Den distelvink
(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Die my behaagd
In alle graden,
Lieve Vriendin,
Daar ik voor kniel:
An-siet u staaf,
In dit benouwen,
ô! Amstels- pronk:
ô! waardste haaf:
ô! Bloem der Vrouwen,
Lest doch dees' vonk.
2.
Dees' vonk, dees' brand,
Ja duysend-vlammen,
Daar in mijn hart
Bedoven leyd:
Doen ik u schand?
Wild niet vergrammen:
t' Is liefdens-smart,
Die 'talles seyd:
Het innig-Vuur
Doet my dus vleyen,
Om u te zijn:
Dit valt my suur,
En doet my schreyen.
Door groote pijn.
3.
Ik kil, van kou,
En gloey, van hette,
Ik smacht van dorst,
En ik versmelt:
Ik sterf, van rou,
So Hymens wette,
In uwe borst,
Niet word gesteld.
| |
[pagina 69]
| |
Ik eys de wraak,
En ben dit plichtig:
Mijn hart, an-vaard
Een goede-saak,
Sy is gewichtig,
Die my beswaard.
4.
Is dit niet vreemd
Om te versinnen?
Het Vuur, en 't Ys,
Zijn t' saam verseld:
't Is so gy 't neemt
Want van der Minnen
Verwacht ik spijs,
Die 't hart op-weld:
Wiens waan, een vloed
Van brakke-tranen
Uyt d' Ogen spoeld:
Om van de gloed
U te vermanen,
Die 't harte voeld.
5.
An-siet mijn bleek-
Getaande-wangen,
Daar 't siltig-nat
Steeds over rold:
(Als uyt een beek)
Door 't vinnig-prangen,
Mijns waardste-schat:
Die my bekold,
Bekold, of eêr
(In schijn) betoverd,
Door het gesicht
Haar's oogjes, teer,
| |
[pagina 70]
| |
Met glans beloverd.
Als Phoebus licht.
6.
Gy hebt dit Rif,
Geheel gegyseld,
In boeyens, van
Het blinde-Wicht:
Wiens pijls-gegrif,
Het hart op-vyseld:
Dat ik (als Pan)
Na Minnaars plicht,
Het Vuur om-hels',
En wil om-armen
Het heetste-heet,
'tGeen my by els',
En lind', doet karmen
Dit, so gy weet.
7.
Een Grissioen
Sal u beschamen,
Mits dat gy zijt
Verhard, als staal:
Wat sal ik doen?
't Is al te samen
Vergeefs: 't hart lijd
De grootste quaal.
Gy zijt een Beul,
Gy doet my sterven
Wel duysend doôn:
Gy zijt mijn heul,
Ik soek te erven.
Een kus uw 's koon.
8.
Seg doch de Reên
Van uwe wreedheyt?
| |
[pagina 71]
| |
Nu ik my buyg
Voor u alleen:
En mijn geween,
U al het leetseyt
Dat ik betuyg,
Met naar gesteen:
Al ben ik kleyn
In het an-schouwen,
De geest is groot,
Die 't harte, reyn
(Om u) sal houwen,
Tot in de dood.
|
|