Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten(1725)–Jan Jansz. Starter– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Aen de Jonghmans. JY bent de geen mijn soete vriendt Die wel stijf in de kaken bindt, Je snorckt, je poght, en spreeckt soo bout, Als of je ieder waart te stout, Maar in der daadt mijn soete knecht, 't Werdt meer met pracht als daat beslecht. Aen de Dochters. AL is 't schoon datje soete Maeght Een Keurs als andere Dochters draaght, Soo is haar hertjen stouter dan Van ons, hier iemant wesen kan, Ja meynt wel datje voor de hel Een roof soud' durven halen wel. [pagina 25] [p. 25] Vorige Volgende