Friesche lusthof
(1966-1967)–Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
[112] Trouw-Dicht,Ter Eeren Ioncker Gysbert van Aernsma, En Iuffrou Catharina van Walta.Ga naar voetnoot*Al-eer des Hemels oogh, de veel-besiende SonGa naar voetnoot1
De stralen aen syn hooft te vestigen begon,
En van syn Koetse schoof de duystere gordynen,Ga naar voetnoot3
Om met syn gulden glans de Wereld te beschynen,
5[regelnummer]
Eer self de Dageraed, de blond' Aurora vloodGa naar voetnoot5
Van Tithon haren man, onsterffelijck; maer dood:
Maer dood en krachteloos, en door haer witte Paerden
Vermaenden Phoebum om syn dagh-reys aen te vaerden;Ga naar voetnoot8
Tradt ick ter deuren uyt, en gaf my op de straet,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Recht na de Poorte toe daermen na Weydum gaet.Ga naar voetnoot10
Maer doen ick op die wegh gegangen had een eyntje,Ga naar voetnoot11
Bejegende my voort dat soete bolle FeyntjeGa naar voetnoot12
Cupido, gansch verheughd, och 't Boefjen lachten so,
Het hippelden en 't sprong gelyck een kleyne vlo.
15[regelnummer]
Wel (seyd ick) lieve Lam, ick wensch u goeden morgen,
Van waer komt ghy dus vroegh, bly-geestigh sonder sorgen?Ga naar voetnoot16
[113] Dus vrolyck, dus verblyd, wat is u doch ontmoet?Ga naar voetnoot17
Wat kitteld u soo seer, dat u dus lachen doet?Ga naar voetnoot18
Waerop Cupido weer, wilt u wat neder stellen,Ga naar voetnoot19
| |
[pagina 180]
| |
20[regelnummer]
So sal ick van mijn vreughd de reden u vertellen.
't Is u niet onbewust, dat ick op Phoebum benGa naar voetnoot21
Verbeten, so dat ick myn leed nau wicken ken;Ga naar voetnoot22
Vermits hy (om zyn schicht en schieten te hovaerdighGa naar voetnoot23
Om Pythons dood) my heeft veracht te seer lichtvaerdigh:
25[regelnummer]
Waerom ick hem altijd aen doe het hooghste leet.
En duldelooste smart dien ick t'erdencken weet.Ga naar voetnoot26
Nu had den Hemel-vooghd, de Vader vande Goden,
Die alle dingen siet, my door zyn soon ontboden,Ga naar voetnoot28
Dat dese Sonne-Godt, die my so seer bespot,
30[regelnummer]
Was op een aerdsche Maeghd weer op een nieu versot.Ga naar voetnoot30
Hier was ick in verheughd, ick nam twee taye bogenGa naar voetnoot31
En ben van stonden aen nae Phoebi tent gevlogen,Ga naar voetnoot32
Daer ick, eer Lucifer, de voorbood van de dagh,
Syn gulden toerts onstack en door de venster saghGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Van 't wolckige gewulf, Dianam doende schuylen,Ga naar voetnoot35
Om met de Son haer plaets een wijltjen te verruylen:Ga naar voetnoot36
Gingh gansch gewapend by zyn trotsche woningh staen,
En sach zyn Hovaerdy en pracht van verr' eens aen.Ga naar voetnoot38
Want alte dichte by zyn glans dorst ick niet dalen:
40[regelnummer]
Vermits de groote kracht van zyn veer-siende stralen.Ga naar voetnoot40
Maer Goon wat sagh ick daer! wat was daer al getiers!Ga naar voetnoot41
De uren van den dagh, als twalef Helbardiers
Omcingelden zyn lyf, de stadige vier deelenGa naar voetnoot43
Des ongeboren daghs, begosten voort te streelenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Syn Paerden op een ry, een yder greep de syn,Ga naar voetnoot45
En bond hem voor de koets, elck aen een gulden lijn:
Dees henxten met gedruys van stampen en van swoegen,Ga naar voetnoot47
En 't spuwen van het vyer flux vanden Hemel joegenGa naar voetnoot48
De Wolcken vande nacht, vercierende zyn krans
50[regelnummer]
Met d'heughelijcke dagh, en 't blaeck'ren van haer glans.Ga naar voetnoot50
Apollo dus gerust sprong yligh op zyn wagen,Ga naar voetnoot51
| |
[pagina 181]
| |
Waerop hy door de lucht so schichtigh wierd gedragen,Ga naar voetnoot52
Dat selfs de snelle wind hem naulijx volgen kon,
Noch roeren met haer blast het schittren van zyn Son.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Syn henxten onversaeght, gelijck den Blixem renden,
Die hy na wil en wens met gulde teugels menden,
Sy bralden door de locht, sy brieschten overluyt,Ga naar voetnoot57
En spogen vyer en vlam ten mond ten neusen uyt.
Waer door de Silv're Douw, waer mee de Nacht de paden
60[regelnummer]
En lovers van het veld bevocht had en beladen,Ga naar voetnoot60
Weer met een soeten reuck na d'hoogen Hemel toogh,Ga naar voetnoot61
't Welck Phoebus weder in zyn heete stralen soogh,
En reckten soo voort an, hem quamen te gemoeteGa naar voetnoot63
De kleyne vogeltjens met soete deuntjes groeten.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En ick, ick vloogh hem nae, soo yligh als ick moght,Ga naar voetnoot65
Dwars door de Wolcken heen, door d'ongebaende locht,
Tot dat ick endlijck sagh dat hy sich selfs bedaerden,Ga naar voetnoot67
En schorten op den loop van zyn geswinde Paerden,Ga naar voetnoot68
Die stampende van vreughd de Wolcken aen een kant,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Den Hemel in het rond vercierden met haer brandt,Ga naar voetnoot70
En deden Phoebi glans dwars door de wolcken henen
(Die in een oogenblick al drijvende verdwenen),Ga naar voetnoot72
Wtbarsten op het schoonst: daer hiel Apollo stalGa naar voetnoot73
Recht boven 't groene Walt aen Weydum by de wal,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Ick vloogh een reys om laegh, daer vond ick inde weydenGa naar voetnoot75
Een Goddelijcke Maeghd haer lieffelijck vermeyden.Ga naar voetnoot76
Wiens schoonheyd, wiens gelaet, wiens wesen, wiens gesichtGa naar voetnoot77
My selven schier het hart had wt het lijf gelicht.
Doen merckten ick terstond den oorsaeck van zijn wachten
80[regelnummer]
Want Phoebus die begon aldus zyn droeve klachten:
O Hemelsche Goddin! bekleed met menschen vleys,Ga naar voetnoot81
Voor wien ick alle daegh op schort myn snelle reys,Ga naar voetnoot82
| |
[pagina 182]
| |
Om in uw's schoonheyds glans myn Godheyd te vermaken:Ga naar voetnoot83
Hoe langhe sal ick noch in uwe minne blaken?Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
O Pronck vande Natuur! Riviere van myn smart!
Wiens beeldenis ick draegh na 't leven in myn hart.Ga naar voetnoot86
Waerom is 't niet door de Fatale Schick-GoddinnenGa naar voetnoot87
Geschickt, dat ghy my soud aendachtigh weer beminnen,Ga naar voetnoot88
G'lijck Ariadne deed den Vader van de wijn,
90[regelnummer]
't Welck haer een Coningin deed in den Hemel zyn?
O kond' ick u daer toe met myne tong bepraten,
O schoone! woud ghy u so veer geseggen laten,Ga naar voetnoot92
Ick sweer u by mijn glans dat dit bewolckte Rijck
Soud' hebben geen Goddin in weelden uws gelijck.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Ick sou van stonden aen myn wagen laten dalen
En u, tot een Triumph, met duysend Fackels halen
[114] In 't Hemelsche Gebouw: daer soud ghy (o myn schoon!)
Verrijcken door u geest de Rijckdom van myn Throon.
Myn Susters driemael drie, de Sang-Goddinnen, souwen
100[regelnummer]
U vieren alle daegh als uwe Staet-Iuffrouwen.Ga naar voetnoot100
En wat u lieve mond geliefden te gebien
In d'Hemel of op d'aerd sou naer u wensch geschien.
o dwang van myn gemoed! laet ick u doch bekoren,Ga naar voetnoot103
Tracht niet voor myn geklach te stoppen uwe ooren,
105[regelnummer]
Siet hoe ick (die altyd in d' hooghste vlam verkeer)
Nu door de vlammen van u liefde gansch verteer.Ga naar voetnoot106
O Nymphe! hebt doch eens med'lijden met myn lyden
En wilt op dese koets met uwen Phoebo rijden.
Doe scheelden het niet veel, of hy had afgedaeld,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En haer met wil of dwang in zyn Palleys gehaeld;Ga naar voetnoot110
Maer hem quam inde sin hoe Daphne hem ontvluchten,Ga naar voetnoot111
Verachtende zyn min, bespottende zyn suchten:
Dies sorghden hy, weerom te worden so beboertGa naar voetnoot113
En heeft daerom zyn reys, half swymende, volvoert,
115[regelnummer]
Ick lachten in myn vuyst: dan uyt zyn ongenuchtenGa naar voetnoot115
| |
[pagina 183]
| |
Schep ick myn hooghste vreughd en aengenaemste kluchten,Ga naar voetnoot116
Want ick en sagh de Maeghd soo haest niet, of ick wistGa naar voetnoot117
Dat Phoebus was verdoold, en ick my had vergist.
Het is een vreemde klucht, wat cander oock geschieden,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
De schicking van de Goon is (merck ick) niet t' ontvlieden,Ga naar voetnoot120
Dees overschoone Maeght, die d' harten en gemoet
Der mannen treckt, gelijck de Zeylsteen 't yser doet,Ga naar voetnoot122
Deur haer volmaeckte deughd, is Edel in haer zeden,
Is Edel in haer Stam, en Edel in haer reden,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Van 't Edel oudt geslacht van Walta affgedaeld,
Wiens Loflijckheyd ick hier onnodigh acht verhaeld.Ga naar voetnoot126
Vermids die yder een bekendt is, de ChronijckenGa naar voetnoot127
(Al sweegh schoon al de Werlt) doen dat genoechsaem blijcken,Ga naar voetnoot128
Haer Vader, op het hoogst genegen tot de rust,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Heeft met de staet-sucht noyt beslommerd zyne lust.Ga naar voetnoot130
Maer met het zyns vernoeght, gerust, en wel te vreden,Ga naar voetnoot131
Gelijck een last versmaed des werelts grootsicheden:Ga naar voetnoot132
En sich benaerstight om zyn kind'ren in de deughdGa naar voetnoot133
Te voesteren, gelijck ghy duydlijck mercken meugdGa naar voetnoot134
135[regelnummer]
Aen dese schoone spruyt, van sulcken boom gesproten,
Die qualijck voor den dagh kon brengen and're loten:Ga naar voetnoot136
Betonende door deughd, en d'Adel van haer aerd,Ga naar voetnoot137
Van wien zy is gedaeld, en wie haer heeft gebaerd:Ga naar voetnoot138
Maer dat ghy nu eens saeght haer welgestelde leden,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Hoe cierelick sy zyn van boven tot beneden,
Ick wed ghy seggen soudt, Natura heeft hier aen
Het wterst van haer Konst en al haer vlijt gedaen,Ga naar voetnoot142
Haer wesen Princelijck, vol geestige manieren,Ga naar voetnoot143
Weet sy na tijd en plaets op 't loffelijckst te stieren,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Haer ooghjes als een git, daerin de deftigheyd,Ga naar voetnoot145
| |
[pagina 184]
| |
De deughd, de liefd', end' eer, so 't schijnt, begraven leydGa naar voetnoot146
Becingeld met een krans van dichte en smalle haerenGa naar voetnoot147
Daer by geen ebben houdt mach inde bruynte paren,Ga naar voetnoot148
Ontsielen schier den mensch, die haer met vlijt aensiet,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
En 't lieffelijck genot van haer gesicht geniet.Ga naar voetnoot150
Haer voorhooft is het boeck, daer in men leest de gaven
Dien in haer eel gemoet, Lofwaerdig zyn begraven,Ga naar voetnoot152
Haer poeselachtigh vel verheerlijckt met een bloos,
Haer wanghen alle beyd als met een roode roos:
155[regelnummer]
Haer mondje, wel gestelt, haer elpenbeenen tandenGa naar voetnoot155
Kleyn effen, gaeff en gladt, die schijnen Silv're randen.
En op haer lipjes sweeft soo honich-soeten douw,
Dat selfs Jupijn daer voor geen Nectar kiesen souw.Ga naar voetnoot158
Och dat ick d' ommetreck haers aengesichts affbeelden,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Ghy soud een werelt sien vol alderhande weelden,
En haer sneeuwitter hals daer sy dit hooft op swayt,Ga naar voetnoot161
Schijnt duydelijck wt een Albaster afgedrayt,Ga naar voetnoot162
In 't kort Natura schijnt met lijff en siel te hakenGa naar voetnoot163
Om haer in alle deughd en schoonheyd te volmaken.
165[regelnummer]
Nu dese Ionge Maeght, eel, deughdelijck, en schoon,
Had ick een Edelman, een brave Crijghshelds soon,
Voorsightigh toegevoeght, die wt de wetenschappenGa naar voetnoot167
(Gelijck Apollo doet) syn lusten schijnd te tappen:Ga naar voetnoot168
Ia die in alle kunst in 't minsten hem niet wijcktGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Maer beyd in jeughd, en deughd, en schoonheyd hem gelijck[t].Ga naar voetnoot170
Dies heb ick met geweld myn taye pees getogen,Ga naar voetnoot171
Waer van een Gulden Pijl is krachtelijck gevlogen,Ga naar voetnoot172
Daer med' ick (soo ick docht) troff 't hart van dese geestGa naar voetnoot173
En 't is Apollo juyst selfs in persoon geweest,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Die qualijck conende zyn oude kuyren laten,Ga naar voetnoot175
Stond op de selfde tijd by dese Nymph te praten,
| |
[pagina 185]
| |
[115] En mids hy Arensma so, wonder wel geleeck,Ga naar voetnoot177
Kreegh hy voor Arensma oock onverhoeds de steeck.Ga naar voetnoot178
Dus quam het, dat hy was gansch buyten mijn vermoeden:Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Op dese Nymph verliefd daer ick mijn niet voor hoeden:Ga naar voetnoot180
Maer doen ick sagh dat ick in 't schieten had gefaeld,
Hervatten ick mijn boogh, en heb doe niet gedwaeld,Ga naar voetnoot182
Maer trof de Harten van dees liefkens alle beyde,
En trachten voorts met een de schoone Nymph te leydenGa naar voetnoot184
185[regelnummer]
Met list van Phebi min waer toe ick dese reen,Ga naar voetnoot185
Gebruyckten op een tijd als ick haer vond alleenGa naar voetnoot186
Beleefde Iuffrou, in wiens liefelijcke oogenGa naar voetnoot187
De onbevleckte deughd schynd metter woon gevlogen.Ga naar voetnoot188
Hoe lange sult ghy hem, die u so seer besind,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Noch houden inde pyn? noch laten onbemind?
Of schept ghy u geneughd in sulcken een te plagenGa naar voetnoot191
Die door sijn deughden sou Minerva selfs behagen?Ga naar voetnoot192
Dien de Natura heeft geheel volmaeckt, ey spreeckt,
Wat eyscht ghy van een man dat dese man ontbreeckt?Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
't Sy dat hy volgen wil syn vrome Vaders sporenGa naar voetnoot195
Die als een tweeden Mars scheen tot de krijgh geboren,
Die nimmer doock van vrees: maer altijd steegh om hoogh,
En (als den Arend doet) veer boven d' andre vloogh.
Laet dat so mennigh strijd, laet Vlaendren dat getuyghen,
200[regelnummer]
Daer hy, als Capiteyn de troupen wist te buyghenGa naar voetnoot200
Van 's vyands krachtigh Heyr: alwaer hy onversaeght
Tot dienste van het land sijn leven heeft gewaeght,
En naer dat hy veel roem had loffelijck verwurven,Ga naar voetnoot203
So inde ste'en als 't veld, is Capiteyn gesturven.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Of so hy sijn Grootvaer of overgrootvaer trachtGa naar voetnoot205
Te volgen tot een roem en lof van zijn geslacht,Ga naar voetnoot206
Die in geleertheyts gaeff soo hebben uytgesteecken,Ga naar voetnoot207
Van hare wetenschap en overgroote geestGa naar voetnoot208
| |
[pagina 186]
| |
Raedtsheeren van het Hoff van Frieslandt zijn geweest.
210[regelnummer]
O Loffelijcke Stam! daer d' een dus nae den anderGa naar voetnoot210
In waerdigheden volght, ja daer sy nau malkander
Verwachten in waerdy van Ampten te bekleen.Ga naar voetnoot212
So, segh ick, daer u lief zyn lust uyt schept alleen,Ga naar voetnoot213
Hy is daer toe bequaem, want hy de steyle trappen
215[regelnummer]
Met lust beklommen heeft der hooghe wetenschappen,
En de geleerdheyd is al syn voorneemste lust,Ga naar voetnoot216
De ledigheyd zyn pijn, en d' oefeningh zijn rust.
Besiet zijn ommegang, bemerckt sijn brave zeden,Ga naar voetnoot217
Sijn goedertieren aerd, het vloeyen van zijn redenGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
In Talen veelderley, zijn deughdelijck gemoet,Ga naar voetnoot220
Dat, als een Diamant in 't Goud, hem blincken doet.
Wat seght ghy van zijn le'en? wat seght ghy van zijn wesen?Ga naar voetnoot222
Wat seght ghy van zijn ieughd? in alles uytgelesen.
Tot alle konst bequaem, tot alle deughd gereet,
225[regelnummer]
In 't kort, wat is in hem daer ghy een dat op weet?Ga naar voetnoot225
En dat hy door u leeft, en sonder u moet sterven,
Daer soud ick voor te pand myn Godheyd setten derven,Ga naar voetnoot227
En waer het dan niet schaed (seght Edele Iuffrou!)Ga naar voetnoot228
Dat sulcken Iongman door u toedoen sterven sou?
230[regelnummer]
Die u so seer bemind, en die u so sal dienen,
Dat ghy in 't Paradijs te wesen u sult mienen.Ga naar voetnoot231
Of prent ghy Phoebi min so vast in u gedacht,
Die staeg uyt-huysigh is en altyd op de jacht,Ga naar voetnoot233
Wat vreughd ist voor een maeghd met sulken man te leven,
235[regelnummer]
Dus laet sijn liefde staen, wilt my het Iae-woord geven,Ga naar voetnoot235
Op dat ick Arensma mach helpen uyt de pijn,Ga naar voetnoot236
En doen u beyden een, en eens van sinnen zyn.Ga naar voetnoot237
Sy weygerden my wat met krachteloose reden.Ga naar voetnoot238
Want Vrou-luy willen doch gemeenlijck zyn gebeden:Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Maer namaels heeft sy my het Ia-woord toegeseght,Ga naar voetnoot240
| |
[pagina 187]
| |
En ick heb haer te saem door vaste liefd gehecht.
Den Hemel laet haer so veel vreughds te saem verwervenGa naar voetnoot242
Als ick Apollo toewensch vrolijckheyts te derven,Ga naar voetnoot243
Maer dat noch 't aldermeest is, Phoebo tot een spijt,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Juyst op een Sonnedagh, die hem is toegewijdt,
Sal zijn haer Bruydt-lofs-Feest, om zijn verdriet te meeren,Ga naar voetnoot246
Dus dicht dit lieve paer een Bruyd-lofs dicht ter eeren.Ga naar voetnoot247
Waer in ghy 't al verhaeld, dat ick u hier verhael.Ga naar voetnoot248
Wel (seyd ick) arge schalck, hoe weet ghy 't altemaelGa naar voetnoot249
250[regelnummer]
So net te leggen uyt? ghy plecht niet aen het seggen,Ga naar voetnoot250
Maer aen het doen weel eer u tijd te kost te leggen.Ga naar voetnoot251
Waerop doe wederom het dubbeld-loose kind,Ga naar voetnoot252
Minerva heeft op 't hooghst dees Edelman besindGa naar voetnoot253
Om zijn geleerdheyds wil, die heeft my dese lesseGa naar voetnoot254
255[regelnummer]
Doen daeghlijcks seggen op een mael vijf ofte sesse.Ga naar voetnoot255
[116] So dat ick die so vast ken als myn eyghen naem.Ga naar voetnoot256
Hier me vaert wel, tot dat wy komen weer te saem.Ga naar voetnoot257
Mits vloogh Cupido deur, en ick begon te schryvenGa naar voetnoot258
't Geen hy my had geseyd, op dat het mochte blyven
260[regelnummer]
In mijn gedachtenis. Wel dan geseghend Paer,Ga naar voetnoot260
Ick wensch u so veel vreughds en vrolijckheyds te gaer,
Als Starren aen de Locht, als Grasen op de velden,Ga naar voetnoot262
En Zanden zyn in Zee, die nimmer yemand telden,Ga naar voetnoot263
En dat de soete vreughd, daer ghy nu in begindGa naar voetnoot264
265[regelnummer]
Mach duren tot de dood uws levens loop verslind.Ga naar voetnoot265
|
|