Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– AuteursrechtvrijLof-sang Der Israëllitische-Vrouwen: An de Over-winnende-Helden, Saul, en David.1 Sam: 18: 7. [1 Voor-Sang.]
KOmt hier ô Vrouwelijk-geslacht
Met Trommelen, en Velen:
Versaamd een rey, in u gedacht:
En singt (met held re-kelen)
Den lof van d' Alder-Helden-Held:
Die 't hoofd der Dap'ren heeft geveld,
Daar-om sijn Roem verteld'
Bly, onder 't spelen.
| |
[pagina 107]
| |
2
Dit's David Isai jonger Soon:Ga naar margenoot+
Een schrik der Philisténan:Ga naar margenoot+
Den Hémel reyk hem Sauls Kroon.Ga naar margenoot+
Sijn Sonne (eerst verschénenGa naar margenoot+
In het Bou-vallig Israel)
Verlicht de duyst're-nachten, wel,
Verdrijft diens dampen, snel,
En mist met énen.
3 Tegen-sang.
Siet Iacobs-Helden (in den strijd)
Bekranst met Lauwer-bladen,
Die maken Vrou, en Kind verblijd,
Door mannelijke-daden:
Van 't Heyr der Heydenen (dat vlood)
Heeft Saul Duysenden Gedood.
Die met sijn Boge schoot,
En wreekten 't smaden:
4
So Zegend God het Huys van Kis,
In Isrels eerste-Koning:
Die (onder 't volk) de langste is:Ga naar margenoot+
Een aartige-vertoning'Ga naar margenoot+
Van 't Goddelijk gesproken woord,Ga naar margenoot+
Dat Benjamin den Staf behoord:
't Geen Juda (half verstoort)
Neem tot verschoning'.
5 Sluyt-Sang.
Maar David heeft (met kloeker-hand)
Tien-duysenden verslagen:
De grootste zegen van ons Land
Is van hem wech gedragen:
Gelijk de Leeuw, en wrede-Beer,Ga naar margenoot+
Versloeg hy 't puyk van 's Vyands-Heyr:Ga naar margenoot+
(Gewapend met Geweer.)Ga naar margenoot+
Hy dorst het wagen.
| |
[pagina 108]
| |
6
Ga naar margenoot+Dees' sware val van Goliath,
Ga naar margenoot+(Gevolgd van so veel vallen)
Die schreyd de straten door te Gath,
En binnen Ekrons-wallen.
Dies is 't Gerucht van hem noyt moe:
Ga naar margenoot+Den Staf die held na Juda toe:
En 's Harders straffe-roe
Rijst, boven allen
7
Dit stemd de God van Abraham,
De God, Isaacs-vertrouwen,
De hoop van Iacob en sijn Stam,
En al die op hem bouwen:
Ga naar margenoot+Hy neemt een Harder van het Vee
Ga naar margenoot+En steld hem in een Konings-stee.
Ga naar margenoot+Dit doet hy David mee.
Dies juygd ô! Vrouwen.
|
|