Friesche lusthof
(1966-1967)–Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
[59] Bruylofts-Gedicht,Ter eeren Elbert Claesz. Eland, En Catharina de Blocq.Ga naar voetnoot*Wat vlammen voel ick in mijn droge boesem blaken?
Wat yver komt mijn Geest weer op een nieu vermaken?Ga naar voetnoot2
Wat stijght mijn in het breyn? wat suyverd mijn ghemoed?
Wat lust ist, die mijn lust, tot dichten lusten doet?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Heb ick het strengh bevel van Themis niet ontfanghen,
Dat ick mijn soete Lier met haer cieraet soud' hanghenGa naar voetnoot6
Aen Veneris Altaer, en laten nu voortaen
't Lust-lockende ghedicht voor and're Dichters staen?Ga naar voetnoot8
Vervolghens 't oud' ghebruyck der waerdighe Poeten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Daer van d'Historien noch veel te segghen weten,Ga naar voetnoot10
Die eyndelijck versaed' van Hypocrenis sop,Ga naar voetnoot11
Haer Lieren hinghen in vrou Venus tempel op,Ga naar voetnoot12
En gaven heur verstand tot and're oeffeninghen.Ga naar voetnoot13
Wat lockt dan nu mijn tongh om op een nieu te singhen?
15[regelnummer]
Wat port mijn, om mijn Lier te nemen byder hand,Ga naar voetnoot15
Dat doch de Poesie doet springhen uyt de band?Ga naar voetnoot16
Ha! nu bespeur ick 't eerst, en word deur 't speuren bangher,
Want, hoe! het blaeu ghewulf gaet selfs tot barsten swangerGa naar voetnoot18
Met een'ghe nieuwigheyd. Siet daer, het scheurd van een,Ga naar voetnoot19
| |
[pagina 90]
| |
20[regelnummer]
Daer daeld een groote schaer van Hemel-lien bene'en;Ga naar voetnoot20
Maer wie ist dien ick daer op een yvoren waghen
Dwars door de Wolcken sie van gayle Mosjes draghen?Ga naar voetnoot22
't Is Venus in haer throon, t is Venus die haer pracht,Ga naar voetnoot23
En hooghste hoovaerdy te samen heeft ghebracht.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Maer wat voor jongeties, wat zoete bolle dierenGa naar voetnoot25
Syn dat, die om haer throon en om haer lichaem swieren?
Elck heeft een gulden boogh, elck heeft zijn koker vol
Van pylen glat en gaef: dit staet te krachtigh dol.Ga naar voetnoot28
Elck heeft zijn vleugeltjes: elck heeft zijn kroesse lockjes:
30[regelnummer]
Elck heeft een dicke toorts, ghe-end op dunne stockjes.Ga naar voetnoot30
Elck heeft syn tuyghje ficx: elck doet sijn eyghen werck:Ga naar voetnoot31
Elck vlieghd als Venus winckt, elck heeft syn oogen-merck:Ga naar voetnoot32
d' Een drijfd de Mosjes voort: de tweede draeyt de raetjesGa naar voetnoot33
Van Venus gulden koets: de derde stopt de gaeties,
35[regelnummer]
Op dat gheen wind noch tocht: moght ergens komen door,Ga naar voetnoot35
En Venus een Catar doen schieten voor haer oor.Ga naar voetnoot36
De vierde mend de koets, en treckt en vierd de zeelenGa naar voetnoot37
Van bloemties t' saem gestrengt, dat mach wel trecken veelen.Ga naar voetnoot38
De vyfde fluyt en queeld, en twintigh te ghelijck,
40[regelnummer]
Gaen swarmen voor haer throon en singhen daer Musijck:Ga naar voetnoot40
En twintigh vlieghen na, bekranst met Myrthen Croonen,
Die Venus met haer voerd, om Minnaers te beloonen:Ga naar voetnoot42
Thien vliegen by de Koets, en thien daer boven om,
Thien roepen met geneughd, vrou Venus wellekom.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Ick sagh dit goedjen aen, en docht wat mach dit wesen,Ga naar voetnoot45
Wie heeft van meer als een Cupido oyt ghelesen?
En hier, hier synder veel: doen schoot my inde zin,Ga naar voetnoot47
Hoe dat Cupido kroop het Henne-nestjen in,Ga naar voetnoot48
Ontrent een jaer verleen: wat was daer al gebeyers!Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Daer vond Cupido in ontrent twee-hondert Eyers:
| |
[pagina 91]
| |
Denckt wat het schelmtje deed': den afgerechten guytGa naar voetnoot51
Gaet sitten op den hoop en broed daer ionghen uyt,
Die hem (soo haest hy van het nestjen is ghetoghen)Ga naar voetnoot53
Met vleugels zijn ghevolghd, en naer de lucht ghevloghen
55[regelnummer]
Als kleyne Engelties, als kleyne Cupidoos:
Wat was vrou Venus blyd, en wat was Juno boos,Ga naar voetnoot56
[60] Om dat haer Paeuwen start voor dese pracht moest wijcken,Ga naar voetnoot57
Die by dit schoon ghewoel niet was te verghelijcken.
En Venus was verheughd, en sprongh van hoovaerdy,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Om dat sy nu in pracht gingh al de Goon voorby.Ga naar voetnoot60
Wat word sy nu gediend! want dese kleyne narren
Die legghen in de nacht te kijcken door de starren.Ga naar voetnoot62
Elck heeft syn eygen plaets: elck houd zijn eygen wacht,
Elck let wel op 't gheklagh der Minnaers, die by nacht
65[regelnummer]
Gaen dolen langhs de straet, sy letten op haer karmen,Ga naar voetnoot65
En op de wreetheyd oock van die haer niet erbarmen,Ga naar voetnoot66
En segghen 't 's and'ren daeghs, vrou Venus haer Goddin,
Die schickt daer dadelijck beyd raed en middel in.Ga naar voetnoot68
Die let met rijp beraed op d'onverdiende smertenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Der Minnaers, en vermurruw't der jonghe dochters herten.
Soo komt het datmen nu in Charons leren boot
Niet soo veel Minnaers voerd, die wanhoop heeft ghedood,Ga naar voetnoot72
Als by Nasonis tijd, want dese kleyne spienGa naar voetnoot73
Doen Venus haer elend, als in een spiegel, sien.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Die lellen haer aen 't oor, die gunnen haer gheen rusten,Ga naar voetnoot75
Tot sy den Minnaer voerd in d'haven van zijn lusten.Ga naar voetnoot76
Met dese lieflijckheyd, Dit onghemeen cieraedGa naar voetnoot77
Quam Venus in ons stadt ontrent den avond laet,
En Hymeneus sat op 't voorste van haer waghen,
80[regelnummer]
Met Wettelijcke liefd en d'Echt (syn naeste maghen)Ga naar voetnoot80
Verselschapt op het schoonst. Noch sagh ick op haer KoetsGa naar voetnoot81
De Gratien alle dry, dat gaf my vry wat moeds,
| |
[pagina 92]
| |
Haer volghden in een Wolck de Musen alle neghen,
Die al haer speel-tuygh voort uyt hare kassen kreghen,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En stemden haer gheklanck tot droefheyd of tot vreughd?
Doen stond' ick als verbaesd, ghelijck ghy dencken meughd.Ga naar voetnoot86
Ick sagh de toortsen aen, 't hert scheen my schier te breken,Ga naar voetnoot87
Wie (docht ick) werd door soo veel vyers en vlams ontsteken?Ga naar voetnoot88
Wie ist die soo uytmunt? wie ist die Venus hand
90[regelnummer]
Ghedenckt t'onsteken met soo treffelijcken brand?Ga naar voetnoot90
Het woord was nau gheseyd, of ick sagh al de stralen,Ga naar voetnoot91
Vrou Venus trad voor aen, sy klopten aen de poort,Ga naar voetnoot93
Alwaer sy daed'lijck wierd van 't huys-gesin ghehoord,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En cierlijck in ghehaeld, sy gaf haer inde salen,Ga naar voetnoot95
Waer in haer Engeltjes begonden om te malen:Ga naar voetnoot96
d' Een vloogh strax op de Koets, den ander op de Troon,Ga naar voetnoot97
De derde op de kas: maer ach! wat stond het schoon,Ga naar voetnoot98
Doen op den aenrecht-banck, recht tusschen al de vatenGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Van silver en van goud' dees kleyne Goodjens saten,
Met toortsjes in haer hand, recht perspectijfsghewijs,Ga naar voetnoot101
d' Een hoogh en d'ander laegh, het scheen een Paradijs
Vol Hemelsche gheneuchd: men sagh de salen proncken
Vol cierelijcke glans, en blakerende voncken.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Doen elck nu op zijn plaets sat naer zijn eygen wil,
Gaf Venus haer een winck, en al den hoop sweegh stil.Ga naar voetnoot106
Daer op verhief sy strax haer stem vol Godlijckheden,
En sprack met d'oude Blocq, dees, of ghelijcke reden:Ga naar voetnoot108
O Blocq! dat ick nu treed' tot uwen huyse in,
110[regelnummer]
Is niet om daer te broen de gaylheyd vande Min.Ga naar voetnoot110
Ick heb mijn wulpsche zoon (dat siet ghy) t' huys ghelaten,Ga naar voetnoot111
| |
[pagina 93]
| |
En kom u weder by met sulcke ondersaten,Ga naar voetnoot112
Als ick voor dertigh jaer, of meer op uwe Feest,
Ben uyt een goede gonst, dien ick u draegh, gheweest,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Voorsegghende dat ghy, door seghen vanden Heere,Ga naar voetnoot115
U treffelijck gheslacht so treflijck soud' vermeeren,Ga naar voetnoot116
En sien u kinderen (o overgroote vreughd!)
Seer schoon door schoone le'en, noch schoonder door de deughd
En dat in sulck ghetal, dat niemand uws ghelijcken
120[regelnummer]
Soud zijn in dat gheluck: maer elck u moeten wijcken,Ga naar voetnoot120
En dat is soo gheschied. Nu kom ick wederom
Op d'eerste gast-mael van u dochters Bruydegom,Ga naar voetnoot122
Die uyt de lenden van de vroomste is ghesproten,Ga naar voetnoot123
Die soo veel gaven van den Hemel heeft ghenoten,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Dat noyt het Fatum heeft aen eenigh aerdsche beeldGa naar voetnoot125
Soo veel ghelux en heyls ghenadigh uytghedeeld.
Hy munt in alles uyt, ick swyghe van zijn leden,
Die spreken voor sich selfs, en roeme van zijn seden.Ga naar voetnoot128
Wat wil ick daer oock veel van roemen? onse vriend
130[regelnummer]
Is met loftuytery, noch ydel eer ghediend.
Den ventelijcken wijn en is gheen krans van noden:Ga naar voetnoot131
Maer dat hy is een vriend van d'opperste der Goden,
Dat tuyghd Apollo selfs, dien hy soo wel ghelijckt,Ga naar voetnoot133
Dat hy hem nerghens in als in zijn Godheyd wijckt,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
't Sy dat men van zijn jeughd, of van zijn deftigheden,Ga naar voetnoot135
Met yemand in 't ghespreck gheneghen is te treden,
[61] Daer sal zijn ommegangh soo wel by hoogh als laegh,
Gewapend voor de Nijd, van tuyghen alle daegh.Ga naar voetnoot138
Spreeckt ghy van goed verstand, of hooghe wetenschappen,
140[regelnummer]
Op 't nutlijckst aengheleyd, hy stijght op d'hooghste trappen.Ga naar voetnoot140
En komt ghy tot de vreughd van 't sang'righ snaren-spel,
Sijn Clavelsimbel klinckt: strax lijckt hy Phebus wel.
Dit heeft den wysen God beweeght om af te senden,Ga naar voetnoot143
| |
[pagina 94]
| |
Sijn Susters dry-mael dry, zijn heughelijcke benden,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Sijn opperste vermaeck, de glory van syn Son,Ga naar voetnoot145
De beelden van zijn Geest, de vreughd van Helicon,
Om op zijn Bruylofts-feest te spelen op haer snaren,
't Welck niemand is gheschied in soo veel duysend jaren.Ga naar voetnoot148
Ia tzedert Cadmi tyd, dien Phebus had besind,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
En staegh in waerden hiel gelyck sijn eyghen kind,Ga naar voetnoot150
Alsoo hy in zijn tijd uytstack in alle konsten,Ga naar voetnoot151
Dies sond Apollo, tot een teken van zijn gonste,Ga naar voetnoot152
De Musen op syn Feest, en dese selfde eer,
Doet om de selfde saeck, de selfd' Apollo weer
155[regelnummer]
Aen u kinds Bruydegom, hy vuld het huys met vreughden,Ga naar voetnoot155
Sijn leven met gheluck, tot loon van syne deughden:
Waer van de hooghste proef, en 't eelste teecken is,Ga naar voetnoot157
Het gheen hem nu gheschied door dees verbintenis,
Waer in hy sal met vreughd en met geluck versamenGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Met haer, die een Goddin in alles soud beschamen.
De glory van het land, de kroone van de jeughd,
De ware schildery van d'onbevleckte deughd:
Een Maeghd, die nimmermeer ghenoegh kan zijn ghepresen,Ga naar voetnoot163
't Sy datmen van haer le'en wil spreken, of haer wesen,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
De Gratien alle drye bewoonen haer ghemoed,
Die hebben haer gheleerd, ghekoesterd, opghevoed,Ga naar voetnoot166
Dies synse oock met mijn op dese Feest ghetreden.
Om noch eens haer vermaeck te scheppen uyt haer seden,
Op dat voor yeder een op dese Bruyloft blijckt,
170[regelnummer]
Dat sy in schoonheyd, deugd, noch heuscheyd niemand wijckt.
Wel Iacob Blocq met u verlof sal ick dan endenGa naar voetnoot171
Mijn redenen met u, en na de jeughd mijn wenden,Ga naar voetnoot172
Dien ick voor alle dingh ben schuldigh aen te bien,
't Gheluck aen u geschied, aen haer noch te gheschien.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Wel Bruydegom en Bruyd van d'Heere so ghesegend,
Dat noyt soo veel ghelux een schepsel is bejeghend
| |
[pagina 95]
| |
Op 't rusteloose rond: ghesegend in u land,Ga naar voetnoot177
Ghesegend in 't gheslacht, ghesegend in 't verstand,Ga naar voetnoot178
Ghesegend in 't gheluck van wel-ghewonnen haven,
180[regelnummer]
Ghesegend inden Geest van treffelijcke gaven,
Ghesegend in de liefd, ghesegend in 't ghemoed,
Ghesegend inde stam, die u heeft opghevoed,
Ghesegend in de glans van wel ghemaeckte leden,Ga naar voetnoot183
Ghesegend in 't cieraet van cierelijcke seden:Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Ick wensch u veel ghelux, en alles wat een mensch
Soud konnen vanden Heer begeeren met een wensch.
Dat ghy gheluckiglijck moocht treden in de sporen,
Daer in u Vader heeft gheganghen u te voren.Ga naar voetnoot188
Dat ghy in soete weeld u aenghename tijd
190[regelnummer]
(Niet wetende van rouw noch teghenspoed) verslijt.Ga naar voetnoot190
Dat ghy veel Kinderen mooght uyt u stam sien rysen,
Die elck sal om haer deughd en om haer schoonheyd prysen.
Tot vrolijckheydt van u, tot nut en eer van haer,Ga naar voetnoot193
Dit wensch ick: wenscht en tracht myn wensch te komen naer.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Nu Musen treed doch voort, en wild een Liedtjen singen,Ga naar voetnoot195
Dewijl ick mijn bemoey met lieffelycker dingen.Ga naar voetnoot196
Dewijl ick met myn volck op 't weeldighste bereyd,Ga naar voetnoot197
Het aengename Bed, een Hof vol soetigheyd:
Waer op dat soete Paer soo vrolyck sullen rusten,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En swemmen in een stroom van kittelende lusten.Ga naar voetnoot200
Nu vaert dan voort, ick ga, en maeck het Bed bequaem,Ga naar voetnoot201
Volgt Bruydegom en Bruydt, en lacht in Venus naem.
|
|