Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekend
[pagina 301]
| |
VIII
| |
[pagina 303]
| |
Aan Mr. F.W. BoersGa naar voetnoot1).414. ter Wildenborch den 19 Febr. 1814Ga naar voetnoot2):Boers is benoemd in de ‘Commissie tot de HogescholenGa naar voetnoot3)’ en Staring vraagt hem nu ‘het geduld te willen hebben van mij een ogenblik.... te horen en de toegevendheid om mijn gesnap dienaangaande niet voor bemoeizucht te houden maar.... belangstelling in eene zaak waarvan mij het gewigt onberekenbaar schijnt’.... ‘Bij de veranderingen welke hier te Land buiten uitheemsch geweld zijn voorgevallen en waarvan ik enkele voor gelukkig houde had ik wel gewenscht dat men voor zulken kleinen Staat als de onze schikkingen had beraamd, om, bij slot, maar ééne Universiteit te krijgen - op een zeer grote schaal aangelegd. Niet alleen omdat men door de vereeniging der fondsen tot meerder Hogescholen nodig iets groters met minder uitgaaf konde tot stand brengen - maar wel voornamentlijk omdat het mij altoos ten alleruiterste nuttig is toegeschenen dat het opkomend geslacht van het gehele Land in de gelegenheid word gesteld om hetzelfde onderwijs te genieten en elkander te leren kennen, als moetende hier uit door den tijd eene gelukkige samenstemming in de denk- en handelwijs van Hoge Regerings, Magistraatsleden enz. geboren worden terwijl de aankweking der Letteren daarenboven ook zeer zoude worden bevorderd door de vriendschappelijke betrekkingen welke op zulk eene grote Universiteit tuschen de jeugd uit alle oorden van het Land tesamen gevloeid zouden ontstaan. - Doch aan een éénige academie is nu wel niet te denken; dit | |
[pagina 304]
| |
gevoel ik; nochtans komt het mij voor, dat er nog ièts zeer goeds te doen zonde wezen; hierin bestaand: dat ten minste één der tegenwoordige Universiteiten uitsluitend met een zeker getal door het Land welbetaalde Roomsche Professoren in de Theologie en Philosophie werde voorzien, ten einde aldaar die Roomsche jongelieden zouden kunnen studeeren die Pastoors willen worden. De dagelijksche omgang dier Professoren en Studenten met Protestanten zoude, dunkt mij, zeer geschikt zijn om allengs een meer liberalen geest in dezelve te brengen en 's Lands Regering koude dan eindelijk de vreemdelingen en elders onderwezen geestelijken uit de Pastoorsplaatsen weren, als lerende toch de ondervinding, hìèr ten minsten, dat zulken daarin zeer zelden eenen goeden geest onder de ingezetenen aankweken - Allengs zoude men dusdoende ook inlandsche Roomsche Professoren kunnen krijgen - vond men dezelve dadelijk des te beter. Ik ga nu over tot een twede pium desiderium; dat is dat onze Universiteiten zo men in de negentiende eeuw de wetenschappen bij ons nog in het Europische SanscritGa naar voetnoot1) wil blijven onderwijzen voor het minst ophouden om zich zo volstrektelijk als te voren aftescheiden van de belangen der moederspraak, en er bij iedere faculteit een paar of meer collegiën in het Nederduitsch worden gelezen - niet alleen ten einde ook ongeletterden gelegenheid te verschaffen om van het openbaar onderwijs gebruik te maken, maar wel voornamentlijk opdat de Wetenschappen ten laasten ook Nederduitsch leren spreken en onze taal met den menschelijken geest voortga. De grote beschaving en verrijking van het Hoogduitsch in de laatste jaren komt mij voor dat dezelve grotendeels te danken heeft aan de moeite die zich de Leeraars op de Hoge scholen in Duitschland hebben moeten geven om hunne onderwijs in allerlei vakken met woorden van uit hunne Moederspraak te bekleden. - Ik ben zo zeer voor het aanleren der oude talen als iemand, en zoude zelfs wenschen dat bij het Latijn ook het Grieks op onze publieke scholen voortaan met ernst werd onderwezen - maar, terwijl een geleerde nu toch eenmaal genoodzaakt is geworden om behalven Grieksch en Latijn nog drie of vier levende talen te leeren kan ik niet zien dat men er veel bij lijden zoude al wierd gelijk voor ruim 200 jaren in onze Kerken, zo ook ten langen lesten in de Scholen dat Latijn afgeschaft dat geen uitsluitende taal der geleerdheid is gebleven en behalven het armhouden der Moedertaal nog die allernadeligste werking doet, dat het gehoorde op de Collegiën door de studenten niet genoeg in het dagelijksche leven wordt overgebragt en de Leeraar hetgeen hij voordraagt niet gemeenzaam en praktikaal kan maken zonder dikmaal eene taal te spreken waarbij Cicero de haren te | |
[pagina t.o. 304]
| |
MINUUT VAN EEN BRIEF VAN Mr. A.C.W. STARING (zie brief 414).
(Proeve zijner werkwijze) | |
[pagina 305]
| |
berge zouden rijzen indien hij dezelve horen konde - waarom hij zich dan ook doorgaans van den door mij bedoelden trant onthoudt en die predikanten eenigzins navolgt, die altoos over de pligten van den Christen spreken maar nooit aan ouders, aan kinderen, aan amptenaren, aan Handwerkers zeggen, wat zij bepaaldelijk als zodanig te doen hebben om Christelijk te handelen’.... St. herinnert zich een Notitia Reipublicae Batavae te hebben gehoord, waar over de O.I. Compagnie, sluizen, scheepskameelen enz. werd gesproken. ‘En nu een derde punt! - Het is mij altoos voorgekomen dat op onze Academiën geenszins voldoende gronden werden gelegd waarop aanstaande Regenten van Steden, toekomstige Gecommitteerden en allerlei Regerings-collegiën in de Admiraliteit - in de Oostindische Compagnie - in collegiën van financieele en Dominiale administraties na hun vertrek van de Hogescholen konden voortbouwen, en dat er dus Nederduitsche Collegiën behoorden te worden gehouden, waarin, om dit eerst te noemen! de Jongeluiden zich konden oefenen om mondeling op een voorstel te adviseeren en over hun opgegeven onderwerpen schriftelijke Memoriën, Advizen, Rapporten, Verbalen, Requesten, Resolutiën, officieele Brieven en dergelijke optestellen, en waarbij hun dan ook een begrip van het notuleeren van gehoorde zaken diende te worden bijgebragt’.... Hij noemt een aantal onderwerpen, waarover ook in de Moedertaal moet college gegeven worden: Belasting, Politie, Domein, Wisselrecht, Banken, Zeerecht, kennis der Koopwaren, Natuur- en Scheikunde op landbouw toepasselijk enz.; de Rivieren en hun beteugeling; ‘de Historie van ons Vaderland niet verschrompeld tot de historie van één gewest’. Hij wil meer onderwerpen in één hand geven en jongelui soms alleen benoemen na geslaagd examen. ‘Wijders geloof ik dat het ter verbanning van de nog uit woester eeuwen overgebleven losbandigheid der studeerende jeugd beter is dat de Policie over dezelven niet directelijk en uitsluitend toebetrouwd worde aan de Professoren die mij daarmede ook meer geplaagd dan vereerd schijnen te worden. Men konde intuschen omtrend de cives academici ten aanzien van diffameerende straffen, het straffen door geldboete enz. eenig onderscheid maken - en er diende zeker altoos Professoren mede te zitten over de transgressie van studenten. Dat - en hiermede zal ik ophouden UWEDgestrs geduld meer te vergen - dat bij eene verbeterde inrigting onzer Universiteiten, de Leijdsche Bibliotheek dadelijk van een behoorlijk locaal en van een goed fonds tot voortgaande verrijking (zo er zulks niet is) behoorde voorzien - dat over dezelve een onder verscheide personen verdeeld opzigt verordend en derzelver | |
[pagina 306]
| |
gebruik aan de studeerende jeugd meer gemaklijk gemaakt diende te worden, is, dunkt mij, iets dat van zelf spreekt en waarvoor de eer der Natie zowel als het belang der wetenschappen sederd lang heeft gepleit’Ga naar voetnoot1).... |
|