Friesche lusthof
(1966-1967)–Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
[45] Bruylofts-Gedicht.Ter eeren Albert Veelker, En Taetsken Ornia.Ga naar voetnoot*'t Is noch niet langh ghele'en, doen Phoebi gulden waghenGa naar voetnoot1
Gevoerd wierd uyt de locht, en na de zee ghedraghen,Ga naar voetnoot2
Op dat de paerden, die hun hadden moed ghetorst,Ga naar voetnoot3
Daer moghten met ghemack versadighen haer dorst.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En dat de nare nacht des Hemels blaeuwe zalenGa naar voetnoot5
Gingh met haer swarte kleed op 't alderdroefst bemalen,Ga naar voetnoot6
Soo datter gantsch geen licht meer aenden Hemel was,
Mits Iris storte neer een schrickelijcke plasGa naar voetnoot8
Van reghen en van snee, en AEolus zijn windenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Liet met een fel ghedruys ontomen en ontbinden:Ga naar voetnoot10
[46] De lucht was gansch ontsteld, die anders niet en deeGa naar voetnoot11
Als stroomen storten uyt van hagel, ys en snee.
En Iupiter verstoord, die speelden daer oock onderGa naar voetnoot13
Soo dapper als hy kost met blixem en met donder,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Soo dat de stoutste man was van dat weer bevreest.Ga naar voetnoot15
Doe had Cupido op de kittel-jaght gheweest.Ga naar voetnoot16
Sijn vleugels waren nat, hy kon nu nerghens vlieghen
(Gelijck hy was gewoon) om yemand te bedrieghen,
Hy klapperde van koud, hy scheen wel hallef dood,Ga naar voetnoot19
| |
[pagina 77]
| |
20[regelnummer]
Soo dat hy was ghebracht in d'allerhooghste nood,
Het wicht was gansch verbaest, ach! dacht het in syn sinnen,Ga naar voetnoot21
Wat sal ick vanghen aen? wat sal ick nu beginnen?
Mijn raed ben ick ten end, te vliegen by de Goon,Ga naar voetnoot23
Myn vleugels syn te nat, dat is my nu verboon,
25[regelnummer]
Ach! wist ick nu een mensch die my wou herbergh geven!Ga naar voetnoot25
Ick sou hem, voor die deughd, syn danckbaer al mijn leven,Ga naar voetnoot26
Want langher hier te staen in reghen en in wind,
Dat is onlydelijck voor sulcken kleynen kind,Ga naar voetnoot28
Dus liep het arme wicht te klaghen byder straten,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En wist niet waer het hem van enckel koud' sou laten.Ga naar voetnoot30
Ten lesten sagh hy licht tot Veelkers door het glas,Ga naar voetnoot31
Ach! docht hy, dit is goed dit komt my wel te pas:
Want inde gantsche Stad weet ick geen huys bequamer,Ga naar voetnoot33
Dies klopt hy aende poort met een metalen hamer,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Terstond trad Veelker voort, en opende de deur,Ga naar voetnoot35
Doe vond hy daer een kind, en niemand anders veur.
[47] Wel (sprack hy) arme wicht, dus kleyntjes, en dus tederGa naar voetnoot37
Wat maeckt ghy op de straet in dusschen slimmen weder?Ga naar voetnoot38
Dat is my leed ghenoegh (sprack 't wicht) dat ick hier ben,
40[regelnummer]
Ey vraeghd my doch niet veel, want ick nau spreken kenGa naar voetnoot40
Soo seer ben ick verkleumd, hebt met my mededoghen,
En laet my yligh in, op dat ick my mach droghen.Ga naar voetnoot42
Soo ghy my herbergh gund, ick sweer u by mijn eer,
Ick sal u honderd-fout dees gonst belonen weer.
45[regelnummer]
Waer op doe Veelker weer, wat soud ghy my belonen?Ga naar voetnoot45
Al wat ghy by u hebt, en acht ick gheen dry bonen:Ga naar voetnoot46
Ach, arm onnosel Kind! dan uyt barmhertigheydGa naar voetnoot47
Soo treed die kamer in, daer een goed vyer aenleyd,Ga naar voetnoot48
Het weder is te slim, ghy soud gheheel verstyven,
50[regelnummer]
Dat ick (o lieve lam) u langh liet buyten blyven.Ga naar voetnoot50
Ick sal u onder wijl, wat warme kost ghereed
| |
[pagina 78]
| |
Van suycker en van wijn, doen maken, dat ghy eet.Ga naar voetnoot52
Cupido was verheugd, en met eerbiedighedenGa naar voetnoot53
Is hy van stonden aen ter kamer inghetreden,
55[regelnummer]
Daer een goed vuur aenlagh, hy stack zijn handtjens uytGa naar voetnoot55
En warmde met ghemack zijn half vervroren huyt.Ga naar voetnoot56
Sijn goedtje rees weer op, zijn vleugelen die hinghen,Ga naar voetnoot57
Begonden metter tijd weer over eynd te springhen.Ga naar voetnoot58
Hy worden weer verheughd, hy sagh een reys om hooghGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
En hingh daer aende wand zijn koker en zijn boogh,
Het gingh wel na zyn sin, hy keerden hem rondommeGa naar voetnoot61
En sagh de maeghd van 't huys daer in de kamer kommenGa naar voetnoot62
[48] Met noch een arm vol houts, dat lagh sy op het vyer:Ga naar voetnoot63
Nu warmd u deur en deur (sprack sy) mijn soete dier,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ick maeck u kost ghereed, strax sal ick weder keeren,Ga naar voetnoot65
En soo ghy noch wat wild, dat kond ghy dan begeeren:Ga naar voetnoot66
Cupido die sweegh stil, hoewel hy wel wat wou,
Soo hiel hy doe nochtans de geck wat inde mou.Ga naar voetnoot68
Dan 'tviel hem wonder swaer: want ofmen veel wil pratenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
't Is voor een Exter kunst haer hippelen te laten.
Hy warmden hem al bet, zijn hayrtjens krulden op,Ga naar voetnoot71
En stonden kroeser als een wijn-gaerd om zijn kop.
Sijn vleugeltjes van goud verspreyden van malcand'ren,Ga naar voetnoot73
En schenen door de warmt geheelijck te verand'ren,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Sijn wangen bloosden oock, so schoon, ick weet niet hoe,
De jongen wierd so moy, soo moy, als daer en toe.Ga naar voetnoot76
Hy kon zijn dartelheyd ten lesten niet bedwingen,Ga naar voetnoot77
Of hy begon met vreughd dit liedeken te singen,
Al staende by het vyer, och 't boefjen was soo bly,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Het hippelde rondom, met d'handjes in zijn sy,Ga naar voetnoot80
Het sprongh gelijck een vloo, en 't song gelijck een Lyster
Dit Liedeken, tot lof van Veelker en zijn Vrijster.
| |
[pagina 79]
| |
[De groote gonst, die ghy betoond]Stemme: Is dit niet wel een vreemde gril? fol. 8.
De groote gonst, die ghy betoondGa naar voetnoot83
O Veelker aen mijn teere jeughd,
85[regelnummer]
Sal onlanghs worden dy beloondGa naar voetnoot85
Met d'alderhooghste vreughd,
[49] Ick sal de Liefd verwecken van
Een Maeghd, die door haer schoonheyds glans
De Goden tot haer trecken kan,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Ick laet staen de Iongmans,Ga naar voetnoot90
Schoon van ieughd, ryck van deughd, goed en eer,
Die u sal, boven al, minnen seer,
En u vermaken, in al u saken.Ga naar voetnoot93
Wat wellust eyst ghy meer?Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Sy sal niets voeren in 't ghemoed,Ga naar voetnoot95
Of ghy sult daer oock haken naer,
En wat ghy wenscht, begeerd, of doed,
Sal weer behagen haer.
Ghy sult in vreed en alle vreughd
100[regelnummer]
U dagen brengen altyd deur,
En weten van geen ongeneughd,
Onheylen noch getreur,
Wat een mensch, met een wensch van de Goon
Eyschen kan, sult ghy dan tot u loon,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
[50] (Vry van verdrieten) vrolijck genieten,Ga naar voetnoot105
Dit sweerd u Venus Zoon.
Dit hoorde Veelker aen, die voor de deure stond,
En keeck vast door een schreef, soo naerstigh als hy kond.Ga naar voetnoot108
Hy quam ter kamer in, daer sagh hy met verschricken,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Hoe hem de kleyne God begonde te verquicken.Ga naar voetnoot110
Sijn schoone vleugeldjens die schitterden in glans,Ga naar voetnoot111
En bloncken tegen 't vyer gelijck een gulden krans,
Sijn hayren kroes en schoon, die schenen goude stralen,
| |
[pagina 80]
| |
Daer Phoebus synen glans ghewoon is van te halen,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
De gansche kamer blonck ghelijck een helder glas,
Doen merckten Veelker dat syn gast een Goodje was,
Ach! sprack hy, gansch verbaest, sou dit Cupido wesen?
Die nergens komt vergeefs, gelijck ick heb ghelesen,Ga naar voetnoot118
Best dat ick my terstond gae packen weer van hier,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En dat ick hem alleen laet blyven by het vyer.
Cupido bleef alleen, hy nam syn oude wapen,
Dat lagh hy onder 't hooft, en hy begon te slapenGa naar voetnoot122
Soo soetjes als hy moght, tot dat den lichten daghGa naar voetnoot123
Verjoegh de swarte nacht, en door de venster sagh,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Doe stond hy weder op, hy nam zijn boogh, syn koker,
En liep door 't gantsche huys, ghelijck een kleyne stoker,Ga naar voetnoot126
Tot dat hy Veelker vond, doe sprack hy, lieve weerdGa naar voetnoot127
Wat heb ick dese nacht hier in u huys verteerd?
[51] Voor kaerssen en voor vyer, voor drincken en voor eten,
130[regelnummer]
End' huysvestingh daer by, dat mocht ick garen weten?Ga naar voetnoot130
Waer op doe Veelker weer, o soete lieve lam!
't Was uyt goedgunstigheyd dat ick u by my nam,Ga naar voetnoot132
Om u verstramde le'en op 't mackelijckst te vieren,Ga naar voetnoot133
Maer niet om geld noch goed, dat 's tegen mijn manieren.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Derhalven, voor mijn dienst, eysch ick in 't minste nietGa naar voetnoot135
Dan dat ghy vast vertroud, dat het uyt liefd' gheschied.
Wyl ghy (sprack Cupido) u soo beleefd wild toonen,Ga naar voetnoot137
Soo sal ick wederom u met beleefdheyd loonen.
Hy had het nau geseyd, of het ghevlerckte wicht,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Schoot krachtig in zijn borst een schoon vergulden schicht,Ga naar voetnoot140
Neemt (seyd hy) dat in dank, en trekt terstond aen 't vryenGa naar voetnoot141
Ick sweer u by mijn boogh, dat ghy wel sult bedyen.Ga naar voetnoot142
Ick heb voor u erweeld, de schoonste, soetste maeghdGa naar voetnoot143
Die ghy u leven lang oyt met u oogen saeghd,
| |
[pagina 81]
| |
145[regelnummer]
Van leden net besne'en, uytmuntend in haer zeden,Ga naar voetnoot145
Van wesen gantsch beleefd, en treflijck in haer reden,Ga naar voetnoot146
Bequaem en soet van aerd, maer dit 's noch 't aldermeest,Ga naar voetnoot147
By dese gaven, is sy nederigh van geest,
Al d'yd'le grootsicheyd, en sotte hovaerdyen,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Heeft sy altijd getracht ghelijck een pest te myen,Ga naar voetnoot150
In 't kort, al wat ghy van een vrou vereyschen meughdGa naar voetnoot151
Dat vind ghy al by haer in 't bloeyen van haer jeughd.
Van treffelijck gheslacht, en tydelijcke haven,Ga naar voetnoot153
Heeft sy den hoogen God te dancken voor zijn gaven.
155[regelnummer]
[52] Dus Veelker u gheluck sal klimmen inder yl,Ga naar voetnoot155
't Welck ick u segghen wil met dese gulden pyl,
Het welck een teycken is, dat ghy met gulden Jaren,
En alle vreughden sult vergrysen uwe hayren.Ga naar voetnoot158
U kind'ren sult ghy sien vol-wassen in de deughd,
160[regelnummer]
Ghesegend in de schat tot uwer beyder vreughd.Ga naar voetnoot160
Nu dan mijn vriend vaerd wel, ick sal wel sorghe dragen
Dat ghy met vreughde sult verslyten uwe daghen,
Na Dockum ist dat ick nu teghenwoordigh gae,Ga naar voetnoot163
Daer u beminde woond, volght ghy my ylich nae,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Het sal u wel vergaen, mijn meeningh kan niet dwalen,Ga naar voetnoot165
Ghy hebt my wel onthaeld, sy sal u wel onthalen.Ga naar voetnoot166
Ick ben daer borghe voor, dit had het nau gheseyd,
Of 't vloogh ten huysen uyt met alle snellicheyd.Ga naar voetnoot168
En Veelker die begon door dese schicht te voelen,
170[regelnummer]
Een wonderlijcke brand in syne boesem woelen,
Die hem na Dockum dreef, om hulpe van de Son
Te soecken, die alleen zijn ziel ghenesen kon,
De baken van zijn vreughd, de doel van zijn ghedachten,Ga naar voetnoot173
Waer van hy alle lust sou hebben te verwachten,
175[regelnummer]
De lieffelijcke maeghd, die zijn beminde vrou,
En stroom van zijn gheluck in 't ende wesen sou.
O Taetsken Ornia, Fonteyn van alle lusten,Ga naar voetnoot177
| |
[pagina 82]
| |
Hy wist om uwent wil noch nacht noch dagh te rusten,Ga naar voetnoot178
Soo branden hem zijn borst, uyt een oprechte min,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Die tot zijn sterf-dagh toe staech blyven sal daer in,Ga naar voetnoot180
[53] Maer Cupido, die God, die sagh op zijn verdrieten,Ga naar voetnoot181
En deed hem op het laetst u weder min ghenieten,
Tot weer-loon van de gonst, die hy hem had betoond,Ga naar voetnoot183
Dus word de deughd altijd met deughde weer beloond.
185[regelnummer]
O dan gesegend paer! door liefde t'saem ghebonden,
Die door beschickingh Gods malcander hebt ghevonden,
Den Heer die 't al beheerscht, die geef u soo veel vreughdGa naar voetnoot187
Dat ghy nau met een wensch meer van hem wenschen meughd,Ga naar voetnoot188
Die gun u dat de vreed' en eendracht van u beyden
190[regelnummer]
Te samen met u dood, en eerder niet en scheyde.Ga naar voetnoot190
En dat het gheen ick door Cupido segghen liet,
Ia meerder noch daer by u, in u tijd gheschied,Ga naar voetnoot192
Wel aen mijn Musa, houd, wild doch u seggen schorten,Ga naar voetnoot193
Of ghy sult 't lieve paer in hare vreughd bekorten,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Sy sien malkander aen, de loncken gaen vast omGa naar voetnoot195
Dan na de lieve Bruyd, dan na de Bruydegom.
Iuffrouwen staet wat op, de tijdt is al voor handen,Ga naar voetnoot197
Ey siet de Bruygom aen, hoe wateren zijn tanden
Al sit de Bruydt wat stil, dat acht ick niet een sier,
200[regelnummer]
Sy veynst heur maer alleen quansuys om de manier.Ga naar voetnoot200
Sy twee zijn nu al een, den een die wil als d'ander,Ga naar voetnoot201
Houdt haer om Venus wil niet langher van malcander,Ga naar voetnoot202
Tsa Iongmans gaet doch voort en tast de Bruydt eens aen,Ga naar voetnoot203
Sy wil doch zijn gebe'en om na haer lust te gaen.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
De maeghden zijn jalours, die soecken haer te houwen
Tot teycken dat sy oock de Bruyd wel wesen wouwen,
[54] Sy wenschen doch al t'saem na dese soete staet,Ga naar voetnoot207
| |
[pagina 83]
| |
En dat sy mochten gaen, daer sy nu henen gaet,
Na d'aengename lust, de wereld vol ghenuchten,
210[regelnummer]
De woon-plaets van de vreughd, de schat-kist aller kluchten.Ga naar voetnoot210
Nu jonghmans siet wel toe dat ghy u eer bewaerd,Ga naar voetnoot211
Op dat dees Bruyloft ons een ander Bruyloft baerd.
|
|