Brieven (2 delen)

Aan P. Arriëns³⁾.

417. Wildenborch den 3 Febr. 1820:

Weledelgestrenge Heer

Het stilzwijgen dat doorgaans bij de vermelding van den aanval op Algiers door de Engelsche schrijvers wordt in acht genomen opzigtelijk de tegen-

3) Kapitein ter zee, hij woonde in Velp. Deze brief naar aanleiding van De Tuchtiging der Algerijnen, bundel 1820, I blz. 131. Zie ook blz. 13-15, waar Staring Arriëns noemt en gebruik maakt van de inlichtingen in diens antwoord gegeven. Dat de zaak St. ter harte ging, blijkt al uit den Alg. Konst en Letterbode 1816, blz. 215: Uitstorting van het hart. (Als de Tuchtiging der Alexandrijnen werd bekend gemaakt) en bundel 1837, IV, blz. 54.

[p. 312]

woordigheid van de Nederlandsche Vloot doet mij ten uiterste verlangen naar eene opgave van de sterkte der Britsche Equipagies en het verlies aan doden en gekwetsten dat dezelven voor Algiers hebben ondergaan, dewijl toch daar uit blijken moet of ons verlies van 11 doden en 56 gekwetsten in vergelijking met dat der Engelschen zo gering is dat hetzelve aan de andere zijde van het Kanaal geene melding van onze brave zeeluiden verdient’....

St. ontving graag inlichting, hij zal ‘een bescheiden en voor niemand beledigend gebruik’ hiervan maken ‘bij ons lezend publiek’.