Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan zijn eerste vrouw Everdina Maria van Löben SelsGa naar voetnoot1).Mademoiselle de Löben Sels chez Mr. le Baron de BalverenGa naar voetnoot2) | |
28. Wildenborch den 7 Juli 1790:Lieve Dientjen!
Hoe gaerne had ik u mondeling meegedeeld wat ik nu deezen doden Brief moet aanvertrouwen! - Ik had gehoopt om in Nijmegen daartoe gelegenheid te vinden, en was er daarom heengereisd, maar ik ben ongetroost van daar teruggekeerd! evenwel met die voldoening, dat ik er u gezien heb. Wat ik u te zeggen heb, beste Dientjen, is van 't uiterst belang voor mij - 't is iets dat, lang reeds, mijn eenigste gedachte geweest is: De gelegenheid die ik deezen winter gehad heb om u in een gemeenzamen omgang nader te leeren kennen, heeft met de eerbiedigste hoogachting het tederst gevoel van liefde voor U in mij opgewekt, en dit gevoel is onafscheidbaar van mijn leven geworden. Mijne ouders billijken deeze liefde ten hoogsten; ik durf mij alzoo vrijmoedig aan U verklaren, en ik mòèt het doen al mògt ik niet, omdat het mij onmogelijk valt langer agterhoudend te zijn en een onverschilligheid te vertonen waarvan mijn ziel zo ver is! Daar staat dan 't woord, lieve, beste Dientje! - en nu het antwoord? - d'Onzekerheid waarin ik dit verwacht pijnigt mij meer dan ik uitdrukken kan - ik verg het u evenwel niet onberaden af, lieve Dientjen - ik zoek u door niets te verrassen - ik vertrouw te veel dat uw goed, gevoelig hart zich aan de plaats van het mijne stellen, en mij geen ligtgezegd woord lang onthouden zal, zodra gij het zeggen kùnt. | |
[pagina 40]
| |
Is uw hart nog geheel vrij, lieve Dientjen? - zie daar de vraag waarmeê ik moest begonnen hebben! - zoudt ge denken dat ik eens de man van uwe keuze zou' kunnen zijn? - Immers uwe Ouders zouden niets tegen mij hebben? - Hoe verduur ik dien langen, langen tijd waarin ik het antwoord op deeze vragen missen moet! Kon ik mijn geheele hart voor u openleggen, lieve Dientjen - kon ik u die zuivere, veredelende gewaarwordingen slechts schetsen, die uw denkbeeld in mijn hart omringen, dan dorst ik hopen dat gij mij bescheidenheid genoeg zoudt toetrouwen om deezen met een paar woorden te beantwoorden en mij ten minsten dit te durven zeggen: of ik hopen mag? Of mag ik hierom niet bidden? - en zal uw afwezen van hier dan nog maanden duuren, beste Dientjen? - - Vergun mij nu en dan een kleine plaats in uw gedachten, beminnelijk, edel Meisjen! - verbeeld u eens somwijlen in welk een vreesselijke ongewisheid ik omgeslingerd worde - hoe mij de vrees moet doen lijden! - hoe hard het mij zijn moet niets van u te kunnen horen, als met een enkel woord! en geloof dan toch dit: dat een enkele wenk van geen onverschilligheid de vuurige tederheid mijner liefde met een duurzaamheid zal bezegelen waarvan uwe Deugden de waarborgen zijn! Ik ben met de tederste hoogachting en ('t is gezegd, lieve Dientjen!) met de zuiverste, heiligste liefde
Uwen eerbiedigen gehoorzamen Dienaar A.C.W. Staring. | |
29. Wildenborch den 30 Aug. 1790:Lieve Dientje!
Ik mag u dan op HoekelumGa naar voetnoot1) niet komen zien! hoe veel zoete hoop is hierdoor voor mij verijdeld, en hoe weinig wordt mijn gemis vervuld door de toelating om aan U te mogen schrijven! Evenwel, zo ik wist dat Dientje deezen Brief slechts met een zweem van genoegen openen zou! Hoe weinig weet ik dit. Doch, kunt gij 't U verbeelden, lieve Dientje, hoe ik hier in mijne eenzaamheid zit, zonder iemand wien ik mijn hart kan meedeelen, en, hoe ik hier gezeten heb, toen mij het vermissen van eenen brief, dien ik tot nog toe vergeefsch op de post | |
[pagina 41]
| |
heb laten navragen, weken lang in de onlijdelijkste ongewisheid hieldt? - Zo uw gevoelig hart zich iets daarvan voorstellen kan, lieve Dientje, dan durf ik hopen, dat gij zult kunnen denken: ‘Die arme Jongen! ik wil hem toch een beetjen troosten, en schrijven hem, al was het maar een paar regels, en al zou er niets uit den brief te halen zijn, dan dat ik leef en gezond ben - ik zal mij verbeelden dat ik aan een goede Kennis schrijf - meer zal hij ook wel niet willen vorderen, en toch, een goede Kennis mag ik hem ook wel hieten, al was ik ook van voorneemen om hem nooit beter naam te geven’. Zo durf ik hopen dat Dientjen dan mogelijk denken zal, en een antwoord van haar hand, hoe onverschillig ook! maakt mij de gunst van hare ouders alles, alles waerd! Ik verlang geen beantwoording van mijnen voorigen, beste Dientjen - zo ik maar eenige letters van U ontvangen mogt, als iemand wien gij geen achting weigeren wilt, dit was mij genoeg! - Laat de liefde aan mijn kant staan, lieve Dientjen, en goedhartige deelneming van een Engel aan de uwe. Een brief, gelijk gij mij schrijven kunt is weinig voor U, en alles voor mij! Hij kan mij weinig gegrond vertrouwen inboezemen - hij geeft mij niet den minsten schijn van eenige aanspraak op uw hart, en toch kan hij mij zo gelukkig maken! Ik herhaal in deezen niet hetgeen in mijnen eersten stondt, beste Dientjen! De betuiging van mijne liefde achte ik eenen al te ongevoeligen overbrenger op te dragen, als ik die met deze eenvormige letters daarneer zet. - Nog eens! Hoe gaern had ik ze zelf naar Hoekelum overgebragt! zo ik dan slechts moed genoeg bezeten had om te zeggen wat in mijn hart omging! Ik durf dezen Brief niet langer uitrekken. Wist ik, of U iets wat mij aangaat in zo ver ten minsten van belang kan zijn, dat het u eenige verloren ogenblikken bezighouden kon, dan voegde ik er nog iets van mijn buitenleven op den Wildenborch bij, in hoop, dat Gij, lieve Dientjen dezelfde stof tot een antwoord op Hoekelum zoudt vinden. - Dit was het middel dat ik mogelijk nog eer eenige regels van uw hand dorst hopen. Vergun mij, beste Dientjen, dat ik met het innigst gevoel van hoogachting en eerbiedige tederheid mij noemen durf
Uwen gehoorzaamsten en onderdanigsten dienaar A.C.W. Staring. | |
[pagina 42]
| |
hebben, toen hij die hemelsche woorden sprak; “ik heb een Brief voor U”. Die goede Ernst!’.... ‘Uw verbeelding kan U Zutphen schilderen, stoute Dientje! och, laat zij dat toch niet doen! laat zij U VelhorstGa naar voetnoot1) te binnen brengen en laat zij dan ook eens, over den Lochemschen weg, naar de heuvels aan d'andere zij van de heide heenzien; ligt krijgt zij dan wel een Ruiter in 't oog, die van die kant komt en regelrecht uwen Broeder Buiten gaat bezoeken! laat het dan toch niet onbemerkt blijven, hoe rad het paerd is, en hoe peinzend Hij is die er op zit! En, kan uwe verbeelding ook horen? Nu, dan blijf zij vooral niet uit de kamer waar Ernst met zijn gast zit!’ Staring kan haar afwezigheid uit Z. bijna niet langer dragen. Zij moet hem ‘Staring noemen’, zooals vroeger en niet ‘zo ijskoud Mijnheer!’ Zijn ouders komen van een reis terug, aan één kant spijt het hem dat hij nu in zijn rust niet meer aan haar zal kunnen denken. Hij hoopt op iets meer zekerheid. | |
31. [Ongedagteekend]:Als Staring niet vreesde de ouders van Dientje te veel lastig te vallen, zou hij zelf gekomen zijn. Hij heeft het woord: misschien! van haar gehoord en hoopt nu op een gunstiger antwoord. ....‘Onthouw mij niet al te lang de zalige genieting van uwe vertrouwelijkheid. - Ik ben nu ongelukkiger, dan toen ik slechts als onverschillig bekende met u omging. Ik kan, ik kan mijnen tegenwoordigen pijnigenden toestand niet verduuren, beste Dientje! Vaarwel, edel Meisje! en dat u Gods Engelen als uwe Zusters bewaken! Mijne gevoelens voor U blijven eeuwig de zuiverste, redelijkste Liefde en de vuurigste tederheid!’.... | |
32. 21 November 1790:‘Hoor, mijn besten Engel! een elendige ring is het niet waerd dat hij zo veel plaats in de kleine ruimte van mijn Dientjes lieven brief besla, en ik wil hem ook niet meer bij mìjn gekrabbel dulden, waar hij, tegen alle recht en reden, wie weet hoeveel van onze tekens verdringt - maar ik moet er toch nog wat van vertellen en laat het dan ook wezen, mijn zoete, als of er nooit van gerept was geworden. Neen, mijn Eenige - nooit is de gedachte in mijn hart gekomen dat geschenken uwe liefde een graan voor mij zouden kunnen doen toenemen - ik heb zelf niet gedacht om ze U als een blijk van mijne liefde te geven - maar het denkbeeld, mijn Dientje, dat gij wel iets van 't mijne voor 't uwe wilt aanzien - zoetste, beste - dit denkbeeld van vereeniging met u, dit was het! | |
[pagina 43]
| |
Zie mij voor edelhartig genoeg aan, mijn Beste, om geen andere beweegredens in mij te vermoeden, en vertrouw, dat gij in uwen Staring een' vriend liefhebt, die ver genoeg in den boezem van zijne lieve vriendin inziet, om te weten, dat zij geen hart voor goud te kopen heeft - en kus mij dan eens tusschen beiden, zoete stoutert. Gij vraagt mij ‘of dat zo wezen moet’. Lieve: ik weet het niet! - nù dragen, of dàn dragen; wat voor order daar op is, hierop heb ik niet gedacht - maar ik argumenteer zo Ik: Dientjen, ik heb u lief! Dientjen: Staring, ik mag u ook wel lijden. Ik: Zo neem dan dit van mij aan, mijn beste, dat ik u ligt geven kan, en dat mij meer genoegen aandoet, als ik het u, ter liefde .van mij, gebruiken zie, als er mij de waerde van tienmaal verdubbeld, ooit geven kan, zo zij in mìjn bezit blijft. In het dàn dragen steekt een denkbeeld dat mij niet aanstaan wil, als waare liefde ouveranderlijk is, mijn eenige, dan is het nù dragen en het dan dragen volkomen één en 't zelfde. Nog iets, stoute Dientje! die vent maakt geen ringen in ééne week en gij hadt mij daarom wel op mijn vragen kunnen antwoorden. Voila mon dernier point, ma chere Soeur! Je viens a la conclusion. ‘Uwe ouders zouden er tegen zijn’ - nu, dan hadt gij hem nog alle dagen incognito een paar uur onder de handschoe kunnen dragen - als ìk het maar wist - maar ik weet het al - gij hebt mij verraden en verkocht, Dientje, en dat is niets minder als strafwaerdig uit de school geklapt - ik wil er juist geen eclatante, maar daarentegen een zeer mijsterieuse satisfactie van hebben dat gij uwe ouders hier van gesproken hebt, ondeugendste Beste - en die genoegdoening moet daar in bestaan dat gij mij bij de eerste gelegenheid van zelf een kus geeft, ik zal uit grote genade jegens de schuldige met een kleinen te vreden zijn. - Want gedaan hebt gij het toch, Dientje! - laat ik u eens in de bruine kijkers zien. - 't is immers waar? - of is het niet waar? nu dan is het recht innig lief van mijn zoete! - evenwel pretendeer ik dan nog dat mij de kus toekomt, omdat ik zo ligt een vermoeden opgeef waarvoor ik zo veel grond heb. Ende hiermede besloten wij de correspondentie over den ringGa naar voetnoot1 - den 21 (geloof ik) van Slachtmaand, anno 1790. | |
[pagina 44]
| |
Hoe hebt gij 't gemaakt dezen avond, mijn Dientje? gij hebt mij beloofd een weinigje aan mij te willen denken - hebt gij 't gedaan? dat ik aan de zoetste gedacht heb bewijst dit briefjen. - Morgen komt LotjenGa naar voetnoot1) - dan krijg ik vrees ik.... raad eens? - och zoete Dientjen!!! uw vrind voor altoos. | |
33. 6 Decbr. 1790:Dientje heeft over haar fouten geschreven. Staring spot er mee en voelt zich tegelijk beschaamd: ‘Apropros! ik hoor daar dat een zekere Juffrouw Everdina Maria zo veel fouten heeft! - dat spijt mij zeer, want anders zou dat met zekeren Antonij Christiaan Wijnand een goed paar kunnen geven, maar deze laatste heeft geen fouten om die reden zullen die twee nu niet langer tot een paar gedestineerd worden, maar zij zullen één wezen!’ | |
34. 31 Decbr. 1790: Vrijdagnacht, even over half twaalf.Tot op dit ogenblik heb ik gekheid zitten schrijven, mijn lieve Lieve - ik wou' u morgen een nieuwjaarswensch zenden, die u een beetjen lachen deet, en was bezig daaraan te rijmen. Maar de zotte verzen kunnen onvolmaakt blijven liggen. - 't Is mij onmogelijk bij het speelen van die klokken in de stilte van den nacht, dat zo even begint, in een gesteldheid van geest te blijven die voor zulk slag van werk geschikt is - in weerwil van mij zelf word ik ernstig - evenwel niet naargeestig!’ Staring is er niet over tevreden dat hij op dit uur niet met Dientje samen is. ‘Ik hou stil met schrijven, om den klokslag af te wachten -.... mijnhorologie, dat voor mij ligt, wijst twee minuten voor twaalf.... en mijn hart klopt! .......... rust .......... de Hanen beginnen te kraaien en nèt begint het airtje op den Toren..... en nu het slaan!..... en nu de laatste slag! 1791’. Hij hoopt vurig het volgende jaar met haar samen in te gaan. ‘'t Is over half één en dus tijd om naar bed te gaan zo ik morgen het kerkuur niet verslapen wil’. - [Hij voegt er een briefje bij, waarin hij haar vraagt bovenstaand briefje als ze tijd heeft ‘met haar hart’ te lezen, maar het anders tot na kerktijd uit te stellen] | |
[pagina 45]
| |
35. [Ongedagteekend]:Goeden morgen, lieve Lieve!
Zeg eens, mijn zoete Diene: als u nu de voet nog even gezwollen is als gisteren en even zo stijf is, en even zeer doet, dat is een klaar bewijs dat Close een ezel is, al was hij dan ook honderdmaal gepromoveerd, en doe mij dan, wat ik smeken en bidden mag, het plaisir om wat van het fleschjen met dat ruikend water te bewaren ten einde den Heer Doctor bij zijn apparietie daar mee naar de ooren te smijten - maar nog iets: volg dan eens een raad die mij dezen nacht door iemand anders dan door Mejuffrouw de Nachtmeer ingegeven is: laat u een pap koken van haver de gort, doet die in een gesloten linnen doek, en leg die warm om de voet en houdt ze zo veel mogelijk warm met er het een of ander om te slaan - vernieuw ook van tijd tot tijd de pap door hem weer boven 't vuur te brengen - probatum est. Houdt na deze operatie de pijn en zwelling van dezen avond niet op, Dieneman - bewaar dan ook wat van de pap, gelijk ge van het water bewaard hebt en geef ze mij mee, dan zal ik ze wel in de Doctorale tronie bezorgen, daar ze in hoort. Dat lijkt nu gekheid, zoete Lieve, maar 't is het toch niet - probeer het wezenlijk eens met de pap. - Zo ge nog geen baat bij Closes middel vindt, dat is toch een klaar bewijs dat hij u niet goed behandeld. - Zeg het ondertusschen uw Doctor niet dat ge iets anders probeeren wilt - mijn raadsman en ik mogten in conflict van Jurisdictie raken, met hem. Nog iets! Helpt u de pap zo behoefd ge den aanstaanden nacht niets om het been te slaan dat ruikt, of brandt, of jeukt, maar iets allereenvouwdigs, dat een geheim blijft totdat de Stoutert mijn raad heeft gevolgd. En nu ten besluite, mijne Zuster: als uw voet nu van nacht wat beter was geworden, zo lach mij helder uit, en verheug u eens met al uw hart, mijn Eenige Lieve, in die zon die daar zo vrolijk door de blaauwe lucht gaat wandelen. Juffrouw Maria gaat toch van den avond niet te kerk. - Mag ik dan wel thee gaan drinken bij..... ik weet nog niet wie..... en komen naderhand? - Nu, mijn zoete Dientje, geen zwaargeestige gedachten, die maar al te ligt door dat stil zitten ontstaan konden, en denk veel aan Hem met wien gij overal mee gaat, in spijt van uwen verrekten voet.
Mijn lieve Dientje! Uw Staring.
Is er ook tijd tot een paar woorden schnjvens? Dag lieve Lieve! | |
[pagina 46]
| |
36. 1 Maart 1791:‘Gisteren braaf gewandeld, mijn lieve Dientjen? welk een schone namiddag, niet waar? - 't was of op de Wildenborch de geheele natuur zich vereenigd hadt om het denkbeeld - dat ik ver van mijn beste Meisjen was een tegenwicht van de zagste gewaarwordingen te geven! het gezang van de Leeuwerikken en 't gefluit van den giedelingGa naar voetnoot1) maakten met het geroep van de wilde eenden en andere watervogels een concert dat mij beter smaakte dan mij dat in 't Weeshuis gevallen zou, als ik dat niet met mijn Dientjen deelde! - o, die nare, nare stad! - wanneer zullen wij er met slaande trommen en vliegende vendels uitmarcheeren, lieve Beste? wanneer eens t'samen de stille genoegens en de ligte zorgen van het Landleven delen? wanneer! wanneer! De natuur loopt reeds met rassche schreden voord naar het tijdstip waarin zij op het schoonst verschijnt. - In spijt van de zee die hef - geheele Wiersche veld agter de Coepel bedekt - die in onzen Meulenboezem golft dat de kanten met schuim bedekt staan en die bijna al onze weiden sederd eenige dagen overstroomd houdt - in spijt van de weekheid van meest al de wandelpaden buiten die van 't bosquet. - In spijt eindelijk van de dorheid van bomen en weiden, laat zich het naderend voorjaar reeds voelen. - Ik roep het van ver eenen zegen toe! - Mijn beste Dientjen wil dit toch wel met mij doen? Mijn Moeder heeft een nieuw leven gekregen! Zij wandelt in den hof. Zij eet goed, zij is opgeruimd - met één woord zij is net het tegendeel van 't geen zij in de stad was. - De verkoudheid van mijn vader duurt nog. Hij is anders wel. Van beide mijne Ouders een hartelijken kus aan de lieve aanstaande Dochter’..... ‘Vergeet ook niet om Lotjen te groeten’..... |
|