Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Toe-gift.
SIet: hier hebt gy Iongelingen
(In 't geheel) het Twede-deel:
Hoord den Distelvink eens singen:
Luysterd na sijn held're-keel:
Want hy voerd sijn stem vry hoger.
Als hy eertijds plach te doen:
En sijn harssens worden droger,
Om sich tot de Bron te spoên.
Zegen-sangen, Lof-gedichten,
Kloekaards-roem en Heldens-lof,
Trouwe-lessen om te stichten:
Van een ander maat en stof.
Hebt gy dan gesien de Blaad'ren?
Siet het Bloeysel van de Boom:
Om de Vruchten ook te naad'ren:
An des levens-water-stroom.
Lek're-oren, scherpe-tongen,
Kiest, en kaud, bedild, en laakt:
'k Sing, gelijk ik heb gesongen:
't Zy ook wat gy segt, of maakt:
'k Acht geen keffen van de honden:
Noch het snappen van een sot:
Mits de Ga naar margenoot+Konst (met duysend-monden)
Hem bestraft die haar bespot.
t'Amsterdam, Gedrukt by Pieter Dirksz. Boeteman, wonende in St. Niclaas-straat. Ao. 1649. |
|