| |
Breda
Stad ontstaan op de rand van de Brabantse zandgronden, nabij de plaats waar de rivieren de Mark en de Aa (of Weerijs) samenkomen. Tot in de 16de eeuw stonden deze nog onder invloed van eb en vloed. De beide stromen en de vele kreekarmen bepaalden tot in de 19de en 20ste eeuw de topografie van de stad. In het begin van de 11de eeuw woonden er al mensen in dit vrij laaggelegen gebied. Onder bescherming van het in 1190 voor het eerst genoemde kasteel van de heren van Breda, groeide de kleine nederzetting uit tot een handelsnederzetting aan de Mark, die tot hier bevaarbaar was. In 1252 kreeg Breda stedelijke rechten. De komst van het geslacht Van Polanen in 1350 zal de ontwikkeling van de stad hebben bevorderd. De nieuwe heer verleende de stad voorrechten als tegenprestatie voor het versterken van de stad, hetgeen overigens pas aan het eind van de 14de eeuw of het begin van de 15de eeuw was voltooid. De stadsmuren omvatten tot 1535 het oude hart van de stad, omsloten door de huidige (gedempte) Haven, Markendaalseweg, Karnemelkstraat, Houtmarkt, Oude Vest, Vlaszak, J.F. Kennedylaan en het kasteelterrein. Deze oude, eivormige kern is nog goed herkenbaar in het huidige stratenpatroon.
Vóór de reformatie had de stad twee parochiekerken: de in 1239 voor het eerst vermelde Grote Kerk en de Markendaalse kerk (Prinsenkade). Mannenkloosters waren er niet, omdat de heren van Breda, de Polanens en de Nassaus, de vestiging daarvan hadden verboden. De voornaamste religieuze vestigingen waren het in 1267 gestichte Begijnhofdoor bescherming van de Nassaus ook na de reformatie voor uitsterven behoed - en het norbertinessenklooster St.-Catharinadal, dat vroeg in de 14de eeuw buiten de stadsomwalling werd gebouwd. Al in de 14de eeuw was er buiten de poorten een vrij dichte, deels omgrachte lintbebouwing ontstaan, langs de drie toegangswegen - de Haagdijk in het westen, de Ginnekenstraat in het zuiden en de Boschstraat in het oosten. Graaf Hendrik III van Nassau bracht deze drie voorsteden binnen een vestinggordel naar Oud-Italiaans model. Deze kwam
| |
| |
Breda, Binnenstad
1 | Kasteel van Breda (zie p. 103) |
2 | (Herv.) Grote of O.L. Vrouwekerk (p. 105) |
3 | Waalse kerk (p. 109) |
4 | Begijnhof en begijnenkerk (p. 109) |
5 | R.K. St.-Joostkapel (p. 110) |
6 | klooster St.-Catherinadal (p. 110) |
7 | R.K. Maria Hemelvaartkerk (p. 110) |
8 | R.K. St.-Antoniuskerk (p. 111) |
9 | Kapucijnenklooster (p. 111) |
10 | Gast- of oudemannenhuis (p. 112) |
11 | Burgerweeshuis (p. 112) |
12 | St.-Ignatiusziekenhuis (p. 112) |
13 | Stadhuis (p. 112) |
14 | Stadsteerhuis (p. 113) |
15 | Vleeshal (p. 113) |
16 | Hoofdwacht (p. 114) |
17 | Tuchthuis (p. 114) |
18 | Vismarkt (p. 114) |
19 | Chassékazerne (p. 114) |
20 | Lange Stallen (p. 114) |
21 | Seeligkazerne (p. 114) |
22 | Groot Arsenaal (p. 114) |
23 | Stafinrichting Boschpoort (Koepelgevangenis) (p. 115) |
24 | Stadsschouwburg en sociëteit Concordia (p. 115) |
25 | Arrondisementsrechtbank en kantongerecht (p. 115) |
26 | Trip van Zoudtlandtkazerne (p. 115) |
27 | H.B.S. (p. 116) |
28 | R.K.O.L.V.-Lyceum (p. 116) |
29 | warenhuis Vroom & Dreesmann (p. 120) |
30 | brouwerij De Drie Hoefijzers (p. 120) |
31 | Watertoren Wilhelminasingel (p. 121) |
tot stand in 1531-'43, naar plannen van Maarten Cornelisz. en Jan van Galen. Behalve voor de nieuwe stadspoorten werden ook rondom het kasteel bastions aangelegd. Zo ontstond een stadscentrum met drie uitlopers - Boscheind, Ginnekeneind en Haagdijk. De tussenliggende, grotendeels agrarische gebieden kregen in de 18de eeuw een militaire bestemming.
In de 15de eeuw nam de welvaart van de stad toe door de lakenindustrie en de stapel- en overslagfunctie van de haven, maar ook door de aanwezigheid van de Nassaus en hun hof. De stad werd aan het eind van de middeleeuwen nog tweemaal door grote stadsbranden getroffen. In 1490 ging het noordwestelijke deel van de stad verloren. Dit stadsdeel heeft
| |
| |
Breda, Stadsplattegrond met vestingwerken in het midden van de 18de eeuw
men spoedig en waarschijnlijk grotendeels in steen herbouwd. Het bleef dan ook grotendeels gespaard bij een tweede, veel omvangrijker brand in 1534, die volgens de bronnen tachtig procent van de huizen verwoestte, evenals het Stadhuis en mogelijk het Begijnhof. Vrij spoedig begon men met de herbouw. De hofadel en de hoge ambtenaren waren in het midden van de 16de eeuw belangrijke opdrachtgevers wat gebouwen en andere kunstwerken aangaat. De in die periode bereikte ruimtelijke structuur zou tot 1850 onveranderd blijven.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was Breda een belangrijke vesting. In 1577 namen Staatse troepen de stad in. Leon de Futere en Abraham Andriesz. gaven in de jaren 1579-'81 leiding aan het verbeteren en uitbreiden van de verdedigingswerken, maar de werkzaamheden waren nog niet voltooid toen de Spanjaarden in 1581 de stad weer innamen. De Nassause Domeinraad, gevolgd door de hoge ambtenaren en de hofadel, vertrok en keerde niet meer terug; ook niet toen met behulp van het bekende turfschip in 1590 de vesting weer in Staatse handen kwam. Breda profiteerde van de toenemende welvaart gedurende het Twaalfjarig Bestand (1609-'21), toen de handel tussen het Zuiden en het Noorden zich voor korte tijd herstelde. Deze kortstondige opleving herhaalde zich niet toen de Spanjaarden, na een bezetting van de stad in de jaren 1625-'37, weer waren vertrokken. In het midden van de 17de eeuw was Breda een relatief kleine stad aan de periferie van de Republiek, slechts van belang als vesting. Door de Barrièretraktaten van 1697, 1709 en 1715, die de Republiek het recht gaven garnizoenen te leggen in vestingen langs de Franse noordgrens, nam de militaire betekenis van Breda in de 18de eeuw verder af. In 1701 werden nog wel de vestingwerken naar plannen van Menno van Coehoorn verbeterd en uitgebreid.
Vanaf omstreeks 1830, maar vooral vanaf 1853, toen Breda bisschopszetel werd, kreeg het stadsbeeld een sterk roomskatholiek karakter met talrijke neogotische kerkgebouwen, zoals de O.L. Vrouw ten Hemelopneming (Maria-Hemelvaart) aan de Ginnekenstraat, de St.-Barbarakathedraal aan de Prinsenkade, de St.-Theresiakerk aan de Tramsingel en de St.-Jozefkerk aan de Academiesingel. De stad kreeg tussen 1855 en 1872 spoorwegaansluitingen in de richtingen Antwerpen, Den Bosch en Dordrecht. Buiten de wallen verrees in 1864 een station. Bij de industrialisatie van
| |
| |
Breda, Binnenstad
Breda kregen de groenten- en vruchten- conserven-, de chocolade- en de metaal- industrie een belangrijke plaats.
Door de ontmanteling van de vesting in de jaren 1870-'77, naar plannen van F.W. van Gendt, kwamen nieuwe terreinen beschikbaar voor woningbouw en industrie. Ter hoogte van de stadsgracht en de bastions werd een nieuwe singel aangelegd. Tussen het station en deze nieuwe singel kwam een wijk van voornamelijk herenhuizen langs brede lanen tot stand (Willemstraat, Mauritsstraat, Sophiastraat). Ook aan de zuidkant van de stad, langs het Van Coothplein, de Nieuwe Ginnekenstraat en de Wilhelminastraat, verrees monumentale bebouwing. Omdat Breda garnizoensplaats bleef, werden aan de singels grote terreinen voor kazernes gereserveerd. Bebouwing buiten de grenzen van de voormalige vesting vond vooral plaats nadat vanaf 1927 grote delen van de gemeenten Ginneken, Princenhage en Teteringen waren geannexeerd. Hier ontstonden grote nieuwe woonwijken. In 1942 kwamen ook de dorpskernen van Ginneken en Princenhage bij Breda. Die kernen zijn tot op heden herkenbaar bewaard gebleven. Na de Tweede Wereldoorlog werden ze omsloten door grote nieuwbouwwijken.
De uitbreiding van Breda had als gevolg dat de oude stadskern steeds meer onder druk kwam te staan. Rigoureuze ingrepen in de structuur van het centrum vonden plaats, zoals de aanleg van de ‘cityring’ voor het toenemende autoverkeer, alsmede de demping van de haven in 1966. Verder zijn in de jaren zestig en zeventig van de 20ste eeuw de 19de-eeuwse kerken gesloopt. Na het verdwijnen van een belangrijk deel van de industrie uit het centrum werden de fabrieken gesloopt en de vrijkomende terreinen benut voor woningbouw en kantoren. Een zelfde ontwikkeling doet zich nu ook voor bij een deel van de kazerneterreinen.
Het kasteel van Breda (Kasteelplein 10) [1] is een omgracht gebouwencomplex dat ingrijpend werd gewijzigd bij de verbouwing tot Koninklijke Militaire Academie in 1826-'28. Omstreeks 1190 wordt het ‘castellum’ van Breda voor het eerst genoemd. Op het kasteelterrein gaan de oudste archeologische vondsten niet verder terug dan het door Jan II van Polanen in 1350-'62 gebouwde kasteel. Ter hoogte van de zuidwesthoek van het huidige kasteel stond tot 1826 de zes bouwlagen hoge ‘Toren van Jan van Polanen’; deze toren vertoonde grote gelijkenis met de toren van kasteel Strijen te Oosterhout. Een aangrenzende woonvleugel vormde in noordwestelijke
| |
| |
Breda, Kasteel, plattegrond begane grond (1912)
richting de verbinding met een grote vierkante toren; de fundamenten daarvan heeft men in 1992 opgegraven en in het plaveisel aangegeven. In het derde kwart van de 15de eeuw lieten de Nassaus dit kasteel uitbreiden.
Graaf Hendrik III van Nassau begon spoedig na zijn aantreden als heer van Breda in 1504 met het uitbreiden van de versterkingen rond het middeleeuwse kasteel. Omstreeks 1510 kwam aan de zuidzijde van het kasteelterrein de zogeheten Rekenkamer tot stand. Dit rechthoekige gebouw met zadeldak en traptoren heeft op de begane grond een (omstreeks 1826 dichtgemetselde) galerij met een spitsboog-arcade. In 1534 voltooide men aan de zuidwestzijde van het terrein in de buitenste ommuring twee lage, zevenhoekige torens: de Granaaten de Duiventoren. De geschutsruimte van deze torens wordt overdekt door een stergewelf met in het midden een wijde, ronde opening. De bovenruimte werd voorzien van een kap. De tussengelegen waterpoort, het ‘Spanjaardsgat’, kwam pas in 1610 tot stand, in opdracht van prins Philips Willem.
Omstreeks 1535 kwam in aansluiting op de Rekenkamer een nieuw verdedigingswerk tot stand, waarin een nieuwe voorpoort werd opgenomen. Aan de oostzijde van dit voorwerk verrees een aan drie zijden omgracht hoekbastion of Blokhuis, waarin de privé-vertrekken van de kasteelheer lagen. Oorspronkelijk was dit een vierkant bouwwerk met vier vleugels rondom een kleine binnenplaats, op de buitenhoeken voorzien van arkeltorentjes. De kappen en het muurwerk van de bovenbouw zijn later echter sterk gewijzigd, waarbij ook de arkeltorentjes verdwenen. De onderbouw, bestaande uit massief metselwerk waarin kazematten zijn uitgespaard, is grotendeels nog origineel. Tussen de Rekenkamer en het Blokhuis verrees verder een brede courtine, met daarin de poort en een overwelfde hellingbaan en erbovenop een open galerij in renaissance-stijl. Deze galerij - die omstreeks 1826 is dichtgemaakt en gewijzigd - had oorspronkelijk boven elke travee een dwars zadeldakje met aan weerskanten een decoratief topgeveltje. De toegangspoort in het midden van de courtine wordt nu bekroond door een fronton met het van elders afkomstige wapen van Willem van Oranje. De oorspronkelijke bekroning was hoger.
Hendrik III reisde met keizer Karel V naar Italië en Spanje, waar hij onder de indruk raakte van de renaissance-paleizen. In 1536 begon hij, naar plannen van de Italiaan Tomaso Vincidor da Bologna, met een grootscheepse vernieuwing van het Bredase kasteel tot renaissancepaleis. Na de dood van Hendrik in 1538 werd het werk nog enkele jaren voortgezet onder zijn zoon René van Chalon, die in 1544 overleed. Van het oorspronkelijk direct uit een gracht oprijzende complex kwamen in deze periode de west- en de noordvleugel en de oostvleugel tot en met de hoofdingang gereed. De noordoosthoek kreeg een veelhoekige hoektoren. Onder René van Chalon werd in het midden van de westvleugel een kapel uitgebouwd. De vleugels rond de binnenplaats kregen een overwelfde galerij. Van de binnenhof leidde een monumentale, uitgebouwde bordestrap naar de grote zaal op de eerste verdieping van de westvleugel. Het was wellicht de bedoeling om aan de westzijde een tweede, vergelijkbare binnenplaats aan te leggen, maar hierover is weinig met zekerheid te zeggen.
De bestaande binnenplaats werd uiteindelijk voltooid in opdracht van koningstadhouder Willem III in 1684-'95. Hij liet de toen nog resterende zuidvleugel van het middeleeuwse kasteel slopen en vervangen door een nieuwe vleugel naar tekeningen van Jacob Roman. De architectuur van de bestaande gebouwen werd echter gerespecteerd door niet in eigentijdse classicistische, maar in vroegrenaissancistische vormen te bouwen. Het kasteel werd in de 18de eeuw weinig bewoond en omstreeks 1800 deed het onder meer dienst als kazerne en hospitaal. Bij de verbouwing tot militaire academie in 1826-'28 ging veel oud werk verloren, waaronder alle bouwplastiek uit de renaissance. Niet alleen werden belangrijke delen van het renaissancepaleis afgebroken, zoals de kapel en de bordestrap van de westvleugel, maar ook de nog resterende middeleeuwse ‘Toren van Jan van Polanen’. Verder heeft men de galerij langs de westvleugel dichtgemaakt en verlengde men de noord- en de zuidvleugel westwaarts. Het interieur van het kasteel werd grotendeels verbouwd, met uitzondering van het trappenhuis. Op het terrein heeft men de paleisgracht en grote delen van de binnen- en buitengracht gedempt.
De huidige binnenplaats is nog steeds aan drie zijden omringd door een overwelfde galerij op slanke dorische zuilen. De terracotta portretmedaillons in de boogzwikken, voorstellende beroemde figuren uit de klassieke oudheid, zijn voornamelijk kopieën uit 1928-'29. De zuilen zijn - op die in de noordwesthoek
| |
| |
Breda, Kasteel in het midden van de 18de eeuw
na - alle omstreeks 1980 vernieuwd. De eerste, met ionische halfzuilen gelede, verdieping is goed bewaard gebleven; de tweede verdieping dateert uit de 19de eeuw. Oorspronkelijk was hier een bouwlaag met corinthische geleding, boven elke travee voorzien van een gebeeldhouwd topgeveltje met een puttokop; aan de buitenzijde bevonden zich dakkapellen met gebeeldhouwde dolfijnen. De westvleugel wordt gelijkvloers geheel ingenomen door een grote hal (nu eetzaal) met ribloze kruisgewelven op hardstenen dorische zuilen. In de noordoosthoek bevindt zich het monumentale ‘Italiaanse’ trappenhuis met rechte bordestrap en tegengestelde armen. De trap wordt overdekt door tongewelven en ribloze kruisgewelven. De gang boven de galerij rond de binnenplaats heeft ribloze kruisgewelven tussen gordelbogen; getuige de initialen van Willem en Mary op de consoles onder de gordelbogen dateren deze gewelven van de verbouwing in 1684-'95.
De (Herv.) Grote of O.L. Vrouwekerk (Torenstraat 20) [2] is een geheel met natuursteen beklede kruisbasiliek en een vertegenwoordigster van de Brabantse gotiek op het hoogtepunt van haar bloei. De kerk bestaat uit een driebeukig schip met zijkapellen, een dwarspand en een driebeukig koor met omgang. Het koor wordt aan de noordzijde geflankeerd door de Prinsenkapel (voorheen O.L. Vrouwekapel) en aan de zuidzijde door de voormalige Sacramentskapel. Aan de westzijde verheft zich tussen de doorgetrokken zijbeuken een majestueuze toren. De kerk, in 1269 voor het eerst genoemd, werd in 1303 tot
Breda, Kasteel
Breda, Kasteel, binnenplaats
kapittelkerk verheven. Sinds 1637 is het een protestantse kerk.
Resten van een 14de-eeuwse voorgangster zijn onder de huidige kerk gevonden. De bouw daarvan begon omstreeks 1410 met het koor. De drie westelijke traveeën van de noordelijke en de zuidelijke koorzijbeuk kwamen apart tot stand. Deze zijbeuken dienden toen nog als zelfstandige kapellen en hadden geen scheibogen naar het hoogkoor. De arcades tussen koorzijbeuken en hoogkoor werden later alsnog aangebracht. De rechte zijden van het hoogkoor schoorde men met luchtbogen. Vermoedelijk tussen 1440 en 1468 voltooide men het
| |
| |
Breda, Grote Kerk (1975)
transept en het driebeukige schip met de zijkapellen, met uitzondering van de twee meest westelijke schiptraveeën. De muren van het middenschip schoorde men met luchtbogen. De westtoren verrees tussen 1468 en 1509. De laatste twee traveeën van het schip kwamen tot stand toen de toren voldoende hoogte had om de aansluiting te maken. De schipzijbeuken werden langs de toren doorgetrokken en voorzien van vijfhoekig uitgebouwde zijkapellen.
Tijdens een laatste grote bouwfase tussen 1526 en 1536 kwam, aansluitend op de bestaande koorzijbeuken, de kooromgang tot stand. De sluiting van het hoogkoor behield de zware steunberen van de 15de-eeuwse aanleg. Verder verrezen de O.L. Vrouwe- of Prinsenkapel (gereed in 1533) en de H. Sacramentskapel (gereed in 1536). Van de Prinsenkapel werd de meest westelijke travee gereserveerd voor een H. Kruiskapel. Tegen de zuidmuur van de Sacramentskapel bouwde men de sacristie met op de verdieping een kapittelzaal. Het exterieur van de kerk kreeg een vrij sobere versiering. Alleen de kooromgang met aanbouwen voorzag men van balustrades met flamboyant traceerwerk en met bijzonder renaissance-beeldhouwwerk in de wimbergen en de zwikken aan weerszijden daarvan. De uitgebouwde kapel aan de noordzijde van het schip is ook 16de-eeuws.
In 1904 begon een algeheel herstel van het kerkgebouw. Dit herstel vond plaats in verschillende etappen en werd in 1968 voltooid. Nagenoeg al het beeldhouwwerk van de kooromgang en aanbouwen is tijdens de restauratie vernieuwd, waarbij waar mogelijk het oude, sterk verweerde werk is gekopieerd. De wimbergen en de zwikken bij de kooromgang heeft men echter met vlak metselwerk gevuld. Van de zijkapellen langs het schip zijn er zowel aan de zuid- als de noordzijde drie voorzien van een topgeveltje met traceringen; de overige kregen een rechte gootlijst. Een nieuwe restauratie, voornamelijk gericht op het vervangen van verweerd natuursteenwerk van eerdere herstellingen, begon in 1995 en zal naar verwachting in 1997 worden afgerond.
Het kerkinterieur is ruim en licht. Slanke zuilen met koolbladkapitelen scheiden middenschip en hoogkoor van de zijbeuken. Behoudens een enkel stergewelf is het geheel overdekt met kruisribgewelven, waarvan de ribben zonder onderbreking overgaan in schalken, die op de kapitelen rusten. De stijlen van het rijke (vernieuwde) maaswerk van de vensters zetten zich voort in de traceringen van het triforium. De wand tussen toren en kerk was oorspronkelijk open, maar werd in 1715 gedeeltelijk gedicht om hier het orgel te kunnen plaatsen. In 1949 is die wand volledig gedicht.
Veel sluitstenen van het gewelf zijn voorzien van figuratief beeldhouwwerk met daaromheen schilderingen van ranken en bladeren. Deze kwamen tevoorschijn onder de lagen witkalk waarmee het gehele interieur na de hervorming was bedekt. Volgens een gevonden opschrift is dit schilderwerk in 1537 aangebracht door ‘Yaiant den Schilder’. Het gewelf van de viering werd aan het eind van de 15de eeuw beschilderd met musicerende engelenfiguren en het gewelf van de O.L. Vrouwe- of Prinsenkapel kreeg in 1533 een beschildering met verguld lofwerk. Deze afwerking van de Prinsenkapel hangt samen met de inrichting als grafkapel door Hendrik III van Nassau. In de kerk zijn verschillende muurschilderingen aangetroffen. Daarvan noemen we een voorstelling van de Annunciatie tegen de noordwand van het dwarspand (midden 15de eeuw) en een grote voorstelling van Christoforus op de westwand naast de toren (tweede helft 15de eeuw).
| |
| |
Breda, Grote Kerk, plattegrond
De kerk bezit een rijke inventaris, hoewel tijdens de beeldenstorm in 1566 veel werd vernield en beschadigd. De twee dubbele koorbanken dateren van omstreeks 1445. De rijk gesneden wangen aan de oostzijde tonen scènes uit het leven van Maria en St.-Barbara; de misericordes zijn levendig met figuren versierd. De dorsalen zijn van kort na 1625. De overige, eenvoudige koorbanken dateren van omstreeks 1525. Het gegoten koperen doopvont met overhuiving op zuiltjes werd in 1540 gekocht te Antwerpen. Peter van Beers maakte de bijbehorende smeedijzeren hefarm.
In het noordtransept hangt een groot drieluik uit 1550 in de trant van Jan van Scorel, met op het middenpaneel een afbeelding van het vinden van het H. Kruis door keizerin Helena. Het houten koorhek op stenen voet en met koperen spijlen werd in 1581 vervaardigd met gebruikmaking van ouder materiaal. De rijk bewerkte renaissance preekstoel met bijbehorende koperen leuning, lessenaar en kandelaars, dateert uit het midden van de 17de eeuw. Uit dezelfde tijd is het doopbekken met houder. Verder zijn er nog de zogenaamde Prinsenbank uit 1663 en het Gebeden- en het Tien Gebodenbord uit 1669. Het orgel heeft nog een rugpositief uit 1534 en 17de-eeuwse vleugels met voorstellingen van David en Goliath en de overbrenging van de Ark des Verbonds, maar is verder ingrijpend gemoderniseerd.
Tot de tijd van Willem van Oranje zijn de heren van Breda en hun familieleden in de kerk begraven. De kerk bezit bijzondere grafmonumenten, die van extra groot belang zijn omdat elders na de beeldenstorm in de Nederlandse kerken zo weinig beeldhouwwerk bewaard is gebleven. De zwaar geschonden tombe van Jan II van Polanen († 1372) toont de overledene met twee van zijn drie echtgenotes: Oda van Horne en Mechteld van Rotselaer. Tegen de noordwand van de kooromgang staat de tombe van Jan III van Polanen († 1394) met fragmenten van zijn beeltenis. Het rijk gebeeldhouwde kalkstenen grafmonument voor Engelbrecht I van Nassau († 1442) heeft men in 1860 zeer ingrijpend gerestaureerd. Het monument toont de knielende figuren van Engelbrecht, zijn vrouw Johanna van Polanen († 1445), hun zoon Johan († 1475) en diens vrouw Maria van Loon († 1502) met hun beschermheiligen. Uit dezelfde tijd als het monument, omstreeks 1475, dateert het mooi gesmede ijzeren hek. In een kapel aan de noordzijde van het schip bevindt zich het laat-15de-eeuwse grafmonument voor een onbekende met het beeld van een naakte man voor een achterwand met fijn geprofileerde nisjes. Hendrik III van Nassau richtte ter nagedachtenis van zijn oom en erflater Engelbrecht II van Nassau († 1504) en diens vrouw Cimburga van Baden († 1501) de O.L. Vrouwekapel in tot grafkapel.
Hierin werd een omstreeks 1530 door een onbekende beeldhouwer vervaardigd grafmonument opgesteld, uitgevoerd in rijke vroeg-renaissancistische stijl. Op een zwart marmeren sokkel, met langs de rand albasten wapenschilden, liggen de in albast uitgevoerde figuren van de gestorvenen, overhuifd door een in 1952 vernieuwde zwartmarmeren zerk met daarop in albast de stukken van een wapenuitrusting. Vier knielende albasten mannenfiguren dragen de zerk. Ze verbeelden deugden, verpersoonlijkt in Julius Caesar (dapperheid), Marcus Atilius Regulus (edelmoedigheid), Hannibal (volharding) en Philippus van Macedonië
| |
| |
Breda, Grote Kerk, grafmonument Engelbrecht II van Nassau en Cimburga van Baden
(voorzichtigheid). De eerste drie zijn uitgebeeld in harnas, met reliëf dat zeer fijn drijfwerk imiteert.
Aan de achterzijde van de koorabsis staat een geschonden graftombe in vroege renaissance-stijl voor Frederik van Renesse (†1538) en zijn echtgenote Anna van Hamale van Elderen (†1550). Deze tombe is vrijwel identiek aan een tombe uit omstreeks 1540 voor Gerrit van Assendelft en Beatrix van Dalem in de St.-Jacobskerk te 's-Gravenhage. Op de tombe liggen de albasten beeltenissen van de overledenen. Een fijn gedetailleerde nis in de achterwand bevat een albasten Moeder van Smarten, omgeven door ronde, albasten reliëfs met de Zeven Smarten van Maria, eveneens van albast.
Verder is de kerk een aantal interessante epitafen rijk. De oudste, voor Joris van Froenhusen (†1512), is voorzien van een verguld koperen reliëf met St.-Joris en de draak. De vier epitafen in de kooromgang, opgericht voor Nicolaas Vierling (†1546), Jan van Hulten (†1554), Jan van Dendermonde-Borgnival (†1536: epitaaf gedateerd 1555) en een onbekende, zijn uitgevoerd in de levendige vroeg-renaissancistische-stijl van Cornelis Floris. Bij de beeldenstorm gingen alle figuren en portretbustes verloren. In dezelfde trant maar veel groter en monumentaler is het epitaaf voor Dirk van Assendelft (†1553) en zijn vrouw Adriana van Nassau (†1558) in een kapel aan de noordzijde van het schip. De gestorvenen zijn in albast uitgebeeld, knielend in een nis met op de achterwand een (zwaar beschadigd)
Breda, Grote Kerk, orgel (1983)
reliëf met het Laatste Oordeel. In het koor ten slotte bevindt zich een epitaaf in Lodewijk XV-stijl voor Andreas August, graaf van Pretorius (†1762). Onder de vele gebeeldhouwde grafzerken in de kerk zijn er nog enkele die een versiering met gegraveerde koperen platen bewaard hebben, zoals die voor kanunnik Willem van Galen (†1539), kapelaan Adrianus Heys (†1550) en Jean de Boubert-Pergamont, rentmeester van het kasteel (†1550).
De toren is een van de mooiste voorbeelden van Brabantse gotiek en is met zijn 97 meter de hoogste van Noord-Brabant. Getuige een gevonden tijdvers is de oude kerktoren in 1457 ingestort. In 1468 werd de eerste steen gelegd voor een nieuwe toren, wellicht opgetrokken naar ontwerp van Cornelis Joos, die in elk geval omstreeks 1500 wordt genoemd als bouwmeester. Boven drie zich naar boven verjongende geledingen verheft zich een achtkantige vierde geleding. De overhoekse steunberen lopen door tot boven de derde geleding en zijn door luchtbogen met het achtkant verbonden. De toren is rijk versierd met nissen
| |
| |
onder veellobbige spitsbogen, traceringen, balustrades, pinakels en kruisbloemen. De oude houten, bolvormige torenbekroning uit 1509 (vergelijkbaar met die van de toren van Hoogstraten in de Antwerpse Kempen) brandde in 1694 af. De huidige bekroning met een eenvoudige bolvorm en een open koepellantaarn werd in 1702 voltooid. Het ontwerp wordt wel toegeschreven aan Jacob Roman, maar ook - en met meer recht - aan Pieter Graafschap, die later de bekroning van de Koorkerk te Middelburg ontwierp. Het carillon in de toren dateert uit 1723-'24.
De toren is in de afgelopen twee eeuwen diverse keren gerestaureerd: in 1843-'48, in 1870-'80, in de periode 1904-'68 en ten slotte bij de meest recente werken vanaf 1995. De balustrades van het achtkant en de geleding daaronder, die men na de brand in 1694 moest vervangen, zijn respectievelijk in de 19de eeuw en in 1959 vernieuwd in de oorspronkelijke, rijke vorm. In 1949 heeft men wegens overbelasting van de torenonderbouw een zware betonconstructie aangebracht binnen de torenvoet.
De R.K. St.-Martinuskerk (Haagsemarkt 2, Princenhage) is een driebeukige gotische kruisbasiliek met vijfzijdig gesloten koor. Kort nadat een oudere kerk in 1402 was afgebrand werd een eenbeukig schip opgetrokken. Tegen het eind van de 15de eeuw waren het koor, de sacristie en het dwarspand gereed. Tussen 1520 en 1564 werd het schip verhoogd en met zijbeuken uitgebreid; elke zijbeuktravee kreeg een geveltop met zadeldak, zodat men grotere vensters kon plaatsen. Merkwaardig is de plaatsing van de (later aangebrachte) vensters boven de zuilen in het middenschip. De toren, waarvan de onderste geledingen misschien nog vroeg-15de-eeuws zijn, werd na een brand in 1873 vernieuwd in neogotische vormen, naar ontwerp van P.J.H. Cuypers en J.J. van Langelaar. Hij kreeg als bekroning een zeer slanke naaldspits met vier hoektorentjes. Deze spits waaide in 1921 met een hoektoren om en werd in 1923 vernieuwd in de 19de-eeuwse vorm. De venstertraceringen en beglazing zijn van de restauratie door Cuypers in 1873-'74, evenals de houten tongewelven, die worden gedragen door zuilen met koolbladkapitelen. Koor en sacristie hebben nog de oude stenen gewelven; de sluitsteen van de absis toont het Lam Gods. Bij een recente restauratie heeft men de kerk weer gepolychromeerd.
De Waalse kerk (Catharinastraat 83) [3], oorspronkelijk de R.K. St.-Wendelinuskapel, is een eenbeukig gotisch gebouw met driezijdige koorsluiting en ligt met de nok evenwijdig aan de straat. De kerk werd omstreeks 1429 als devotiekapel gesticht door Johanna van Polanen, echtgenote van Engelbrecht I van Nassau, en in 1440 in gebruik genomen. Bij de grote stadsbrand van 1534 brandde de kapel uit, waarna de venstertraceringen, de kappen en de kruisribgewelven vernieuwd zullen zijn. De herbouw moet in 1536 zijn voltooiing hebben bereikt. Toen heeft men de kapel beschikbaar gesteld aan de begijnen, die het middeleeuwse begijnhof nabij het kasteel moesten verlaten. Aan de noordzijde van de kapel richtten zij een nieuw begijnhof in. In 1590 werd het gebouw Waalse kerk en dat is het met een onderbreking van 1625 tot 1649 tot op heden gebleven. De oorspronkelijke toegang aan de westzijde, die alleen via het begijnhof bereikbaar was, werd dichtgemetseld en vervangen door een nieuwe ingang aan de zuidzijde.
In de kerk bevinden zich gebeeldhouwde sluitstenen die de brand van 1534 hebben overleefd. In 1761-'63 werd het door Caspar en Ludwig König gebouwde orgel geplaatst. Uit deze tijd dateren ook
Breda, Begijnhof met Begijnhofkerk
de galerijen langs zuid-, west- en noordzijde van de kerk. Tijdens een restauratie in 1978-'83 heeft men de oude toegangsdeur teruggevonden. Deze bleek een prachtig gesneden naald te bevatten met onder meer een beeldje van de H. Catharina, patrones van de begijnen. Van het meubilair is de preekstoel vroeg-17de-eeuws; de eiken banken, het Credobord en het Tien Gebodenbord dateren uit 1682.
Het begijnhof (Catharinastraat 23) [4] bestaat uit een langwerpige hof omgeven door rijen lage huisjes. Deze dateren hoofdzakelijk uit de 17de eeuw en werden vermoedelijk in het begin van de 18de eeuw met een verdieping verhoogd. Oorspronkelijk bood elk huisje plaats aan twee begijnen, die ieder een kamer met bedstee en stookplaats tot hun beschikking hadden. In 1860-'63 werd het begijnhof aan de noordoostzijde met negen huizen rond een kleiner hof uitgebreid. Nadat de Wendelinuskapel Waalse kerk was geworden, richtten de begijnen enkele huizen aan de noordzijde in als kapel. In 1836-'38 werd de huidige begijnenkerk opgetrokken naar ontwerp van A. van der Aa. Dit eenbeukige, neoclassicistische gebouw heeft in de voorgevel een nis met Catharinabeeld van de hand van J.B. van Hool. De gebrandschilderde ramen uit 1888-'91 tonen scènes uit het leven van de H.H. Catharina en Begga (vermeend stichteres
| |
| |
der begijnen). De pastorie naast de kerk dateert van 1850 en werd uitgebreid in 1886 en 1911. Het tuinmanshuisje in de noordwesthoek stamt uit 1856 en deed oorspronkelijk dienst als gemeenschappelijke ruimte. Tijdens de restauratie van het begijnhof in 1969-'80 verrees een nieuw poortgebouw. In de hof staan drie hardstenen pompen uit omstreeks 1860.
De R.K. St.-Joostkapel (Ginnekenstraat 23) [5] is een eenbeukig, laatgotisch gebouw uit omstreeks 1435, opgetrokken om een vroeg-14de-eeuwse kapel te vervangen. De ingebouwde westtoren heeft aan de westzijde steunberen. Het jaartal 1662 in de hardstenen omlijsting van het kleine venster boven de ingang wijst op een herstel en verhoging van de toren. De gelijkvloerse torenruimte wordt overdekt door een kruisribgewelf, de kapel door een spitstongewelf. De kapel diende mogelijk als kerk voor het Ginnekeneind, dat in 1535 binnen de omwalling kwam te liggen. Na 1637 deed het onder meer dienst als bergplaats en woonhuis. Uit dankbaarheid voor de bevrijding werd het gebouw in 1945-'46 gerestaureerd en weer als kapel ingericht, waarbij onder meer een nieuwe, driezijdige sluiting werd opgetrokken.
De Herv. kerk (Duivelsbrugstraat 1, Ginneken), oorspronkelijk gewijd aan St.-Laurentius, is een eenbeukige, laatgotische kruiskerk met westtoren, gelegen op een ommuurd kerkhof. Bij een brand in 1630-'31 bleven het midden-15de-eeuwse dwarspand en koor gespaard. De rest van het gebouw trok men opnieuw op. Het 17de-eeuwse schip verving men in 1940 door een nieuw schip. De kerk liep in de Tweede Wereldoorlog grote schade op; bij de restauratie kregen het dwarspand en het koor nieuwe gewelven en de vieringpijlers nieuwe koolbladkapitelen. De kerk bevat een kleine stenen doopvont met de figuren van Christus en vijf apostelen (vroeg-16de-eeuws) een preekstoel met boogpanelen (tweede helft 17de eeuw) en enkele grafzerken (1411 en 17de-eeuw). Het marmeren reliëf bij de toren is van de hand van F. Stracké en gedenkt luitenant-generaal Seelig (†1864). Op het kerkhof staat het neoclassicistische Citadelmonument uit 1874, naar een ontwerp van H.P. Vogel. Het monument werd opgericht ter ere van de in 1832 in de Antwerpse citadel gesneuvelde militairen.
Van het voorm. klooster St.-Catharinadal (Kloosterplein 20) [6] resteert de kerk met een aansluitend gedeelte van de kloostergang. Op de plaats van een vroeg-14de-eeuwse kloosterkerk verrees in 1501-'04, naar plannen van Cornelis Joos, een langgerekt en hoog kerkgebouw; de steunberen hebben speklagen van natuursteen. Dit gebouw was ingericht als dubbelkapel met nonnengalerij. Waarschijnlijk is in dezelfde tijd het gehele klooster vernieuwd. In 1645 werden de nonnen uit het klooster gezet, waarna zij naar de Blauwe Camer in Oosterhout vertrokken. Zij keerden in 1672 voor zeven jaar terug, doch verlieten daarna Breda definitief. In de 18de eeuw kwam het klooster in particuliere handen. De stad kocht het aan in 1814 en verbouwde het complex tot infanteriekazerne. Hierbij werden in de kloosterkerk twee tussenvloeren aangebracht en ook de kloostervleugels werden ingrijpend veranderd, waarbij de spitsboogvensters wel gespaard bleven. Ingrijpender waren de verbouwingen die vanaf 1846 onder leiding van stadsbouwmeester A.J.F. Cuypers plaatsvonden. Zo moest de proosdij, uit het einde van de 15de eeuw, wijken voor een nieuwe oostvleugel. Aan deze verbouwing herinnert het opschrift ‘REN(ovatum) 1847’ boven de noordpoort.
Breda, Klooster St.-Catharinadal (Kloosterkazerne)
In 1878 volgde de bouw van een nieuwe zuidvleugel op de plaats van de refter en de ziekenzaal. In die tijd werd de kloosterkazerne onderdeel van een groot militair complex aan de zuidelijke stadsrand. Het complex is nu niet meer in gebruik als kazerne; de oostvleugel maakte plaats voor het in 1995 gebouwde Chassé Theater.
De R.K. kapel van de H. Maagd (Moerenpad 12) is een eenvoudige eenbeukige kapel van twee ongelijke traveeën met driezijdige sluiting. Het gebouw heeft een rieten dak en een houten tongewelf zonder trekbalken. Deze kapel, die bij het nabijgelegen kasteel Gageldonk hoorde, kan uit de eerste helft van de 16de eeuw dateren, maar zou ook ouder kunnen zijn. Het gebouw is in 1955-'57 gerestaureerd.
De R.K. St-Annakapel (Heusdenhoutseweg 34) is een zaalgebouw met rieten zadeldak. De steunberen van de westgevel zijn tot boven het dak uitgebouwd en vormen zo een klokkenstoel. Vrijwel zeker stond hier in 1518 al een kapel. Zware oorlogschade maakte omstreeks 1595 uitgebreid herstel nodig. Na de reformatie deed de kapel onder meer dienst als schoolgebouw en als stal. Bij een ingrijpende restauratie in 1934-'36, naar plannen van H.W. Valk, werden onder meer de vensters van bakstenen traceringen voorzien en de dakleien vervangen door riet.
De voorm. R.K. Maria-Hemelvaartkerk (Waterstraat 7) [7] verving in 1715 een oudere schuilkerk. Tussen
| |
| |
1780 en 1814 werd het gebouw inwendig verfraaid en in 1836-'37 kreeg het de huidige neoclassicistische voorgevel naar ontwerp van A.J.F. Cuypers. Het interieur van het sinds 1890 als kerk gesloten gebouw is geheel van zijn luister ontdaan.
De Herv. kerk (Dreef 7, Princenhage) is een zaalgebouw uit 1819 naar ontwerp van N. Plomp. Op het dak staat een kleine klokkentoren met achtkantige koepellantaarn. De gepleisterde voorgevel is voorzien van ionische halfzuilen, kroonlijst en fronton; twee gedenkstenen herinneren aan het stichtingsdecreet van koning Willem I. In het interieur staat een 18de-eeuwse eiken preekstoel met rijk gesneden Lodewijk XIV-voet en -trap; het overige meubilair is uitgevoerd in Lodewijk XVI-stijl.
De R.K. St.-Antoniuskerk (St.-Janstraat 10) [8], een driebeukige, neoclassicistische hallenkerk, werd in 1836-'37 gebouwd naar ontwerp van P. Huijsers. De voorgevel heeft een gepleisterd middenrisaliet, verdeeld in een benedenzone met dorische en een bovenzone met ionische pilasters; deze zones worden gescheiden door een zwaar hoofdgestel. Boven de voorgevel verheft zich een toren, die bestaat uit een vierkante klokkenverdieping met corinthische pilasters en een achtkantige open koepellantaarn. Het beeld boven de ingang stelt de Godsdienst voor. Het interieur heeft in stucwerk uitgevoerde tongewelven op corinthische zuilen. De rijk gesneden preekstoel, met onder de kuip een beeldengroep met scènes uit het leven van St. Antonius, werd in 1868 gemaakt door atelier Peeters-Dievoort. Vermeldenswaard zijn verder het orgel van F. Loret (1858), het hoofdaltaar in barokke vormen, met marmer en verguld koperwerk door de Antwerpse firma Van Rijswijk (1888) en de zijaltaren in strakkere, neoclassicistische stijl. De pastorie (St.-Janstraat 16) heeft een voorgevel uit 1890-'91 in neorenaissance-stijl, ontworpen door J. Lijdsman.
Het kapucijnenklooster (Schorsmolenstraat 11-13) [9] werd in 1887-'89 in sobere vormen gebouwd naar plannen van pater Justinus (Adriaan van de Wijngaart). Het rond een binnenhof opgetrokken klooster heeft aan de westzijde een kloosterkerk gewijd aan
Breda, R.K. St.-Laurentiuskerk (Ginneken), interieur vieringtoren
St. Fidelis. Deze bevat mooi neobarok meubilair. Het hoofdaltaar is afkomstig uit de St.-Antoniuskerk en de zij-altaren komen uit de in 1969 gesloopte St.-Barbarakathedraal van Breda. Aan de oosten noordzijde ligt een grote ommuurde tuin.
De R.K. St.-Laurentiuskerk (Ginnekenweg 333, Ginneken) is een driebeukige kruisbasiliek uit 1901-'02 met ten dele vijfbeukig schip, gebouwd naar ontwerp van J.Th.J. Cuypers en J. Stuyt. De vormgeving is in hoofdlijn neogotisch, maar vertoont neoromaanse invloeden. De hoge vierkante vieringstoren heeft hoektorens en een achtkante spits. Het front heeft een open galerij, geflankeerd door slanke vierkante torens. Het interieur is voorzien van natuurstenen zuilen en houten tongewelven met trekbalken boven de hoofdbeuk. Een plantsoen met hekwerk en een H. Hartbeeld uit de bouwtijd scheidt de kerk van de straat. De pastorie (Ginnekenweg 331) dateert uit 1941-'42. Het gesticht
Breda, R.K. St.-Laurentiuskerk (Ginneken)
St.-Frans (Ginnekenweg 335), een blokvormig pand met omgaand schilddak, middenrisaliet met rondboogvensters en gevels met spaarvelden, dateert uit 1871. Aan de achterzijde ligt een jongere kapel met dakruiter. Het was oor- | |
| |
spronkelijk een klooster, maar nu is het parochiehuis.
De R.K. St.-Annakerk (Haagweg 1) is een groots opgezette neogotische, driebeukige kruisbasiliek, voltooid in 1905. Het ontwerp van J.Th.J. Cuypers en J. Stuyt (in samenwerking met J. Kalf) is sterk geïnspireerd op de Nederrijnse gotiek. De kerk heeft een driebeukig transept en een driebeukig koor geflankeerd door zijkapellen. Het interieur heeft een tweeledige wandopbouw met zuilen van gepolijst marmer, overdekt door kruisrib- en stergewelven. In de achthoekige traptoren op de hoek van de voorgevel hangt een klok uit 1628 van de Brusselse gieter Johannes Sithoef. De pastorie (Haagweg 5) en de kosterij (Haagweg 3) dateren uit de bouwtijd.
De R.K.H. Sacramentskerk (Zandberglaan 56) uit 1926 is ontworpen door J.A. van Dongen jr. De kerk en de bijruimtes zijn geheel opgebouwd uit eenvoudige geometrische bouwvolumes. De kubusvormige kerkruimte wordt overdekt door een groot piramidevormig dak, voorzien van een kruisgraatgewelf op vier indrukwekkende gordelbogen, die elkaar vanaf de vloer enkele meters van de zijmuren oversnijden. De kerk vormt een ensemble met het door dezelfde architect ontworpen voorm. klooster van de zusters benedictinessen (Generaal Maczekstraat 82), een tamelijk gesloten drielaags gebouw met rondboogvensters uit 1926-'27.
Breda, Gast- of oudemannenhuis
De Pastoor van Arskerk (Liesboslaan 293) is een eenbeukige kruiskerk uit 1929-'30, gebouwd naar ontwerp van J. Hurks. Het exterieur is op de stijl van de Amsterdamse School geïnspireerd; de toren vertoont invloeden van de Duitse expressionistische bouwkunst. Het interieur is sterk beïnvloed door het werk van Dom. Bellot.
De R.K. kerk van O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand (Mgr. Nolensplein 1) is een driebeukige kruiskerk uit 1954 met zowel aan de voor- als de achterzijde een rechthoekige schermgevel. Met de Mariakapel aan de linkerzijde en de pastorie (Mgr. Nolensplein 2-3) vormt het gebouw een fraai ensemble. M.J. Granpré Molière ontwierp de kerk, waarvan de toren overigens niet werd uitgevoerd, als centraal punt in het eveneens door hem ontworpen Heuvelkwartier.
Het voorm. Gast- of Oudemannenhuis (Boschstraat 22) [10] werd in 1246 gesticht en stond tot 1534 buiten de stad. Uiteindelijk besloeg dit het hele bouwblok. Het gasthuis werd in 1634 verbouwd tot tehuis voor oude mannen en proveniers. Het ontwerp voor de gevel met gekoppelde bakstenen pilasters wordt toegeschreven aan meester-steenhouwer Laureys Drijffhout. Hij was in elk geval de maker van de classicistische zandstenen ingangspoort, waarboven twee beelden van oude mannen staan. Een ingrijpende verbouwing in 1934, naar plannen van J. Stuyt, voegde aan de achterzijde een galerij toe. Van het oudere gebouwencomplex bleef slechts het voorste 17de-eeuwse gedeelte met pilastergevel, kap en dakruiter bewaard; dit maakt nu deel uit van het cultureel centrum ‘De Beyert’.
Het voorm. Burgerweeshuis (Kloosterplein 6) [11], later Protestants weeshuis, kreeg in 1606 onderdak in het voorm. augustinessenklooster. In de loop der tijd heeft men het geregeld verbouwd, het laatst in 1886-'88. Bij die laatste ingrijpende verbouwing, naar plannen van P. van de Erve, kreeg het gebouw ook zijn huidige neorenaissancistische voorgevel. Op de ingangsomlijsting prijken beeldjes van een weesmeisje en een weesjongen. De regentenkamer is in Lodewijk XIV-stijl uitgevoerd en is voorzien van een rijk gesneden houten plafond en een schouw uit omstreeks 1752; boven de haard zit het wapen van Johan van Collema, een voormalig wees die het huis een schenking deed. De kamer heeft een goudleerbehang uit omstreeks 1770. De regentessenkamer met Lodewijk XVI-inrichting is voorzien van een met snijwerk versierd plafond en schoorsteen. Het schoorsteenstuk en de behangsels zijn in trompe l'oeil beschilderd met bloemstukken in nissen en bloemenslingers; evenals de grisailles boven de deuren zijn ze van de hand van J.H. Frederiks en dateren ze uit 1781.
Het voorm. St.-Ignatiusziekenhuis (Wilhelminasingel 33) [12] werd in 1922-'23 gebouwd naar ontwerp van J. en W. Oomen voor de zusters franciscanessen van de Haagdijk. Aan de voorzijde bleven van dit complex drie vierkante paviljoens bewaard, onderling verbonden met lagere vleugels in expressionistische trant. Het hogere middenpaviljoen heeft een neobarokke detaillering. De rest van het complex is vervangen door nieuwbouw voor een school.
Het stadhuis (Grote Markt 40) [13] bestaat uit een tweetal laat-middeleeuwse panden, verenigd achter een 18de-eeuwse voorgevel. Het linker pand is het 14de-eeuwse grote raadhuis, dat bestaat uit een grote hal en een achterkamer; daarvan bezitten de kelders nog hun oorspronkelijke
| |
| |
Breda, Stadhuis
tongewelven. Na de stadsbrand van 1534 heeft men dit pand hersteld. Het rechter pand werd na die brand geheel nieuw als dwarsvleugel opgetrokken op de plaats van het ‘Kleine Raadhuis’ en het huis ‘Vogelsang’, waarbij de middeleeuwse kelders van deze oorspronkelijk diepe huizen bewaard bleven. In 1766-'68 kreeg het stadhuis een nieuwe voorgevel naar ontwerp van Philip Willem Schonck. Het natuursteenwerk werd uitgevoerd door Guillaime Carrier. Een tweevleugelige bordestrap met twee schildhoudende leeuwtjes leidt naar de ingang. Omdat het stadhuis is ontstaan uit twee - niet even brede - panden, bevindt de ingang zich niet centraal in de voorgevel. Een Justitiabeeld, waarvoor Walter Pompe het ontwerp leverde, bekroont de natuurstenen ingangsomlijsting.
De grote hal, waar zich vroeger de vierschaar bevond, is eveneens in 1766-'68 verbouwd en heeft stucwerk in Lodewijk XV-stijl door François Beretta. In een nis staat een houten Justitiabeeld uit 1706 door Jan Notelaer. Boven de deur van de vroegere bodenkamer bevindt zich nog een laat-17de-eeuws Justitiabeeldje. De burgemeesterskamer naast de hal bevat een marmeren Lodewijk XV-schouw, in 1770 geleverd door Ambrosius Carrier. Op de verdieping bevindt zich de zogenoemde secretariskamer met een 18de-eeuwse betimmering en een hardstenen Lodewijk XV-schouw uit 1770, geleverd door Hendrick Gysenhart. De wanden zijn bekleed met geschilderde behangsels uit 1804, met allegorische voorstellingen van de hand van J.H. Frederiks.
De aan de rechterzijde gelegen voorm. herberg ‘Het Liggende Hert’ (Markt 42), die sinds 1680 stadseigendom was, heeft men in 1896 bij het stadhuis getrokken. Het diepe, tweelaags huis werd na 1538 gebouwd met gebruikmaking van oudere kelders. In 1778 kreeg het huis met de naastgelegen overbouwde poortweg een nieuwe bakstenen voorgevel met dwarskap, ontworpen door A. Canters.
Breda, Stadhuis, interieur burgemeesterskamer (1993)
Aan de achterzijde van het stadhuis verrees in 1924 een nieuwe raadzaalvleugel naar ontwerp van J.W. Hanrath. De geheel in ongeschilderd eikenhout uitgevoerde raadzaal met open dakstoel bevat nog vrijwel de complete oorspronkelijke inrichting. De gebrandschilderde glazen van J. Nicolas in het trappenhuis van dit raadhuisgedeelte stellen belangrijke episoden uit de geschiedenis van Breda voor. Aan de zuidzijde van het Stadserf, tegenover de raadzaal, ligt het voorm. gemeentearchief (Stadserf 1-3). Dat gebouw verrees enkele jaren later dan de raadzaal, eveneens naar plannen van J.W. Hanrath en in dezelfde stijl.
Het voorm. Stadsteerhuis (Reigerstraat 4-6) [14] werd in 1502 gebouwd naar plannen van bouwmeester Cornelis Joos. In dit gebouw ontving de stad belangrijke gasten. In 1537 ging het over in particuliere handen en werd het herberg. Oorspronkelijk was het een diep pand van twee bouwlagen. Het voorste deel kreeg later een extra verdieping en een nieuwe dwarskap. De nog vrijwel authentieke achtergevel heeft vensters met geblokte ontlastingsbogen en een trapgevel met natuurstenen afdekking. De voorgevel is in de 18de eeuw ingrijpend gewijzigd. Het pand is voorzien van een kelder met twee haakse tongewelven en heeft in het midden een houten spiltrap (in de kelder later in steen uitgevoerd). Op de verdieping van dit vrij brede pand bevinden zich korbeelstellen.
De voorm. vleeshal (Grote Markt 19) [15] ontstond in 1614 door verbouwing van een ouder huis. Bij een ingrijpende verbouwing in 1772-'73 werd
| |
| |
onder meer de voorgevel vernieuwd; de uit 1614 daterende ingangsomlijsting, gemaakt door Melchior Herbach, bleef behouden. Van zijn hand zijn ook de twee gebeeldhouwde runderkoppen boven de zijdeuren en een eenvoudiger toegangspoort aan de Karrenstraat. De bakstenen voorgevel heeft hardstenen hoekpilasters en kozijnen. In het middenrisaliet bevindt zich een groot houten beeld dat St. Joris en de draak voorstelt; het is van de hand van J. Remer, waarschijnlijk naar ontwerp van Walter Pompe. Het herinnert aan het voetboogschuttersgilde, dat op de verdieping van de vleeshal zijn vergaderkamer had. In 1861 werd het gebouw boterhal en van 1933 tot 1995 was het als museum in gebruik.
De Hoofdwacht (Halstraat 1) [16] is een rechthoekig gebouw uit omstreeks 1766 met in het midden van de gevel aan de Markt een inpandige galerij met drie bogen. Het gebouw kwam tot stand door een vrijwel totale vernieuwing van de hier gelegen St.-Janskapel, die tevoren als Hoofdwacht diende.
Het voorm. tuchthuis (Halstraat 29) [17], op de hoek van de Oude Vest, verrees in 1774-'79 naar ontwerp van A. Canters. Aan de zijde van de Oude Vest heeft het gebouw een hoger opgetrokken middenrisaliet met fronton. De directeurswoning (Halstraat 27) kwam vrijwel tegelijk met het tuchthuis tot stand. Na de voltooiing van de strafinrichting ‘Boschpoort’ in 1886, diende het onder meer als militair wapen- en kledingmagazijn.
Het voorm. raadhuis van Ginneken (Raadhuisstraat 6) is een eenvoudig, rechthoekig bakstenen gebouw met souterrain, ontworpen door Herman Huijsers. In het middenrisaliet van de classicistische voorgevel zijn het wapen van Ginneken en het jaartal 1792 zichtbaar.
Het voorm. raadhuis van Princenhage (Haagsemarkt 1) is een rechthoekig, vrijstaand, rijzig gebouw uit 1792, opgetrokken naar ontwerp van Herman Huijsers. De bakstenen voorgevel wordt door vier natuurstenen kolossale ionische pilasters geleed en afgesloten door een brede kroonlijst met een fronton boven de middentravee. Op het schilddak staat een achtkantig open dakruitertje met koepeldak, waarin een klokje van Johannes Specht uit 1763 hangt. De marmeren schouw in de voormalige burgemeesterskamer en de kastenwand (omstreeks 1780) in de vroegere secretarie zijn vermeldenswaard.
De vismarkt (Haven ong.) [18] is een laat-18de-eeuwse open hal met hardstenen toscaanse zuilen. De hal was vroeger driebeukig, maar in 1906 heeft men de binnenste zuilenrijen weggebroken. Toen is ook de kap vernieuwd.
Chassékazerne (Chassésingel 40) [19] is een gebouwencomplex op een terrein dat vanaf de 17de eeuw een militaire taak (barakken, exercitieterrein) heeft gehad. Het oudst bewaard gebleven deel zijn de voorm. Lange Stallen (Keizerstraat 10-108) [20], een langgerekt gebouw met rondboogvensters afgewisseld met rondboogpoorten. Het is in 1764-'65 opgetrokken naar ontwerp van A.J. de Bock en J.A. Herlin, als stalling voor 264 cavaleriepaarden. De stallen zijn recentelijk tot woningen verbouwd. In de jaren 1896-'99 werd het militaire complex uitgebreid door de kapitein der Genie W. Cool voor de huisvesting van twee bataljons infanterie. Toen ontstond ook de naam Chassékazerne. Aan de appelplaats verrees een langgerekt hoofdgebouw met aan de achterzijde een reeks haakse vleugels als manschappenverblijven. Het gebouw is opgetrokken in een combinatie van neogotiek en neorenaissance, waarbij ruim gebruik is
Breda, Groot Arsenaal (Seeligkazerne)
gemaakt van elementen die aan de kastelenbouw zijn ontleend, zoals flankeringstorens, arkeltorens en weergangen. Verder bouwde men in een vergelijkbare, maar vereenvoudigde stijl langs de toegangsweg naar de appèlplaats onder meer een exercitieloods, een officierskantine en een ziekenboeg. De architecten Weerder en Poelman ontwierpen in de trant van de Delftse School het zogeheten gebouw G, dat in 1938-'41 verrees en de toneelzaal, de kantine en de kapel herbergde.
De Seeligkazerne (Fellenoordstraat 93) [21] is eveneens een gebouwencomplex waarvan het oudste deel teruggaat tot de 17de eeuw. Het betreft het Klein Arsenaal uit 1640, dat in 1836 ingrijpend werd vernieuwd. Het Groot Arsenaal [22] werd in 1771 opgetrokken naar ontwerp van J.C.W. Herlin. Het monumentale, rechthoekige gebouw heeft een dubbel zadeldak tussen topgevels, hardstenen hoekblokken en rondboogvormige ingangsomlijstingen. De monumentale classicistische toegangspoort in de westgevel toont in het fronton een door leeuwen vastgehouden wapenschild van de Staten Generaal en wapentrofeeën. Het interieur van het gebouw wordt op de begane grond en de eerste verdieping in twee beuken verdeeld door een arcade op rechthoekige pijlers. In 1890 werd de kazerne uitgebreid met een kantinegebouw, een kruithuis en lesgebouwen. Verder verrees een rij van elf lage, wit geschilderde onderofficierswoningen (Fellenoordstraat
| |
| |
Breda, Strafinrichting Boschpoort, doorsnede bouwtekening (circa 1883)
128-154). De paardenwacht annex-ziekenzaal (gebouw P) en een loods (gebouw O) dateren van 1928.
De strafinrichting Boschpoort (Nassausingel 26) [23] een grote centraalbouw voor 160 cellen, is beter bekend als de ‘Koepelgevangenis’. Het gebouw werd opgetrokken in 1883-'86 naar ontwerp van J.F. Metzelaar - in samenwerking met zijn zoon W.C. Metzelaar. Deze koepelgevangenis en die in Arnhem en Haarlem zijn de enige voorbeelden van dit type. Rondom een groot overkoepeld binnenplein bevinden zich vier lagen cellen aan galerijen. Vanuit een (inmiddels verdwenen) kiosk op het plein konden de cipiers toezicht uitoefenen. Twee torens met kantelen flankeren de toegangspoort tot het gevangenisterrein. De twee directiewoningen aan de Nassausingel (nrs. 25 en 27) en de zes cipierswoningen aan de Nassaustraat (nrs. 2-14) dateren uit dezelfde tijd en zijn van dezelfde architect als het gevangenisgebouw. Deze gebouwen hebben onder meer karakteristieke flauw hellende zadeldaken met grote overstekken. Stadsschouwburg en sociëteit Concordia (Van Coothplein 37) [24] is een neoclassicistisch gebouw uit 1891, ontworpen door J.M. Marijnen. Het heeft een laag onderhuis en een
Breda, Strafinrichting Boschpoort (Koepelgevangenis), interieur (1993)
hoge bel-etage. Het corps de logis heeft een karakteristiek koepeldak met aan weerszijden vleugels onder omgaande schilddaken. Het gebouw heeft een monumentale, symmetrische gevelindeling met op de bel-etage corinthische en dorische pilasters, rondboogvensters en veel stucdecoraties. Achter het corps de logis ligt de toneelzaal.
Het gebouw van de voorm. arrondissementsrechtbank en het kantongerecht (Kloosterlaan 174) [25] verrees in 1892-'93 naar ontwerp van W.C. Metzelaar. Het is uitgevoerd in neorenaissance-stijl met een rijk gebruik van metselmozaïeken en tegeltableaus. De beide straatgevels komen samen in een overhoeks geplaatst, monumentaal front met topgevel, op de begane grond voorzien van een arcade.
De Trip van Zoudtlandtkazerne (De la Reystraat 95/Lovensedijkstraat 10) [26] uit 1910-'14, is opgezet voor de cavalerie. In de oorspronkelijke opzet had het twaalf eenlaags paviljoens.
| |
| |
Breda, Huis Brecht, hof
Opmerkelijk zijn de twee hoofdgebouwen (A en B) aan de appèlplaats en de voorm. paardenstallen, alle uit 1913. In 1922-'24 werd het complex uitgebreid met vijf paviljoens in aangepaste stijl. Scholen. De voorm. Hogere Burger School (Kasteelplein 10) [27] heeft de vorm van een monumentaal eclectisch blokvormig herenhuis uit 1867. Sinds 1901 is het onderdeel van de Koninklijke Militaire Academie. Het R.K. Onze-Lieve-Vrouw-Lyceum (Paul Windhausenweg 11) [28] uit 1918-'19 is gebouwd in de stijl van het kubistisch expressionisme. Het heeft een zeer markante, op de hoek gelegen ingang. De entreehal en het trappenhuis hebben art deco-elementen. Het geheel staat onder sterke invloed van de vormentaal van K.P.C. de Bazel. In 1952-'53 voegde men naar ontwerp van J. Bunnik de tweede verdieping toe. De Beeldenaar (Keizerstraat 1), een schoolgebouw voor Lager Onderwijs, verrees in 1920 in de stijl van het kubistisch expressionisme, naar ontwerp van de dienst Openbare Werken. Lagere School De Kastanjeboom (Boeimeersingel 14-14A) uit 1934 toont invloeden van Dudok. Het werd ontworpen door F. Verwoerd en J. Temme. Het Prins Willem I-paviljoen is een onderwijsgebouw van de K.M.A.
Breda, Hofhuizen aan de Catharinastraat (nrs. 18-28), situatie circa 1550 en circa 1950
(Kasteelplein 10) uit 1938-'42, gebouwd in de trant van de Delftse School.
Hofhuizen. Karakteristiek voor Breda zijn de zogenoemde hofhuizen. Deze term dient enerzijds als algemene aanduiding voor de monumentale stadshuizen van de leden van de hofhouding van de Nassaus en duidt anderzijds een wooncomplex aan dat bestaat uit enkele vleugels rond een binnenplaats of ‘hof’ met een poort naar de straat. Oorspronkelijk concentreerden de hofhuizen zich langs de Nieuwstraat en de Visserstraat; na de stadsbrand van 1534 was vooral de Catharinastraat zeer in trek. Vrijwel nergens bleef dit monumentale huistype in de oorspronkelijke vorm bewaard, maar achter de veelal 18de- en 19de-eeuwse gepleisterde gevels van de nog steeds monumentale herenhuizen, bevinden zich vaak toch nog belangrijke resten. Het oudste voorbeeld van dit huistype is
| |
| |
het Huis Brecht (Cingelstraat 1-3), dat in de 15de eeuw in verschillende fasen werd vergroot van een vleugel langs de Cingelstraat tot een L-vormige aanleg. Aan de binnenplaats zal de torenvormige uitbouw met laat-gotisch venster nog 15de-eeuws zijn; de open galerij met kruisgewelven en dorisch-toscaanse zuilen dateert van omstreeks 1530. De nog laat-gotische detaillering vertoont overeenkomst met de galerij van de kleine binnenplaats van de Markiezenhof te Bergen op Zoom. De vleugel langs de Cingelstraat is verlengd bij een verbouwing tot militair hospitaal. Het huis is omstreeks 1830 gewijzigd en aan de buitenzijde gepleisterd toen het deel ging uitmaken van de Koninklijke Militaire Academie.
Het Huis Ocrum (St.-Janstraat 18) dankt zijn naam aan de edelman Johan van Ocrum, een vooraanstaand lid van de hofhouding van Hendrik III. Hij liet in 1537 op oudere kelders de haaks op de straat geplaatste westvleugel bouwen. In 1538-'40 werd langs de straat een korte vleugel met grote poortdoorgang toegevoegd, met op de aansluiting een fraai vroeg-renaissancistisch trappenhuis met natuurstenen bordestrappen, halfzuilen en bogen. Dit trappenhuis, dat sterk is geïnspireerd op dat van het kasteel Breda, heeft men later doorgetrokken naar de tweede verdieping. In de volgende jaren verrees de zuidvleugel, terwijl er veel later nog een oostvleugel bijkwam. Van 1577-1610 diende het complex als augustinessenklooster en van 1625-'37 was het een jezuïetenklooster. Uit die tijd dateert nog een poortje met wapensteen uit omstreeks 1630 bij een uitgang naar de Oude Vest. Na 1637 was het gebouw nog in gebruik als kazerne en vanaf 1849 als rooms-katholiek weeshuis. Bij een ingrijpende verbouwing in 1887-'88, naar ontwerp van J. Lijdsman, kreeg het complex zijn huidige rijke neorenaissance-voorgevel; boven het venster in de ingangstravee zit het wapen van Brederode.
Langs de Catharinastraat staan diverse, later sterk gewijzigde, hofhuizen van kort na 1534, te weten Catharinastraat 14-16 en 18 - waarvan de achtergevel is voorzien van een uit omstreeks 1630 daterend hardstenen Rubenspoortje - Catharinastraat 20 en 24 - met een monumentale traptoren - en Catharinastraat 26-28 en 91-93. Panden aan de Nieuwstraat (vroeger Steenbrugstraat) die oorspronkelijk als hofhuis zijn ontstaan zijn Huis Waelwijk (Nieuwstraat 21), waarvan de ingang is voorzien van een hardstenen Rubenspoortje van omstreeks 1630, Huis Bruheze (Nieuwstraat 23) en Huis Assendelft (Nieuwstraat 25). Dit laatste pand heeft nog een 16de-eeuwse, boven het dak uitstekende, veelhoekige traptoren.
Huize Justinus van Nassau (Kasteelplein 55) was lange tijd residentie van de gouverneurs van Breda. Het werd waarschijnlijk kort na de stadsbrand van 1534 als hofhuis gebouwd in opdracht van Gabriel van Biest. Aan de Cingelstraat verrees een lange noordvleugel, die met twee korte haakse vleugels een binnenplaats omsloot. Men maakte gebruik van oudere bebouwing ter plaatse van de westvleugel en een deel van de noordvleugel. De poort kreeg een plaats aan het einde van de oostvleugel, terwijl in de noordoosthoek (binnenzijde) een vierkante traptoren verrees. Gouverneur Justinus van Nassau liet in 1606-'08 een beperkte modernisering uitvoeren; aan de noordoosthoek (buitenzijde) werd een achtkantige hoektoren opgetrokken en de binnenplaats kreeg een galerij. In 1790 werd het huis in opdracht van gouverneur prins Willem Frederik, de latere koning Willem I, in Lodewijk XVI-stijl gemoderniseerd naar ontwerp van luitenant-ingenieur J. van Westenhout in samenwerking met G.F. Smedecken. De oorspronkelijke baksteengevels met natuurstenen speklagen werden gepleisterd. De oostvleugel kreeg een classicistische ingangspoort met siervazen, de gevel aan de Cingelstraat een middenrisaliet met fronton voorzien van een leeuw met krijgsattributen. In 1935-'38 en in 1963 volgden nog verdere ingrijpende verbouwingen.
Een van de laatste huizen die als hofhuis kunnen gelden, is het Huis van Wijngaerde (Catharinastraat 9), dat jonker Hendrik van Wijngaerden in 1614 liet bouwen. Boven de poort hangt een reliëf met twee schilddragende leeuwen en het wapen van de bouwheer. De gevel is uitgevoerd in baksteen met zandstenen banden en korfbogen; de sluitstenen met gebeeldhouwde druiventros verwijzen eveneens naar de opdrachtgever. De kamers aan de straatzijde hebben 18de-eeuwse schouwen in Lodewijk XIV-stijl en Lodewijk XV-stucplafonds. Overige woonhuizen. Breda heeft weinig middeleeuwse huizen. Het vervangen van hout door steen vond betrekkelijk laat plaats en op het einde van de 15de eeuw waren er in de stad nog maar weinig stenen huizen. Daarom gingen bij de stadsbranden van 1490 en 1534, voor zover bekend, vrijwel alle middeleeuwse huizen verloren, met uitzondering van de kelders. Die kelders gebruikte men bij de herbouw opnieuw. Aanvankelijk paste men na de stadsbrand van 1490 nog houten gevels toe.
Vooral aan de Visserstraat en de Vismarktstraat zijn onlangs panden aangetroffen die dateren van meteen na de stadsbrand van 1490. De Iseren Leeu (Visserstraat 12), dat oorspronkelijk niet voor aan de straat lag, bezit in het achterste deel een restant van een 15de-eeuws houtskelet en samengestelde balklagen met rijk geprofileerde sleutelstukken. Na 1490 kreeg de kelder tongewelven gedragen door ronde zuilen. Bij een verbouwing in 1884 verrees een nieuwe, eclectisch vorm gegeven gevel. De oorspronkelijk een eenheid vormende huizen Warenborgh en Huis van Montes (Visserstraat 16-18) werden in 1490 gebouwd door de deken van het kapittel, Karolus Oudaert. De kapconstructie met gestapelde jukken dateert uit de bouwtijd. In een van de vertrekken is nog een 16de-eeuwse muurschildering aanwezig. De voorgevel van het kort na 1490 daterende diepe huis De Dry Mooren (Visserstraat 31) is voorzien van Gobertanger hoekblokken. Het pand heeft samengestelde balklagen met geprofileerde sleutelstukken uit de bouwtijd en 17de-eeuwse houten kruiskozijnen. Tolbrugstraat 15 bezit een kapconstructie uit omstreeks 1490 en een gevel met 18de-eeuws siermetselwerk. Na de brand van 1534 werd het stadsbeeld - afgezien van de hofhuizen - bepaald door smalle, bakstenen huizen met trapgevels. Dankzij na 1534 ingestelde subsidies op bakstenen en pannen zijn de meeste huizen met stenen muren en pannendaken herbouwd. Achter jongere, voornamelijk 19de-eeuwse voor- | |
| |
gevels, zijn nog panden van kort na de stadsbrand van 1534 bewaard gebleven. Vismarktstraat 18-18a bezit achter de 19de-eeuwse voorgevel een 15de-eeuwse kelder met tongewelf en een balklaag uit het tweede kwart van de 16de eeuw, voorzien van een rankenbeschildering uit de eerste helft van de 17de eeuw. Het Kleyn Beerken (St.-Jansstraat 20) bestaat uit een voorhuis en een achterhuis van twee bouwlagen
boven een mogelijk nog 15de-eeuwse kelder. Dit waarschijnlijk door Margriet van Zelbacht na 1534 herbouwde huis heeft nog de oorspronkelijk samengestelde balklagen. Het achterhuis werd omstreeks 1550 gebouwd. Het pand heeft een 18de-eeuwse lijstgevel en is in 1996 gerestaureerd. De Dry Keerssen (Havermarkt 5) is een oorspronkelijk 16de-eeuwse, voormalige mouterij waarvan de oostelijke trapgevel bij de verbouwing in 1860 gespaard bleef. Huis Den Oraengienboom (Grote Markt 59) uit 1585 heeft een trapgevel met toppilaster op een engelkopje. De gevel is in 1932 gerestaureerd.
In 1603 ging een niet onbelangrijk deel van het Haageind door brand verloren. Bij de herbouw kregen veel panden trapgevels met maniëristische kenmerken, zoals metselmozaïeken of schelpmotieven in de boogtrommels, krulankers, toppilasters en kraagstenen. De Sevensterre
Breda, Woonhuizen De Sevensterre en Den Wildeman
(Haagdijk 74-76) heeft een trapgevel uit 1605, met uitgekraagde togen boven de vensters. De gevel is gerestaureerd in 1939. Het naastgelegen pand Den Wildeman (Haagdijk 78) is voorzien van de jaartalankers ‘1613’; De Cleynen Wildeman (Haagdijk 82) stamt uit 1605. De Roy scheir (Haagdijk 11) dateert ook uit het begin van de 17de eeuw en bezit een wit geverfde trapgevel met een pijnappel op de top en lelieankers. Uit dezelfde tijd is de trapgevel van Het Zwarte Lam (Haagdijk 22), bekroond met een overhoekse toppilaster. De gevel werd gerestaureerd in 1921. Ook elders in de stad vinden we deze trapgevels, zoals bij het huis Prins Maurits (Grote Markt 61) uit omstreeks 1612. Deze in 1932 gerestaureerde gevel heeft een overhoekse toppilaster op een leeuwenkop en een schelpmotief in een boogtrommel.
In de loop van de 17de eeuw ontstond er een versobering en een verstrakking in het gevelontwerp. Huis de Vogelstruys (Haverstraat 21) uit 1665 heeft een hoge door waterlijsten gedeelde gevel bekroond met zandstenen voluten en een driehoekig fronton. De ingang heeft een bovenlicht uit 1780. In 1697 werd dit pand een refugium van het klooster St.-Catharinadal in Oosterhout. Sober is ook de gevel van Reigerstraat 32, oorspronkelijk 17de-eeuws maar in de loop der tijden zeer gewijzigd. Nog 17de-eeuws van karakter zijn de uit 1708 daterende trapgevel met zandstenen vleugelstukken van Den Vergulden ABC (Grote Markt 56) en de lijstgevel van Grote Markt 10.
In de stad komen naar verhouding weinig nieuwe 18de-eeuwse panden voor. De invloed van de Lodewijkstijlen bleef vrijwel beperkt tot verbouwingen van oudere huizen, zowel in- als uitwendig. Verschillende grote huizen, waaronder de grote hofhuizen in de Catharinastraat, werden in de 18de eeuw gesplitst en kregen nieuwe voorgevels en interieurs. Oude, smalle kavels voegde men overigens ook wel eens samen om monumentale vierkante huizen of dwarse huizen te kunnen bouwen. Voorbeelden hiervan zijn de Witte Wijngaerd (Veemarktstraat 66-66a) uit 1719-'20 en de Vergulde Craen (Veemarktstraat 23), waarvan de drie linker traveeën met
Breda, Woonhuis De Olyton
ingang uit 1728 dateren; het rechter gedeelte kwam er later bij. Beide huizen hebben een ingangstravee in Lodewijk XIV-stijl.
Diverse huizen hebben laat-18de-eeuwse gevels met Lodewijk XVI-kenmerken. Den Anker (Haven 4) is een vrij hoog, in 1789 gebouwd brouwershuis met een classicistische ingangspartij, schuifvensters en een overbouwde poort naar het achtererf, waar de brouwerij gesitueerd zal zijn geweest. Haven 14 dateert uit omstreeks 1790 en heeft een voorgevel met een strakke indeling, geprononceerde kroonlijst en een classicistische ingangspartij met rijk gesneden bovenlicht. Haven 9 is iets jonger en soberder van uitvoering en heeft een vergelijkbaar bovenlicht. De Olyton (Boschstraat 35) is een vrij breed huis van drie bouwlagen met een strakke bakstenen voorgevel in Lodewijk XVI-stijl. In het fronton zijn de datering ‘1791’ en de letters ‘JCT’ zichtbaar. Die letters staan voor Johannes Cornelis Timmermans, ongetwijfeld de opdrachtgever. Een overbouwde poort geeft toegang tot het achtererf. Ook In den Bonten Osch (Ginnekenstraat 88) heeft een vergelijkbare brede opzet met overbouwde poortweg naar het achterterrein. Dit pand in Lodewijk XVI-stijl dateert uit omstreeks 1790. Haven 20 heeft een laat-18de-eeuwse, bakstenen pilastergevel. Veemarktstraat 17 en 19, beide uit omstreeks 1800, hebben een eenvoudige, gepleisterde halsgevel. Huizen in empire-stijl zijn: Veemarktstraat 44
| |
| |
(1803), Nieuwstraat 13, Prinsenkade 9 en Ridderstraat 23.
Het beeld van de binnenstad wordt overheerst door 19de-eeuwse gepleisterde en wit geschilderde gevels met kroonlijsten op consoles en een dwars schild- of zadeldak, dan wel gevels uitgevoerd in baksteen met witte banden en blokken. De woonbouwing is doorgaans twee bouwlagen hoog en heeft soms een mezzanino. Voorbeelden hiervan staan aan de Boschstraat, de Mauritsstraat en de Nieuwe Ginnekenstraat. Anders dan in de binnenstad zijn de woonhuizen in de 19de-eeuwse uitbreidingen gebouwd op een breed perceel, waardoor drie-, vier- of meer vensterassen mogelijk waren. De niet gepleisterde gevels kwamen in het laatste kwart van de 19de eeuw in zwang en werden gebouwd in neorenaissancestijl. Ginnekenstraat 90-90a en Veemarktstraat 64 zijn enkele sprekende voorbeelden. In deze trant trok men ook hele gevelwanden op, bijvoorbeeld langs de Nieuwe Ginnekenstraat en de Wilhelminastraat.
Vroege voorbeelden van gevels in eclectische trant zijn Dreef 6 (1863) en Ginnekenweg 222 (1864). Naar ontwerp van A. Verlegh werden Sophiastraat 38-40 (1879-'80) en Willemstraat 24 (omstreeks 1880) opgetrokken in eclectische trant. Eveneens in gebouwd die trant zijn Nieuwe Ginnekenstraat 30-32, een dubbel woonhuis uit 1882, voor A. van Loon-Boschart, en Nieuwe Ginnekenstraat 34 uit 1884, ontworpen door Th. van Elzen. Architect J.H. van Riel ontwierp het eclectisch vormgegeven complex van drie woonhuizen Ginnekenweg 74/74A-76 uit 1892.
In het laatste kwart van de 19de eeuw verrezen diverse herenhuizen en villa's. Langs de Seeligsingel kwam tussen 1877 en 1900 een hele reeks enkele en dubbele herenhuizen tot stand (nrs. 1-13). L. Lijdsman maakte het ontwerp voor Seeligsingel 8-9, een dubbel herenhuis uit 1883. Ook langs de Baronielaan ontstond een vrij aaneengesloten bebouwing van herenhuizen. Baronielaan 228 verrees omstreeks 1890 in neoclassicistische trant naar ontwerp van A. van Spaendonck en kreeg in 1923 een uitbreiding naar plannen van F.P. Bilsen. Baronielaan 34 uit 1899 heeft een vormgeving met elementen van de chaletstijl. Het huizencomplex Chassésingel 33-39 en 34-40 dateert uit 1892. De vier villa's Van Coothplein 16-22 kwamen in 1897 tot stand naar ontwerp in eclectische trant van J.M. Marijnen. Het in 1880-'81 in neoclassicistische stijl gebouwde dubbele woonhuis Delpratsingel 1/Willemstraat 2-4 werd in 1898 in gebruik genomen als kantoor van de Industriële Maatschappij F.J. Stulemeijer & Co.; in tegels is de bedrijfsnaam in de boogvelden aangebracht.
Omstreeks 1900 kreeg een klein deel van de woonhuizen in de binnenstad - vooral de woon- en winkelpanden - nieuwe gevels en puien in jugendstil stijl. Een zeer gaaf voorbeeld hiervan is Prinsenkade 2, een woonhuis waarvan het linkerdeel is voorzien van een fraai gedecoreerde erker op de verdieping. Het pand is in 1902 gebouwd naar ontwerp van P.A. Oomen en L. van de Pas. De panden Delpratsingel 24 en Baronielaan 102, beide daterend van omstreeks 1905, werden opgetrokken in ‘Um 1800’-stijl. In expressionistische stijl kwamen in 1926 de woonhuizen Weth. Romboutstraat 54-56 tot stand, naar plannen van H. van der Meer, en in 1928 de huizen Fellenoordstraat 4-4a-4b, naar ontwerp van G. Esbach. Het door J. Temme ontworpen woonhuis Salve Viator (Burg. Kerstenlaan 8) uit 1935 is een voorbeeld van de Nieuwe Zakelijkheid met invloeden van Dudok. Het heeft een interieur in art deco-stijl. Andere voorbeelden van het Nieuwe Bouwen zijn het wit gepleisterde, bakstenen huis Klep (Montenspark 6-8), opgetrokken in 1931-'32 naar ontwerp van G.Th. Rietveld, en de door F. Mol ontworpen huizen Generaal Van der Plaatstraat 1-3, 5-7 en 9 uit 1934. Zij bezitten alle een min of meer rechthoekige plattegrond en zijn opgebouwd uit verschillende rechthoekige volumes met platte daken, soms met overstek. Een belangrijk en decoratief voorbeeld van de Delftse School is het woonhuis Wilhelminapark 16 uit 1937-'38, gebouwd naar ontwerp van F.A. Eschauzier.
Voorbeelden van vroege, in beton uitgevoerde volkswoningbouw zijn de woningblokken aan de Zandbergdwarsstraat en de Leistraat uit 1922-'23. Het Heuvelkwartier kwam grotendeels in het interbellum tot stand op basis van stedenbouwkundige plannen van M.J. Granpré Molière (zuidwestelijk deel) en F.P.J. Peutz (noordoostelijk deel). De vormgeving van het Heuvelkwartier is sterk door de Delftse School bepaald. In het zuidwestelijk deel vulden architectencombinaties de bouwblokken in: Berghoef-Klarenbeek, Evers & Salenijn, Van Kranendonk, Rouville de Meux en Siebers & Van Daal.
Villa's. Aan de rand van het Mastbos, maar ook langs Haag-, Ginneken- en Ulvenhoutseweg verrezen vanaf 1860 veel vrijstaande villa's. Vooral nabij het Mastbos werd na 1890 gebouwd in de meest uiteenlopende stijlen. Villa Princenoord (Haagweg 366) verrees in 1863, evenals Ginnekenweg 206, een wit gepleisterde tweelaags villa met fenêtres à terre. Ginnekenweg 275 is een villa met een koetshuis uit 1867. Villa De Haghe (Haagweg 339) is een uit Zwitserland overgebracht pand in chaletstijl dat oorspronkelijk dateert van omstreeks 1870. F.C.V. Dommer van Poldersveldt, burgemeester van Princenhage, liet het in 1906 op de huidige plaats herbouwen. Villa Meertensheim (Haagweg 354-356) uit 1890 is een ontwerp van J.J. van Langelaar. Het pand bestaat uit twee haaks geplaatste bouwvolumes, zeer rijk gedecoreerd in
Breda, Villa Meertensheim
| |
| |
de stijl van de late gotiek, met een traptoren in de binnenhoek. Villa Wilhelmina (Haagweg 189) is een jugendstilvilla uit 1898, ontworpen door H. van der Kloot Meyburg. Villa Zonnehof, (Burg. Kerstenlaan 16), in neoclassicistische stijl ontworpen door J. Loudon in 1901 en villa Bustelberg (Ulvenhoutseweg 67), een asymmetrisch buitenhuis, sterk onder Engelse invloed en voorzien van een erker en een ver overstekend dak ontworpen door de architect J.W. Knibbeler in 1913. De villa Haghehoeck (Haagweg 385), in landelijke stijl, is omstreeks 1930 gebouwd naar ontwerp van F. Korteweg.
Buitenplaatsen. Vanaf de 18de eeuw ontstonden rond Breda, vooral langs de uitvalswegen naar Princenhage en Ginneken, kleine buitenplaatsen van vermogende burgers en hoge militairen. Door de stadsuitbreidingen van Breda liggen veel van deze buitenplaatsen en villa's nu binnen de bebouwde kom. Een klein aantal bevindt zich nog steeds net buiten de stad.
Het eenvoudige landhuis Vrederust (Overakkerstraat 18) kwam tussen 1778 en 1792 tot stand door verbouwingen van een 17de-eeuwse boerderij. De voorgevel bezat oorspronkelijk een fronton. In 1959-'60 is het pand hersteld en inwendig gewijzigd. Het landhuis Zoudtland (Zoudtlandseweg 1) ontstond toen generaal Frederik Gerard Zorreth omstreeks 1785 een bestaande herenkamer aan een boerderij verving door het huidige gepleisterde blokvormige gebouw van twee bouwlagen onder een schilddak. Aan de rechterzijde ligt nog het boerderijgedeelte met houten wanden en een rieten wolfsdak. De buitenplaats Weilust (Weilustlaan 21) werd aangelegd voor de Bredase brouwer J.J. Havermans van ‘De drie hoefijzers’. Het landhuis met verdieping en schilddak dateert uit 1787. In het interieur bevindt zich een beschilderd behangsel. Op het omgrachte terrein met zware beplanting staat verder nog een 18de-eeuwse boerderij. In 1969-'71 is het landhuis gerestaureerd. Het classicistische landhuis De Burgst (Burgstse Dreef 1) werd in 1790 gebouwd. Het bestaat uit een rechthoekig middendeel met een portiek voorzien van ionische zuilen, geflankeerd door naar voren springende zijvleugels, elk door een muur verbonden met een laag bijgebouw. Aan het eind van de zichtlaan midden voor het huis staat een beeld van Diana. Het landhuis Valkrust (Ulvenhoutselaan 2-4), met een geblokt gepleisterde voorgevel en fronton boven de middentravee, dateert uit het vierde kwart van de 18de eeuw.
Lindenborg (Sprundelsebaan 47-49) is een wit gepleisterd, empire-landhuis uit 1858. Het aangebouwde koetshuis heeft ingezwenkte topgevels. Wolfslaar (Wolfslaardreef 100-102) is een monumentaal, gepleisterd, blokvormig landhuis van twee bouwlagen boven een souterrain. Het is in 1862 gebouwd in eclectische stijl in natuursteen en pleisterwerk. De representatieve ruimten zijn rijk gedecoreerd in neorococo-stijl. Bij het huis ligt een blokvormig koetshuis in dezelfde stijl en daterend uit de bouwtijd. Het landschapspark werd in zijn huidige vorm waarschijnlijk omstreeks 1880 door L. Rosseels aangelegd. Ulvenhoutselaan 12 is een wit gepleisterd landhuis uit omstreeks 1875 met een brede, naar het bordes leidende trap en een door ionische zuilen gedragen balkon. Landhuis De Blauwe Kamer (Gelderseweg 65), uit 1921, is ontworpen door J. van Nieukerken in de trant van de Engelse landhuisstijl.
Het voorm. hotel Van Ham (Ginnekenstraat 134), gelegen op de hoek met het Van Coothplein, dateert van 1895 en werd ontworpen door J.A. van Dongen. Aan dit grote gebouw in neorenaissance-stijl prijken pilasters, zwaar aangezette horizontale banden en aan beide straatzijden een topgevel. Het dak wordt bekroond door een achtkantige dakruiter. Boven de, in de afgeschuinde hoek gelegen, ingang staat het borstbeeld van generaal P. van Ham, die in 1839 op deze plaats werd geboren en die in 1894 sneuvelde tijdens de Atjehoorlog. Het beeld is van de hand van A. Wirte.
Winkels en warenhuizen. Apotheek Wilhelminastraat 2 werd omstreeks 1890 gebouwd naar ontwerp van J.M. Marijnen. Het heeft een ronde hoektoren en natuursteendecoraties. Van dezelfde architect is het eveneens in neorenaissance-stijl gebouwde woonen winkelpand Tolbrugstraat 17 uit 1895. Haagweg 429 bezit een rijk gedecoreerde winkelpui uit omstreeks 1890 met neorenaissancistische en neoclassicistische elementen. P.A. Oomen en L. van de Pas maakten hiervoor het ontwerp; een decennium later ontwierpen zij jugendstil-winkelpuien, zoals voor het uit 1908-'09 daterende woon- en winkelpand Haagdijk 71; de tegeltableaus met landelijke taferelen in het portiek herinneren aan de functie als groothandel in kaas. Van dezelfde architecten zijn de in jugendstil uitgevoerde woon- en winkelpanden Ginnekenweg 334-336/336A uit 1905. Het op de hoek van het Kasteelplein gelegen imposante en hoge winkelpand Catharinastraat 5 werd in 1926 gebouwd voor J. van de Ven. De Tilburgse architect C.M.B. van de Beld liet zich in zijn ontwerp inspireren door de Amerikaanse hoogbouw; de gevels hebben sterke verticale, alternerend uitgebouwde geledingen, waarbij de hoek torenvormig is uitgebouwd. Het pand is uitgevoerd in zandsteen en heeft art deco-decoraties. Het warenhuis van Vroom & Dreesmann (Karrenstraat 32) [29] is een zeer expressionistisch ontwerp van F.M.J. Caron. Het warenhuis werd in 1921 opgetrokken in gele baksteen; inwendig heeft het een gewapende betonconstructie voorzien van vides over meerdere verdiepingen.
Industriegebouwen. De voorm. stoomtimmerfabriek L. Chabot (Haagweg 241-243) werd in 1912 gebouwd naar plannen van J. van Groenendael. Het driebeukige gebouw heeft een houten draagconstructie en een sterk op de kerkbouw geïnspireerde voorgevel. Brouwerij ‘De Drie Hoefijzers’ (Ceresstraat 13) [30] werd in 1887 door de eigenaren, de familie Smits van Waesberghe, verplaatst van de Boschstraat naar de huidige, nabij de spoorlijn gelegen plek. In de loop der tijd breidde het complex zich sterk uit. In 1905 verrees een gebouw met gisthal en laboratorium en in 1915 een nieuw ketelhuis. Bij een volgende uitbreiding moest het bedrijfskantoor wijken voor een nieuw kantoorgebouw. A.M.J.J. Smits liet dit nieuwe kantoor in 1925-'26 bouwen naar plannen van F. Bilsen en zijn zoon P. Bilsen. Het is opgetrokken in gele baksteen met natuurstenen plint en betonnen trappenhuis; de sterke horizontale geleding is
| |
| |
Breda, Brouwerij De Drie Hoefijzers, kantoorgebouw
kenmerkend voor het kubistisch expressionisme. De afwerking van het interieur vormt een ‘Gesamtkunstwerk’ in art deco-stijl. Bijzonder fraai gedetailleerd is de entreehal met het centrale trappenhuis. Het hoge brouwhuis uit 1930, met glazen trappenhuis en metalen liftschacht, is een vroeg voorbeeld van een bedrijfsgebouw in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Het verrees naar plannen van A. Jansen en F. Verwoerd. Het productieproces voert van boven naar beneden, zodat de zwaartekracht zoveel mogelijk kan worden benut. Van de verffabriek ‘Teolin’ (Generaal Maczekstraat 65) is het kantoorgebouw in 1935 opgetrokken in de stijl van het kubistisch expressionisme naar ontwerp van F. Verwoerd in samenwerking met J. Temme.
Pompen. Op de Haagsemarkt van het voormalige dorp Princenhage staat een pomp van arduinsteen met Lodewijk XV-versieringen, gemaakt in 1769 gemaakt door Guillaume Carrier. De hardstenen pomp op de Ginnekenmarkt van het voormalige dorp Ginneken dateert uit 1790 en heeft een leeuwenkop als waterspuwer. Een gebeeldhouwd wapenschildje toont een rooster, het attribuut van St.-Laurentius, patroonheilige van de parochiekerk van Ginneken.
Brug (Marksingel/van de Hamsingel ong.) Om de bereikbaarheid van zijn fabriek voor voetgangers en fietsers te verbeteren, liet fabrikant L.A. Hirdes door F.A. Seegeren in 1905 een betonbrug over de Mark ontwerpen. De leuningen zijn uitgevoerd in gewapend beton en dienen tegelijk als hoofdliggers waarop de vloerplaten hangen.
Watertorens. De voorm. watertoren Wilhelminasingel 19 [31] met uitgekraagd reservoirgedeelte is in 1894-'96 naar ontwerp van J. Schotel opgetrokken in neorenaissance-stijl met natuurstenen sierdelen. In de verbouwde toren is sinds 1977 een kantoor gevestigd. De watertoren Speelhuislaan 158 uit 1934 is een ontwerp van stadsbouwmeester P.A.H. Hornix en een kenmerkend voorbeeld van het functionalisme. De twee cirkelvormige betonnen vlakbodemreservoirs rusten op een betonnen draagconstructie, het geheel omhuld door een sober vormgegeven bakstenen schild. Het aangebouwde trappenhuis heeft de vorm van een afgeplatte cilinder.
Windmolen ‘De Hoop’ (Liesboslaan 35, Princenhage) is een zeer hoge ronde stellingkorenmolen uit 1898-'99. Sinds 1927 is de molen van stelling, kap en wieken ontdaan.
Het noodpompstation (Ulvenhoutselaan 85, Ginneken) voor de drinkwaterleiding dateert uit 1904. Het heeft een verhoogd middendeel voor het pomphuis en twee zijvleugels voor de dienstruimten.
Bioscoop ‘Grand Theatre’ (Van Coothplein 17) verrees in 1919 naar ontwerp van J. Bilsen in een mengeling van neobarok, oriëntaalse vormen en art deco-stijl. Het gebouw heeft een arcade die wordt afgesloten door een toren met achtkantige koepel.
Benzinestation 34 (Teteringsdijk 236) heeft een halfronde, platte betonnen luifel op slanke zuilen. Het gebouw kwam in 1933-'34 tot stand in de stijl van het Nieuwe Bouwen.
Gedenktekenen. De door A. Gips ontworpen Wilhelminafontein werd in 1898 op de Grote Markt geplaatst ter gelegenheid van de troonsbestijging van koningin Wilhelmina. Sinds 1909 staat ze in de as van de Sophiastraat, ter hoogte van de Mauritsstraat. De met waterspuwende kikkers, zeepaardjes en salamanders versierde fontein heeft een natuurstenen bassin en een torenvormige opbouw van siersmeedwerk in het midden. Het gedeeltelijk gepolychromeerde natuurstenen Baronie- of Nassaumonument staat in de as van de Willemstraat bij een ingang van het park Valkenberg. Het is in 1904 naar ontwerp van P.J.H. Cuypers opgericht ter herdenking van de intocht van Engelbrecht van Nassau in Breda in 1404. Op het Kasteelplein staat een bronzen ruiterstandbeeld van koning-stadhouder Willem III uit 1921, gemaakt door T. Dupuis. Het beeldje van schipper Adriaan van Bergen, die in
| |
| |
1590 zijn turfschip voor de Staatse list beschikbaar stelde en het de kasteelwateren binnenvoer, is een werk van G. Rueb uit 1926. Het staat op het Stadserf achter het stadhuis. Het bevrijdingsmonument uit 1954 door N. Steenbergen op de Grote Markt bestaat uit een bewerkte sokkel met zuil, waarop een beeld van Judith met de kop van Holofernes staat.
Park Valkenberg (Catharinastraat). In de jaren dertig van de 16de eeuw werd een park aangelegd in de nabijheid van het blokhuis van het kasteel. Stadhouder Willem III liet een zichtas vrij maken, waardoor kasteel en park meer visuele relatie kregen. Van de in 1686 geplaatste beelden resteert een Herculesbeeld (kopie). Hoewel de stad al in 1812 de beschikking kreeg over het park, werd ze pas in 1882 officieel eigenaar. Naar ontwerp van de Leuvense tuinarchitect Lieven Rosseels legde men vanaf 1887 een nieuw stadspark aan. De oorspronkelijke rechthoekige vijver uit de geometrische 17de-eeuwse aanleg werd vergraven tot een gebogen vijverpartij, waarvan de uiteinden door bosschages werden verhuld. De monumentale ingang aan de Catharinastraat wordt geflankeerd door twee sierlijke gietijzeren lantaarns uit 1860 op hoge, bewerkte natuurstenen voet. Het 19de-eeuwse hekwerk aan weerszijden is afkomstig van de villa ‘Rozenhof’ te Dordrecht. Bij een ingrijpende reorganisatie in 1995-'96 behield men de hoofdstructuur van het park, maar de paden en wegen werden verbreed en de karakteristieke heesterbeplanting verwijderd.
Het Wilhelminapark (Wilheminastraat) werd in 1892-'94 aangelegd naar ontwerp van L.A. Springer als centrum van een villawijk op de vrijgekomen gronden van de vesting. Het park, dat wordt doorsneden door de Wilhelminastraat, telt twee waterpartijen, die het karakter van een meanderende rivier met glooiende oevers hebben. De vijvers worden omgeven door cirkel- en ellipsvormige padenpatronen. In 1926 heeft men het park op advies van Springer grotendeels nieuw ingeplant. In het park staat een gemetselde bank van F. Verwoerd uit 1930.
Op de Herv. begraafplaats Haagveld (Haagweg ong.), in 1826-'28 gelijktijdig aangelegd met de R.K.
Breda, Kasteel Bouvigne (1975)
begraafplaats Zuilen, bevindt zich het gietijzeren grafmonument van Cornelis Jan Wouter Nahuys, heer van Burgst († 1834). De instrumenten verwijzen naar zijn liefhebberij: de natuurkunde. Langs de heg die de scheiding vormt met het katholieke gedeelte bevinden zich grafmonumenten van vooraanstaande Bredase families als Rueb, Pels-Rijcken en Van Slingeland.
Gageldonk (Gageldonkseweg 39). Van dit nu binnen de bebouwde kom van Breda gelegen kasteel, dat in 1573 door de watergeuzen werd verwoest, resteert de uit omstreeks 1525 daterende poorttoren van de voorburcht. Deze toren met rieten zadeldak tussen bakstenen topgevels, is opgenomen in een 19de-eeuwse langgevelboerderij; dakmoeten in de zijmuren geven aan dat de aansluitende bebouwing oorspronkelijk hoger was. De hoofdpoort en het naastgelegen voetgangerspoortje, beide met geprofileerde korfbogige togen, zijn dichtgemetseld. Boven de hoofdpoort zit een lege beeldnis. Het vrij kleine kasteel, waarvan de funderingen in 1973 werden opgegraven, dateerde uit dezelfde tijd als het poortgebouw.
Kasteel Bouvigne (Laan van Bouvigne 5, Ginneken), ten zuiden van de stad, is een omgracht vierkant
| |
| |
Breda, Kasteel Bouvigne, plattegrond begane grond
gebouw, waarvan de bakstenen gevels deels zijn voorzien van speklagen. Het kasteel kwam in een aantal fasen tot stand. Het oudst is het, waarschijnlijk 15de-eeuwse, westelijke deel van het gebouw met de zeskantige toren op de noordwesthoek. Die vleugel en de in het tweede kwart van de 16de eeuw door Godert van Brecht haaks aangebouwde oostvleugel lagen aan een rechthoekige binnenplaats. Omstreeks 1615 heeft Baptist Keermans deze binnenplaats volgebouwd en de noordwesttoren verhoogd tot een belvedère. De nieuwe zuidgevel kreeg een uitspringende ingangspartij met maniëristische natuurstenen poort. Bij verbouwingen omstreeks 1800 werden de buitengevels gepleisterd. In het interieur is het toen aangebrachte stucwerk in Lodewijk XVI-stijl nog gedeeltelijk aanwezig. Van 1901 van 1920 was het kasteel in bezit van Leopold de Bruyn. Hij liet het gebouw in fasen restaureren en ontpleisteren. In 1907 kwamen de bijgebouwen in neorenaissance-stijl tot stand. Rond het huis liet hij geometrische tuinen aanleggen. |
|