Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan Mr. L.C.R. Copes van CattenburchGa naar voetnoot3).394. Wildenb. 20 Mei 32:Hoogwelgeboren Heer en Vriend.
Eindelijk heeft Immerzeel - de beslommering van zijn verhuizen naar Amsterdam te boven - het inbinden klaar gekregen van een twede verzameling gedichten, die hij sedert maanden van mij afgedrukt had liggen. Hij schreef mij zulks gisteren en ik heb hem verzocht een exemplaar aan UwHWgeb. te adresseeren, waarin op Bladz. 112 de wakkere Gerard van Mierop van 't jaar 1507 (met een enkel woord toegelicht in den Bladwijzer) aan onzen Schoonbroeder geadresseerd voorkomt.Ga naar voetnoot4) Ik verzocht tevens aan Immerzeel om een Exemplaar in Marokkijn gebonden bij te leggen, dat ik voor Z.M. bestemd had als op bldzn. 164 en 188 het tragiesch Einde van de Diep-Egge vermeldend: of het bij rustiger tijden nog eens aanleiding | |
[pagina 283]
| |
geven mogt tot beproeving van een middel dat na dien tijd tot mijn grote voldoening niet als onverschillig is beschouwd door twee schrijvers over onzen Waterstaat: de Heren van Rechteren en van der Wijck. Thàns gevoel ik dat aan zulke dingen niet te denken is - maar, zoud' aan Zijne Majesteit het Exemplaar worden aangeboden dan kon zulks niet later. Doch ben ik nu ook onbescheiden wanneer ik andermaal van UwHWgeb. verge om namens mij den Koning te verzoeken om mij wel te willen vereren door het aannemen van deze kleine blijk van mijn eerbied en verknochtheid? - Kan deze aanbieding zonder een daar bij gevoegden brief geschieden - wordt daardoor ook tegen etikette gezondigd? - Dit zijn bedenkingen die de oude kluizenaar achter den Lochemer Berg zit te maken en die hij hoopt dat zich gunstig voor hem kunnen oplossen - maar kan dat niet - zo geef ik hem, bid ik, slechts den nodigen wenk met een enkel woord en hij zal zich naar denzelven rigten. Bij de verandering van het Engelsche MinisterieGa naar voetnoot1) komt het misschien goed dat in mijn Rijmen bldz. 169 het ‘wijzen en braven niet te na gesproken’ wordt gelezen. Het Epigram aan de Britten was reeds in 't vorige Jaar gedrukt. Op bladz. 153 had ik ook mijn schoonzoon kunnen gedenken die mede vrijwillig bij ons leger heeft gediend. Wij hebben zijn Dochtertje gedurende zijn afzijn tot ons genomen. Haar bijzijn heeft ons over het verlies van onzen braven Zeeman helpen troosten. Hartelijk moet ik UwHWgeb. nog danken voor de muzikale bezorgingGa naar voetnoot2). De omstandigheden waren voor die kleinigheid niet gunstig! Habent sua fata libelli! Wij zien in de volgende maand Broeder en Zuster van Mierop te gemoet. 't Is goed dat zij bij deze geheel onzomersche koude niet op reis zijn gegaan. Gelief bid ik, ons bij Mevrouw van Cattenburg van ons pligtelijk respect te kwijten en de betuiging aan te nemen van de bijzondere hoogachting waarmede ik de eer heb te verblijven |
|