons en een dakopbouw met groot fronton. De onderpui is gewijzigd.
Het station (Stationsplein 25) [99] is gebouwd in 1912-'15 naar ontwerp van G.W. van Heukelom voor de Staatsspoorwegen en is opgezet als gecombineerd kopstation (lijn naar Roermond) en doorgaand station. Het exterieur van het langgerekte gebouw vertoont een sobere, door de neorenaissance beïnvloede
| |
| |
Maastricht, Station
rationalistische stijl. Ten zuiden van het hoofdgebouw met entree is in de dienstvleugel een hoge toren met zadeldak en trapgevels opgenomen. Gevelplaquettes met provinciewapens sieren de kroonlijst van de entreepartij. Boven de ingang waken twee granieten leeuwen met het wapen van Maastricht, ontworpen door W.C. Brouwer en uitgevoerd door S.J. Tempelman. Het interieur vertoont rationalistische invloeden met veel schoon metselwerk, versieringen met geel-groene tegels en geglazuurde baksteen en decoraties in graniet en hardsteen. De stationshal heeft een houten plafondbetimmering. De door Ch. Eyck ontworpen glas-in-loodramen (1949) hebben als thema ‘Limburgs Welvaart’ en tonen verder de wapens van de gemeenten die een halte hadden aan de in 1949 geëlektrificeerde lijnen.
Aan de spoorzijde bevindt zich een gewapend betonnen perronoverkapping (1916), met stalen kolombanden en geelgroene tegelornamenten. Bij het stationsemplacement horen de verderop gelegen voorm. goederenloods (ingang Parallelweg), gebouwd in 1915 naar plannen van G.W. van Heukelom, en een seinhuis uit 1932-'33, ontworpen door S. van Ravesteyn in functionalistische stijl.
Energievoorziening. De voorm. stedelijke gasfabriek (Cabergerweg 45) kwam in 1912 tot stand in functionalistische stijl. De door de N.V. Industriële Maatschappij F.J. Stulemeijer & Co. uitgevoerde gewapende betonconstructies zijn berekend door J.G. Wiebenga. De gebouwen van de in 1930 stilgelegde gasfabriek - een stokerij (verlengd in 1914), een bunkergebouw en een kolenloods - worden nu geheel omringd door jongere fabrieksgebouwen. Het trafostation aan de Akerstraat (bij nr. 10) werd in 1909 gebouwd maar kreeg bij een verbouwing in 1925 een expressionistische vormgeving met bijzondere plastische detaillering, mogelijk naar plannen van H. de Ronde. Eveneens uit 1925 is het grote U-vormige schakelstation met dienstwoningen (President Rooseveltlaan 215-217), gebouwd naar plannen van A.J.N. Boosten.
Maastricht, Standbeeld Johannes Petrus Minckelers
Gedenktekens. Bij de Markt staat het in 1904 onthulde bronzen standbeeld van Johannes Petrus Minckelers († 1824), uitvinder van de steenkolengasverlichting. Het door B. van Hove ontworpen beeld toont Minckelers in de toga van de Leuvense universiteit met een brandende toorts in de hand. Het in 1952 ingezegende Mariamonument op de kruising Stationsstraat/Wilhelminasingel is ontworpen door A. Termote en C.M. van Moorsel met bronzen beelden van Maria en de heiligen Monulphus, Hubertus, Lambertus en Servatius. Op het Vrijthof staat de in 1955 heropgerichte perroen, vervaardigd door J. Sondeijker, die herinnert aan de in 1796 afgebroken middeleeuwse perroen, symbool van het bestuur van de Luikse prins-bisschop.
Straatmeubilair. Aan het begin van de Boschstraat bij de Markt staat een laat-19de-eeuwse smeedijzeren paardendrinkbak met rijk geornamenteerde ronde drinkschaal. Uit dezelfde tijd of iets jonger is de rijk versierde paardendrinkbak met straatklok aan de Stationsstraat (tegenover nr. 60).
De Alg. begraafplaats (Tongerseweg 292), aangelegd in 1811 naar plannen van stadsarchitect J.F. Soiron, is een grote ommuurde begraafplaats met poortgebouw, enkele eenvoudige toegangspoorten en een geometrisch padenpatroon met rotonden op de belangrijkste kruisingen. Door uitbreidingen in 1857-'59, 1910 en 1953, respectievelijk naar plannen van J.G. van den Bergh, P.L. Rosseels en W.J. Dingemans, ontstond een zeer grote begraafplaats. Behalve het katholieke en het protestantse deel zijn er een (apart ommuurd) joods en een (ongewijd) socialistisch gedeelte. Op een van rotonden staat een door de familie Claereboets gestichte, achtzijdige neogotische kapel met portiek en grafkelder, gebouwd in 1885-'86 naar plannen van Joh. Kayser.
Het grote eclectische grafmonument van de paters jezuïeten, opgericht rond 1870 door H. Pierey, bestaat uit een hardstenen triomfboog, een grafkelder en een door een kruisbeeld bekroonde gedenkplaat. Op de begraafplaats liggen diverse Limburgse gouverneurs, burgemeesters van Maastricht en andere notabelen begraven, ook diverse adellijke families
| |
| |
Maastricht, Alg. begraafplaats, gedenknaald familie De Stuers
hebben er een grafteken. In de vorm van een Romeinse mijlpaal uitgevoerd is het marmeren grafteken voor J.L.A. ridder de Behr († 1814) en enkele familieleden. Vergelijkbaar is de granieten obelisk op cippus voor burgemeester W.H. Pijls († 1903), gemaakt door H. Tonglet en M. Dufrique. Op een van de rotonden staat de hardstenen gedenknaald van de familie De Stuers (1861). In de grafkelder ligt onder andere jhr. V.E.L. (Victor) de Stuers († 1916) begraven, grondlegger van de monumentenzorg in Nederland. In een driehoek geplaatst zijn de als antieke sarcofagen uitgevoerde monumenten voor staatsraad P.A. van Meeuwen († 1848), gouverneur P.D.E. MacPherson († 1846) en diens weduwe R.M.J. van Meeuwen († 1889). De naast elkaar staande monumenten voor gouverneur jhr. P. Gericke van Herwijnen († 1845) en zijn vrouw C. baronesse De Salis Soglio († 1875) hebben een natuurstenen tempelfront. In gietijzer uitgevoerd zijn het rijk geornamenteerde hekwerk op het graf van B.A.C.C.O. Bosch van Drakestein († 1842) en het door F. van der Laar ontworpen eclectische grafmonument voor J.L. Hamers († 1889); gegoten door de Gebr. Hamers & Janssens te Maastricht.
Ook de graven van Maastrichtse fabrikanten zijn hier te vinden, zoals dat van: C. Chainaye († 1858), stichter van de Société-Céramique, en H.G.L. Regout († 1905), stichter van de porseleinfabriek Mosa. Talrijke andere bekende Maastrichtenaren die hier hun laatste rustplaats hebben gevonden, zoals G.D. Franquinet († 1900), de eerste stadsarchivaris van Maastricht, en de architecten A.J.N. Boosten († 1951) en Th. Boosten († 1990). Het gebeeldhouwde grafmonument van kunstschilder Jos Postmes († 1934), directeur van de Maastrichtse Kunstnijverheidschool, is vervaardigd door studenten en docenten van die school onder leiding van de hier eveneens begraven beeldhouwer Ch. Vos († 1954).
Kastelen. Aan de randen van de stad bevinden zich enkele kastelen, die oorspronkelijk bij dorpen in de omgeving van Maastricht behoorden, maar die nu binnen de bebouwde kom liggen. Op de St.-Pietersberg staat de uit een vierkante donjon bestaande kasteelruïne De Lichtenberg (Lichtenbergweg 2, Sint Pieter). De bouw van het kasteel begon waarschijnlijk in 1212 onder prins-bisschop Hugo de Pierrepont. Het geslacht Van Eynatten liet het kasteel in de 15de en 16de eeuw herbouwen en uitbreiden. De in vuursteenblokken en kolenzandsteen uitgevoerde onderbouw van de toren is waarschijnlijk 13de-eeuws, de grotendeels in mergel opgetrokken bovenbouw laat-middeleeuws. Na 1640 verloor het kasteel aan militaire betekenis. Midden 18de eeuw brandde het af. Op het kasteelterrein werd een gesloten hoeve gebouwd, waarvan het 18de-eeuws woonhuis thans het oudste deel is. Het poortgebouw met geknikt schilddak en de stallen ten zuiden van de poort dateren uit 1816. De stallen van de zuid- en oostvleugel zijn in 1870 vernieuwd. Als gevolg van de afgraving van de St.-Pietersberg door de ENCI vanaf 1926 staat
Maastricht, Kasteel Bethlehem
de ruïne nu op een steile kale rotspartij. In 1985 zijn de bijgebouwen hersteld en is de ruïne geconsolideerd. Kasteel De Burght (Burghtstraat 25, Heer) is een omgracht donjon-achtig gebouw op rechthoekige plattegrond, waarvan de in kolenzandsteen uitgevoerde onderbouw met kelder teruggaat tot de late 13de of begin 14de eeuw. Het muurwerk van de bovenliggende bouwlagen is grotendeels in mergel opgetrokken. Het gebouw was in bezit van het St.-Servaaskapittel en diende tot het eind van de 18de eeuw voornamelijk als woning van de rijproost van de rechtbank van Heer. Bij verbouwingen in de 19de en 20ste eeuw zijn delen van het opgaand werk vernieuwd en gewijzigd en is het huidige ingezwenkte mansardedak aangebracht. De oorsprong van kasteel Bethlehem (Bethlehemweg 2, Limmel), aanvankelijk kasteel Limale of Limmel geheten, gaat terug tot de 13de eeuw. In de 14de eeuw kwam het in handen van de Duitse Orde, die het begin 16de eeuw ingrijpend liet verbouwen en het de naam Bethlehem gaf. Het nu wit geschilderde kasteel bestaat uit vier vleugels om een binnenplaats met slanke achtzijdige traptoren en is toegankelijk via een stenen boogbrug aan de westzijde. De oudste delen van het grotendeels in mergel opgetrokken kasteel zijn laat-middeleeuws en 16de-eeuws. De zuidvleugel is in 1806 vernieuwd en een deel van de oostvleugel is midden 19de eeuw gewijzigd in een gepleisterd eclectisch herenhuis met driezijdig gesloten aanbouw en een breed overdekt bordes met balkon op gietijzeren
| |
| |
Maastricht, Huis De Torentjes
kolommen en een portiek op natuurstenen dubbelzuilen. Het complex huisvest momenteel de Internationale Hotelvakschool. Het nabijgelegen kasteel Jeruzalem (Jeruzalemweg 2, Limmel) kwam rond 1515 tot stand ter plaatse van een ouder gebouw (de ‘Drieshof’) in opdracht van Pieter van den Driesch Proenen. Zijn zoon Andries gaf het kasteel de huidige naam na een reis naar het Heilige Land. Het oude muurwerk van het U-vormige kasteel met slanke achtzijdige traptoren is uitgevoerd met mergelstenen banden. Begin 19de eeuw werd de binnenplaats volgebouwd met een eenlaags bouwdeel en verplaatste men de toegang naar de voormalige achtergevel, die nieuwe vensters en een segmentvormig fronton kreeg. In de tuin staat een neogotisch koetshuis uit 1904. Het in mergel opgetrokken Huis De Torentjes (Lage Kanaaldijk 63, Sint Pieter) bestaat uit twee vleugels met trapgevels, een hoge traptoren met ui-vormige spits en enkele aanbouwen. Het ligt op de oostflank van de St.-Pietersberg en staat op een terras met bakstenen keermuur, op de hoek voorzien van een klein vierkant paviljoen. Het oorspronkelijke kasteel ter plaatse werd begin 15de eeuw verwoest en daarna herbouwd. Kanunnik Nicolaas Beijssel liet het in 1526 in vroege renaissance-stijl verbouwen; daarvan resteert mogelijk nog een deel van de zuidelijke zijgevel met de haardpartij aan de binnenzijde daarvan. Na aankoop in 1907 liet brouwer N. Gilissen het gebouw in aangepaste stijl uitbreiden met de grote en hoge noordvleugel naast de toen verhoogde traptoren. De met trapgevels uitgevoerde portierswoning (Ursulinenweg 1) dateert eveneens van deze bouwcampagne.
De geschiedenis van kasteel Geusselt (Marathonweg 1, Amby) gaat terug tot de 14de eeuw, maar de kern van het huidige, omgrachte gebouw is een begin 17de eeuw opgetrokken zaalgebouw (oostvleugel) met vierkante traptoren. Bij een verbouwing in 1657 werd de ingang verplaatst naar de toren, die een gebeeldhouwd ovalen sierraam en een zonnewijzer kreeg. De familie Van Brienen liet midden 18de eeuw de oostvleugel ingrijpend vernieuwen met behoud van de oude kelders met tongewelven. De huidige U-vormige opzet werd begin 19de eeuw voltooid in opdracht van Cornelis Cramer. De noordvleugel heeft nog een gedeelte muurwerk met natuurstenen banden van een rond 1635 opgetrokken haakse vleugel. Bij de restauratie in 1996-'97 is onder meer de torenspits herbouwd. Het huis Hoogenweerth (Hoge Weerd 2, Heugem) wordt voor het eerst vermeld in de 15de eeuw als ‘Houweert’. Het huidige, rechthoekige gebouw met in- en uitgezwenkte topgevels en een vierkante traptoren met ingesnoerde spits, kwam eind 17de eeuw tot stand in opdracht van Antonius Vaes en werd in 1754 door Andreas Vaes verbouwd en aan de noordzijde uitgebreid. Na aankoop in 1821 liet Th. Coenegracht het opnieuw uitbreiden, waarbij hij de westgevel liet moderniseren. Het geel en grijs geschilderde gebouw, dat nu dient als hotel, vertoont zowel neorenaissance als neoclassicistische elementen. Aan de noordzijde van de grote ommuurde tuin staat een langgerekt 19de-eeuws bijgebouw.
Boerderijen. Aan de randen van de stad bij de geïncorporeerde dorpskernen en directe omgeving staan nog veel boerenhoeven, zoals aan de noordwestzijde de Grote Hoeve (Van Akenweg 83), die vroeger behoorde tot de heerlijkheid van Pietersheim te Lanaken (B). De schuren van deze gesloten hoeve zijn deels 17de-eeuws. Het woongedeelte dateert uit de eerste helft van de 19de eeuw, maar vertoont bouwsporen van een dichtgemetselde poort. Rechts staat een poort uit 1805. Andere, in oorsprong 18de-eeuwse hoeven te Caberg zijn: Van Akenweg 84 (poort 1749), Van Akenweg 94-96 (circa 1780), Van Akenweg 101, Van Akenweg 107 (circa 1791; poort 1803), Van Akenweg 80 (poort 1892) en Postbaan 8. Iets zuidelijker ligt de hoeve Hazendans (Heserstraat 20), oorspronkelijk midden 18de eeuw gebouwd, maar herbouwd na een brand in 1783. De met mergelstenen speklagen uitgevoerde westvleugel dateert van die tijd. De grote schuur aan de noordzijde is uit 1883. Het woonhuis is na de Tweede Wereldoorlog herbouwd naar plannen van H. Koene. Van de grotendeels in mergel opgetrok- | |
| |
ken gesloten hoeve De Winhof (Burg. Ceulenstraat 80) bij St. Pieter zijn de schuren deels uitgevoerd in vakwerk met baksteenvullingen. Het wit geschilderde tweelaags woongedeelte is uitgevoerd met fronton. In oorsprong 18de-eeuws, maar later deels vernieuwd zijn onder meer de gesloten hoeven Pletzerstraat 10 en Pletzerstraat 40 (schuur 1771) te Wolder, de Hoeve Vogelzang (Vogelzang 6) bij Heugem en Den Kakert (Wethouder van Caldenborghlaan 35) en Wethouder van Caldenborghlaan 34 te Scharn en Meerssenerweg 11 te Limmel. De laatste heeft een tweelaags woongedeelte met een ingangsomlijsting in Lodewijk XV-vormen.
Ten zuiden van Amby ligt de in oorsprong mogelijk 17de-eeuwse Withuishof (Bergerstraat 2-4), die zijn huidige landhuis-achtige vorm rond 1800 kreeg bij een ingrijpende verbouwing in opdracht van de familie Schoenmaeckers. In 1801 werd het woongedeelte vernieuwd tot een wit gepleisterd neoclassicistisch tweelaags herenhuis met mansardedak, mogelijk naar plannen van Mathias Soiron. Van zijn hand is in ieder geval het ontwerp voor de grote salon, die rijk is gedecoreerd met stucwerk in empire-stijl. Het bouwdeel rechts van het herenhuis is - waarschijnlijk rond 1880 - verhoogd met een verdieping en een met frontons versierde torenpartij. Verder staan rond de binnenplaats verschillende vroeg-19de-eeuwse bedrijfsgebouwen en aan de oostzijde bevindt zich een schuur met vakwerkgedeelte. Bij de oude dorpskern Amby liggen nog diverse andere interessante boerderijen. De boerderij Gravenhof (Ambyerstraat-Zuid 155) werd begin 18de eeuw gebouwd door de familie Graven. Hun wapen is zichtbaar is op de hardstenen poort. Aan de binnenplaatszijde van die poort zit een duiventil in vakwerkconstructie. Van het huidige complex met twee tegenover elkaar gelegen vleugels, is het wit gepleisterde tweelaags woonhuis met trapgevel in de zuidvleugel rond 1900 herbouwd met hergebruik van de oude hardstenen vensteromlijstingen. De Tiendschuur of Hagenhof (Hagenstraat 16-18/Achter de Hoven 1) was tot het eind van de 18de eeuw een cijnshoeve van het St.-Servaaskapittel. Van deze grotendeels 18de-eeuwse gesloten hoeve is de westvleugel in 1769 met een schuur doorgetrokken. Aan de oostzijde staat haaks op de straat een tweelaags herenhuis uit de tweede helft van de 18de eeuw met afgewolfd mansardedak en wit geschilderde kopgevel. De oudste vermelding van de hoeve De Heihof (Bodemsweg 2-3), gelegen ten oosten van Amby, is uit 1406, toen het een leengoed was van de heer van Valkenburg. De huidige, grotendeels 18de-eeuwse,
gesloten hoeve wordt sinds het begin van de 20ste eeuw gesplitst bewoond. De grote bakstenen schuur met mergelstenen hoekblokken dateert uit 1743, de met speklagen uitgevoerde schuur is later haaks aangebouwd.
Ten zuiden van Maastricht bevinden zich ook enkele interessante boerderijen. Op de St.-Pietersberg staat de Hoeve Zonneberg (Zonnebergweg 10), gebouwd in 1875 door E. Duchateau met mergel uit een onderliggende groeve. Het woonhuis van deze gesloten hoeve heeft een fronton met daarin het wapen van de familie Duchateau. Op de westelijke rug van het Jekerdal ligt de Apostelhoeve (Susserweg 201), genoemd naar het Twaalf Apostelenhuis dat het complex van 1604 tot in de 20ste eeuw in bezit heeft gehad. Het tweelaags woonhuisgedeelte van deze in mergel opgetrokken gesloten hoeve dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw, de overige vleugels uit de 17de en 18de eeuw. In het Jekerdal staat de grote bakstenen Hoeve Nekum (Nekummerweg 31), een gesloten hoeve met gebouwen uit de tweede helft 18de en begin 19de eeuw. Op het oorspronkelijk omgrachte terrein staan verder nog enkele bijgebouwen en iets verderop langs de Cannerweg bevindt zich een kazemat uit 1936.
De St.-Pietersberg, gelegen ten zuiden van Maastricht, bevat dankzij eeuwenlange mergelwinning een uitgebreid gangennetwerk, dat in zuidelijke richting doorloopt tot in België. Op Nederlands grondgebied wordt onderscheid gemaakt in vier stelsels (totale lengte circa 200 km), waarvan de middelste zijn genoemd naar het klooster Slavante en de Hoeve Zonneberg, die boven deze groeven liggen. Interessant zijn onder meer de vanaf de 16de eeuw behouden gebleven opschriften en merktekens
Maastricht, Douanepost Cannerweg
van blokbrekers en exploitanten. De winning is tot circa 1900 doorgezet, waarna in de verlaten gangen diverse houtskooltekeningen en beeldhouwwerken zijn aangebracht door onder meer H. van der Veur, A. Simays en J. Sondeijker, zoals een voorstelling van de Mosasaurus. Van deze en andere dieren zijn tijdens de exploitatie fossielen gevonden. Het gangenstelsel bood in tijden van oorlog een schuilplaats voor de inwoners van Maastricht, zo ook tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vanaf 1926 wordt op grote schaal in dagbouw mergel gewonnen door de ENCI, waardoor grote delen van de groeven inmiddels zijn verdwenen.
De St.-Servatiusbron (bij Cannerweg 451), gelegen ten zuiden van Maastricht, wordt in 1595 voor het eerst vermeldt. De huidige bron heeft een ronde ommuring met een ijzeren bekroning, waarop onder een baldakijn een neogotisch houten beeld van St. Servaas staat. Het toegangspoortje is samengesteld met hergebruikte 18de-eeuwse bouwfragmenten uit Maastricht.
Douanekantoren. Ten zuiden van Maastricht liggen twee voorm. douanekantoren. Het in 1847 in eenvoudige neoclassicistische vormen opgetrokken kantoor Lage Kanaaldijk 124-125 diende voor het inklaren van goederen van schepen op het naastgelegen kanaal naar Luik (1963 gedempt). Iets ten noorden van de grensovergang bij Neerkanne (B) staat de in 1894 in rijke chaletstijl opgerichte douanepost Cannerweg 801-807, die tevens dienst deed als tramstation. Het pand is verbouwd tot wooneenheden.
Kasteel Neercanne of Agimont (Cannerweg 800), gelegen ten
| |
| |
Maastricht, Kasteel Neercanne of Agimont vanuit het zuiden
zuiden van Maastricht tegen de oostflank van de Cannerberg, is een U-vormig mergelstenen gebouw op een groot, uit de heuvel afgegraven terras met zware keermuur. Hier stond in de 15de eeuw kasteel Agimont, in 1465 verwoest en later herbouwd. Melchior van Pallant liet het kasteel in 1611 vernieuwen. De huidige vorm kreeg het in 1698 in opdracht en naar ontwerp van Daniël Wolf van Dopff, waarbij aan de noordzijde een vleugel werd toegevoegd. De als zijrisalieten naar voren stekende zijvleugels zijn niet even breed, waardoor het kasteelfront niet volledig symmetrisch is. Het alleen door twee ingekerfde lijnen gesuggereerde middenrisaliet wordt bekroond door een fronton met gebeeldhouwde wijnranken om een rond venster. Ook de Franse ramen in hardstenen omlijstingen en waarschijnlijk de okerkleurige beschildering dateren van deze verbouwing. Sinds de restauratie rond 1955, naar plannen van J. Huysmans, heeft het kasteel een horecafunctie. Van het oude interieur zijn slechts enkele onderdelen behouden, zoals in de hal de balustertrap en een gestukadoord reliëf met wapentrofeeën. In de rotswand achter het kasteel zit een groot aantal oude duivennissen.
Aan de zuidzijde van het hoofdterras staat de in 1611 gebouwde kasteelhoeve in eenvoudige maniëristische vormen. De stalvleugel bevat een tweebeukige, met kruisgewelven gedekte, ruimte. Het aansluitende vierkante poortgebouw met tentdak heeft een mergelstenen onderbouw. Aan de andere zijde loopt de hoeve door tot een korte dwarsvleugel, die aan de achterzijde in de rotswand is uitgebouwd. Het hoofdterras wordt afgesloten door een zware mergelstenen keermuur, die waarschijnlijk vóór 1500 is opgetrokken. Aan de oostzijde bevinden zich twee halfronde uitbouwen en op de muur twee achtkantige torentjes (circa 1700). Aan de noordzijde vormt een natuurstenen poortje met het wapen van de bouwheer en het jaartal 1698 de toegang tot het terras. De zuidoosthoek wordt geaccentueerd door een 17de-eeuwse vierkante toren met maniëristische bovenbouw en ingesnoerd helmdak met lantaarn. Aan de voet van de keermuur ligt de rond 1700 aangelegde terrassentuin, een benedentuin met twee terrassen. De manshoge mergelstenen ommuring heeft drie ijzeren hekken tussen bakstenen pijlers, bekroond door vazen met vlamornament. Een dubbele trap voert naar het middenterras. De terrasmuren zijn tussen 1985 en 1989 gerestaureerd, de oorspronkelijke tuinaanleg is in de jaren negentig gereconstrueerd naar plannen van W.J.A. Snelder. Ten
| |
| |
noordwesten van het kasteel ligt het Cannerbos, met restanten van het in opdracht van Van Dopff aangelegde sterrenbos. |
|