Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan den Min. v. Binnenl. ZakenGa naar voetnoot2).415. ter Wildenborch den 17 October 1815:Hoogedelgestrenge Heer
Ik ben aan eene verkeerde bestelling, waardoor mijn Brief, v.d. 19 September ll. aan den Heer Wenckebach als Secretaris bij het Departement van Binnenl. Zaken geadresseerd, aan den Heer Secretaris van Staat voor dat Departement is ter hand gesteld een gulhartig bewijs van Uwer Excellenties aandenken verschuldigd dat mij ten uitersten gestreeld heeft. Ik bidde Uwe Excellentie zich overtuigd te houden dat van mijne zijde de geheugenis onzer vriendschappelijke betrekking voor ruim 30 jaren, onzer nooit in benijding ontaarde naijver op de Goudsche scholen en onzer eenparige lust om van de lessen van onzen waardigen en mij ook nog onvergetelijken MeesterGa naar voetnoot3) gebruik te maken niet minder levend dan bij UWHEdG. is gebleven - zodat ik dan ook mijnen Primus op zijn loopbaan als Staatsman nimmer uit het oog ben kwijt geraakt en mij altoos opregtelijk heb verblijd in het welverdiende loon van eer en aanzien niet alleen maar evenzeer van den lof van allen die op verlichting en braafheid mogen aanspraak maken welke hem heeft mogen te beurt vallen. Voor de verpligtende mededeling van mijn geschrijf aan den Heer Rheinwardt betuige ik mijne schuldige erkentenis - werd het in der daad mogelijk bevonden om van Java als een wijnland partij te trekken zulks zoude t' eeniger tijd van belangrijke gevolgen kunnen zijn. Het heeft mij altoos in vroeger dagen voor ons Vaderland leed gedaan dat men de gunstige gelegenheid van de Kaap ten dien opzigte met zo onverschillige ogen bleek te beschouwen. Wij hebben zo het mij voorkomt, niet weinig reden ons te verheugen over het Besluit des KoningsGa naar voetnoot4) omtrend de inrigting van het Hoger Onderwijs. Wie zoude niet met zo veel als ons in hetzelve beloofd wordt dankbaar te vrede zijn en zich geene kleine opoffering van eigen denkbeelden getroosten | |
[pagina 307]
| |
waar een of ander artikel niet geheel met dezelve overeenstemmen mogt. - Ik tenminste heb onder andren, zonder al te veel spijt mijne hoop zien verdwijnen dat ter dezer gelegenheid terwijl aan den eenen kant een voorafgaand examen in de grieksche en latijnsche talen bepaald werd gevonden als eene conditio sine qua non, om tot de eigentlijk geleerde studiën op de Academiën te worden toegelaten, aan de andere zijde het Latijn als spreek en schrijftaal op dezelve zijn afscheid hadde gekregen, omdat mij toch hetgeen ten tijde van onze vaderen voor het Latijnspreken en schrijven pleitte thans voorkwam de schaal niet langer te kunnen doorhalen, ten ware de mogendheden mogten besluiten om de fransche Taal in het Diplomatieke door de Latijnsche te laten vervangen. Art. 50Ga naar voetnoot1) kan ook nu nog veel toebrengen om de Nederlandsche Taal een gelijken tred met de wetenschappen te doen houden. Jammer dat aan de Athenaeën de vierde ProfessorGa naar voetnoot2), als er geen zesde is niet over de Nederduitsche Taal- en Letterkunde collegie mòèt houden!Ga naar voetnoot3) Het Reglement in den 23sten ArtikelGa naar voetnoot4) vermeld is in te goede handen om geen vertrouwen te doen koesteren dat onze aankomende schooljeugd eindelijk min vervelende, en min aanstotelijke boeken in de handen zal krijgen dan ons in den Erasmus, de Tristia, alle de Eclogen van Virgilius, den volledigen Ovidius, den volledigen Suetonius en den volledigen Terentius eenmaal toegereikt werden. Artikel 5Ga naar voetnoot5) zal een misbruik weren dat waarlijk al te grof liep! Met één woord ons Reglement mag zich ook bij onze OverRhijnsche Buren laten zien, en ik wensch den Minister geluk, dien het mag gebeuren aan dit goede en aan zo veel andere de handen te slaan. - Mijn lot heeft mij in bekrompener sfeer van werking hier geplaatst - ik voeg in geene ruimer en hetgeen ik aan mijne kinderen verpligt ben zoude bovendien | |
[pagina 308]
| |
niet toelaten, dat ik mij uit mijnen kring verwijderde. Evenwel heb ik getracht niet alleen voor mijzelven en de mijnen te leven, schoon het toenemen van mijnen huislijken omslag mij bewoog om bij de aanstelling van den Raadpensionaris geen blijk te geven dat ik als Lid van het Dep. Bestuur wenschte gecontinueerd te zijnGa naar voetnoot1). Ik heb voor de boeren een schoolhuis gebouwd en onderhoude voor hun een schoolmeester zo dat ons opgroeïend geslacht nu kan lezen en schrijven - iets dat het vroegere geen van beiden verstond. 't Is mij gelukt in 't Quartier van Zutphen de koepokken het eerst op het Platte Land te brengen en rondom te verspreiden door de herhaalde inenting van een aanzienlijk getal kinderen tevens. Door een waterleidingGa naar voetnoot2) van omtrend een uur gaans lang ben ik geslaagd om eenige honderden, voor 't geringste gedeelte mij toebehorende, morgens land, dat somwijlen zelfs in den zomer kon' onderlopen van het overtollige nat [te] bevrijden en voor beter cultuur vatbaar te maken enz. Koning Lodewijk en Keizer Napoleon hebben mij dan ook eervolle blijken van hunne goedkeuring gegeven! - de eerste heeft mij Kiezer gemaaktGa naar voetnoot3) en onder den anderen heb ik, behalve dat ik CantonspresidentGa naar voetnoot4) was, twee jaren lang drie conscriptiën door het MaireskruisGa naar voetnoot5) getorscht en den adelaar op de Fokstengpen gedragen. Dit weinige vertrouw ik dat UWHEDGestr. ter dezer gelegenheid wel van mijne loopbaan zal hebben willen vernemen. Ik voeg er niets meer bij, omdat ik de werkzaamheden van UWHEDGestrs. gewigtigen post eerbiedig en niet onbescheiden zijn wil bij de beantwoording die ik aan Deszelfs, zo gulhartige letters meende verpligt te wezen. Ik bevele mij der voortduring van UWHEDGestrs. veelgeschatte vriendschap aan en heb de eer met zeer bijzondere hoogachting te zijn
Hoogedelgestrenge Heer Uwer Excellenties zeer gehoorzame en ootmoedige dienaar A.C.W. Staring. |
|