Friesche lusthof
(1966-1967)–Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
[168] Bruydt-Lofs-Gedicht,Ter Eeren Gualtherus Henricus Gualtheri, Ende Catharina Haghen.Ga naar voetnoot*'t Is noch niet langh gele'en, dat uyt hun blauwe salen
De Donder-Godt Iupyn, zyn soon gebood te halen
De Goden al te saem, om met eerbiedigheydGa naar voetnoot3
Te komen op 't Bancket, dat hy haer had bereyd,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
't Welck doen het lose wicht, (myn oude Cameraetje,
Dat my so menighmael verleyd heeft met een praetje)
Geworden is gewaer, is hy om leegh gedaeld,Ga naar voetnoot5-7Ga naar voetnoot7
En heeft, naer syn gewoont, my weer om hoogh gehaeld;
Tot in den Hemel toe, den Hemel vol van weelden,
10[regelnummer]
Den Hemel, die niet meer beduyd als sinne-beelden.
Wel (seyd ick) soetertje, myn hartje, dien ick min,Ga naar voetnoot11
Wat hebt ghy met u vriend nu weder inde sin?Ga naar voetnoot12
Waer op het wichtje weer, de gantsche Rey der GodenGa naar voetnoot13
Is by den Donder-Godt op een Bancket ontboden:
15[regelnummer]
En wyl sy syn vergaerd, so kan het licht geschie'enGa naar voetnoot15
Dat ghy yet ongemeens sult tot u voordeel sien,Ga naar voetnoot16
[169] Waer uyt ghy stoffe schept om eenigh dicht te dichten,Ga naar voetnoot17
En daer de menschen mee naer u gewoonte stichten.Ga naar voetnoot18
Ick was seer wel te vre'en, verheughd en onbevreest,
20[regelnummer]
Want in dien Hemel had ick menighmael geweest,Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 241]
| |
Daer sagh ick hoe de Go'on in hare setels saten,Ga naar voetnoot21
Blygeestigh van gemoed, sy droncken en sy aten,
En Ceres brocht 't gewas, en Ganimedes schonck,Ga naar voetnoot23
Een yeder greep de kroes, en elck om 't seerste dronck.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ten laetsten, Iupiter verschudde trots syn hayren,Ga naar voetnoot25
Waer op de Goden stil, en sonder spreken waren,
Elck schickten hem ter zyd, een yeder sagh op hem,Ga naar voetnoot27
Die haer aldus aensprack met een verheven stem:Ga naar voetnoot28
Ick, die de Blixem schiet, en klater met het dond'ren,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Kan my (is 't niet wat vreemts?) nu nau genoegh verwond'renGa naar voetnoot30
Van d'ongegronde pracht, en d'ydle grootsigheyd,Ga naar voetnoot31
Die inde harssens van den mensch besloten leyd;
Want ick vermercke, dat sich veel doen Edel noemen,Ga naar voetnoot33
En van hun afkomst en hun staten dapper roemen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Iae achten haer te syn soo grooten eere waerd,Ga naar voetnoot35
Als of sy waren Go'on, ia meerder op der aerd:Ga naar voetnoot36
En Goden syn nochtans besield met hoge Geesten,Ga naar voetnoot37
Sy menschen maer in schyn, en in de daed vaeck beesten,Ga naar voetnoot38
Daer in noch wetenschap, noch konst, noch eer, noch moedt
40[regelnummer]
Te stampen is, hoe eel sy worden opgevoedt.Ga naar voetnoot40
Nu seght my groote Go'on, hert-kenners vande menschen,Ga naar voetnoot41
Wie isser, die my sal vernoegen in myn wenschen?Ga naar voetnoot42
[170] En seggen my waerom d'een mensche so veel lof
Verdiend, en d'ander min? heb ickse uyt een stofGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Niet al-te-saem gemaeckt? en ging Prometheus selven
Niet eenderleije vyer in hare boesems delven?Ga naar voetnoot46
Hoe komt dan dat den een nu d'ander overtreftGa naar voetnoot47
In afkomst, zaet en aerd? en d'eene sich verheftGa naar voetnoot48
Tot Edel? en also al syn geslachte noemt,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Daer hy tot Boeren vaeck veel wyser menschen doemt?Ga naar voetnoot50
| |
[pagina 242]
| |
Hier mede sweegh die Godt, en endighde syn reden.Ga naar voetnoot51
Waer op Minerva uyt haer zetel is getreden
Met Mars verselschapt, en heeft met eerbiedighe'enGa naar voetnoot53
Dus d'hooge Godt Iupijn geantwoord op syn re'en:Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Eerwaerde Vader, dat den een eer op de trappenGa naar voetnoot55
Des lofs als d'ander styght, komt, of door wetenschappen,
Geleerdheyd, wysheyd, deughd, ervarenheyd en konst,
Of door de felle krygh, en door des kryghs-Godts gonst,Ga naar voetnoot58
D'een word door syn verstand en wetenschap verheven,
60[regelnummer]
Tot heerscher van het volck, en inde hand gegevenGa naar voetnoot60
Den staf van 't grootsch gebied, waer in hy dan betoondGa naar voetnoot61
Of in syn borst een e'el of one'el harte woond;
Want so hy in de deughd volhardt, en soo de Staten
Die hy besit, bestierd, dat alle OndersatenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
In voorspoed leven en in rust door syn beleyd,
En dat hy yeder recht, nae recht en billickheyd:Ga naar voetnoot66
Die mensch word van elck een gehouden dan in waerden,Ga naar voetnoot67
En voor een Godt ge-eerd, ia meerder op der aerden,Ga naar voetnoot68
[171] En d'ander wederom word door syn grootsch gemoed,
70[regelnummer]
Wanneer hy onvertsaeghd het selve blijcken doetGa naar voetnoot70
Inde bebloede krijgh, in 't midden der gevaren,Ga naar voetnoot71
Daer hy sich selven noch syn leven soeckt te sparen,
Tot dienste van syn land, maer door zijn moedigheyd,Ga naar voetnoot73
Het flauwe volck verstout, en tot de krijgh aenleyd:Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Niet anders, of sy tot een blyde Bruyloft gingen,Ga naar voetnoot75
En meer door syn beleyd, als door hun kracht, bedwingen
Den Vyand van haer rust, die word met recht gevierd,Ga naar voetnoot77
Tot Oversten erweeld, ge-Adeld, en Laurierd.Ga naar voetnoot78
Dus synder op den Bergh der Eeren veel gestegen,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Op dese wys alleen word d'Adel eerst verkregen.
En op dat hun geslacht, hun kind'ren allegaer,
Oock souden treden in de spooren van haer Va'er,
| |
[pagina 243]
| |
Die noemt men Edel-lie'n, om dat sy souden merckenGa naar voetnoot83
Op d'Ouders Edeldom, en volgen hare wercken:Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Maer soo dat niet geschied, en soo sy van haer aerd
Afwycken, zijn sy gonst, noch eer, noch Adel waerd.Ga naar voetnoot86
Want Deughd baard Edel, die alleenich inde dadenGa naar voetnoot87
Lof-waerdigh uytgerecht bestaet, of wyse raden.
Dit syn de redenen (o groote God!) waer uyt
90[regelnummer]
Den rechten Adel in, en van de menschen spruyt.
Wel wyse Dochter, ghy hebt treflijck op mijn redenGa naar voetnoot91
Geantwoord (sprack Iupijn) waer door ick wel te vreden
En dapper ben vernoeghd, dies schenck ick u tot loonGa naar voetnoot93
Een beed; 't sy wat ghy eyscht, ick sweer u by mijn throonGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
[172] En by den Blixem self, dat ghy die sult genietenGa naar voetnoot95
In spijt van die 't benijd, en wie het mach verdrieten.Ga naar voetnoot96
Ick danck u heuscheyd seer, sprack doe Minerva weer.Ga naar voetnoot97
En dees' is dan de beed dien ick van u begeer:
Het rusteloose wicht heeft met syn heete schichtenGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Een lesscheloose brand doen inde boesems stichtenGa naar voetnoot100
Van twee gelievekens, die beyde syn gedaeldGa naar voetnoot101
Van sulcken Adel als ick voren heb verhaeld.Ga naar voetnoot102
Den eenen een Iongman, die wijslyck in de sporen
Der deughden van syn Vaer treed, (dien hy heeft verloren)
105[regelnummer]
Sijn Vader, segh ick, die door af-komst noch door gonst
Gestegen is tot staet: maer door syn eygen konst:Ga naar voetnoot106
Wiens treffelijck verstand, wiens kloeck en deughdigh levenGa naar voetnoot107
Geleerd' ervarentheyd, hem waerdigh heeft verheven,Ga naar voetnoot108
Tot roer en stuerman der Regierders vande Stad,
110[regelnummer]
En hem, en syn geslacht bekroont met eer en schat:Ga naar voetnoot110
Van wien soo menigh mensch, met swarigheyd beladenGa naar voetnoot111
Ontlast is en vertroost, door syn versmetste raden,Ga naar voetnoot112
Wiens gryse hayren noyt de schand een vleckjen gaf,Ga naar voetnoot113
| |
[pagina 244]
| |
Maer die met eer en roem gedaeld is in zijn graf,
115[regelnummer]
Nalatende tot lof, syn kinderen ervaren
In talen veelderley, en des geleerdheyds baren,Ga naar voetnoot116
In wysheyd opgequeeckt, tot sedigheyd gewend,Ga naar voetnoot117
In gulsigheden vreemd, in soberheyd bekend,Ga naar voetnoot118
Met schatten soo versien, dat sy in 't heerlijck levenGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Een Edel-man van staet niet hoeven toe te geven.Ga naar voetnoot120
[173] De Dochter wederom gedaeld van soo een man,Ga naar voetnoot121
Wiens tweede men nu nau in Friesland toonen kan.Ga naar voetnoot122
Die van syn kindsheyd af, niet wetende van rusten,
Wt de bebloede krijgh geschept heeft al syn lusten,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Die, als een Iongen Mars, heeft dickwils onvertsaeghd
Den vyand van syn land een koorts op 't lijf gejaeghd,Ga naar voetnoot126
En mannelijck in 't veld zyn eere heeft verkregen,Ga naar voetnoot127
Die tot den hooghsten top der Eeren is gestegen,
Niet door syn vrienden gonst, niet door de CuyperyGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Gelijck nu menigh doet: maer heerlijck, door waerdy,Ga naar voetnoot130
Door mannelijck in 't veld voor 't Vaderland te stryden,
En, als een ys'ren beeld des vyands last te lyden,Ga naar voetnoot132
Door nut, door lof, door roem, voor 't Vaderland behaeld,
Die hy met wonden en weer-wonden heeft betaeld.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
En soo op 't laetst met eer bepeerld syn gryse hayren,Ga naar voetnoot135
Als Capiteyn geweest ruym acht en dertigh jaren,
Als een die Colonel, als een die Gouverneur
Geweest is, daermen had de vyand voor de deur:Ga naar voetnoot138
Dit 's Adel in der daed, dees twee, als die te samen
140[regelnummer]
Versamen, mogen recht haer kinders Edel namen,Ga naar voetnoot140
Als overtreffende in af-komst en waerdyGa naar voetnoot141
Veel snuyvers, die 't geweer doen binden op de zy,Ga naar voetnoot142
Die suypen dagh en nacht, en houwen, steken, kerven,
G'lijck of den Adel waer door drincken te verwerven.
| |
[pagina 245]
| |
145[regelnummer]
Maer als ick recht aenschou dit lieffelijcke Paer,Ga naar voetnoot145
Het is of ick syn Moer en Mars haer Vader waer.
[174] Derhalven Hemel-vooghd versoeck ick dat u Godheyd
Niet achtend' op het wicht noch syn verwaende sotheyd,Ga naar voetnoot148
Die garen minnaers plaeght, gund, datmen haer verleendGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
De gonst, dat Iuno hun beyd in 't huwelijck vereend,Ga naar voetnoot150
't Sal soo (sprack Iupiter) geschieden desen dage,Ga naar voetnoot151
Om dat ghy hebt soo wel geantwoord op mijn vrage.
Terstond verdween den hoop, en ick was metter vaerdGa naar voetnoot153
Al eer ick daerom docht weer by mijn eygen haerd.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Doen onderstond ick my de straten door te jagen,Ga naar voetnoot155
Daer hoorden ick hoe dat Gualterus zijn be-Hagen
Gevonden had in 't oogh van d'Ed'le jonge Maeghd
Die in des schoonheyds roem de hooghste Croone draeght,
Wtstekend' in de deughd, uytmuntend' in manieren
160[regelnummer]
Die nae haer wil en wensch haer wesen weet te stieren,Ga naar voetnoot160
En dat sy wederom op syne deftigheyd,Ga naar voetnoot161
Geleertheyd, staet en schat haer sinnen had geleyd.Ga naar voetnoot162
Wel dan, geluckigh Paer, met alle heyl begoten,
Wiens huwelijcx verdragh in d'Hemel is besloten,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Ick wensch u veel gelux, en dat ghy meught te saem
Vermeerderen de lof van uwe ouders naem,
Leeft vrolijck, leeft gerust, bly-geestigh in u vreughden,
Voorspoedigh in u Echt, volstandigh in u deughden.Ga naar voetnoot168
Eynde.
|
|