Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStem: Van de 10 Gebooden.
| |
[pagina 699]
| |
2. Gebruikze wel naa zijn behaagen,
Aalmoeszen geef, zoo Hy gebied,
Vervul den nood van die u klaagen,
Ontrek u dijnen vleesche niet.
3. Maak vrienden nu in deezen tijden,
Van 't geen hier t' onrecht rijkdom hiet,
Op dat gy naa-maals meugt verblijden,
In het waarachtige geniet.
4. Vergaader u een schat hier booven,
Die van geen roest verdorven werd,
Noch die de dieven niet en rooven,
Zen daar de liefde van uw hert.
5. Uit puure liefd' wild u erbarmen,
Laat niemand leedig van u gaan,
Al zoud gy zelfs daar deur verarmen,
Want Christus heef al-zoo gedaan.
6. Neem geen uit-stel, zeg niet kom morgen,
Zoo gy 't toch heeden wel vermeugt,
God zal u weederom verzorgen,
Wanneer gy u tot bidden veugd.
7. Al zijt gy weinig van vermoogen,
Ontsluit uw hert en geef getrou,
Want groot geacht zijn in Gods oogen,
De mijtjens van de Weedu-Vrou.
8. Niet spaarlijk wild uw weldaad zayen,
Want zoo gy rijkelijk uit-langd,
Zoo zult gy over-vloedig mayen,
Een volle maate gy ontfangt.
9. Wild van vergelding u ont-houden,
Leen daar gy niet en hoopt t' ontfa'en,
Het zal u weeder zijn vergouden,
Als de rechtveerdigen op-staan.
10. Roem-gierig laat het niemand weeten,
Want of het heimelijk geschied,
| |
[pagina 700]
| |
Uw Vaader zal het niet vergeeten,
Die 't alles in 't verborgen ziet.
11. Vriend'lijk en willig wild u toonen,
Om goed te doen hebt geen verdriet,
God zal 't u zoo gewillig loonen,
Als de vergeldinge geschied.
12. Voor-naamelijk zult gy de vroomen,
Geloovig zijnd', in Christus naam,
In haare nood te hulpe koomen,
Als leedekens van zijn lichaam.
13. Ook niet te min vroeg ende spaade,
Aan allen menschen by-stand doet,
Want God geeft beide goed' en quaade
Zijn vriendelijke gaaven zoet.
14. Want al-zoo moet gy u be-wijzen
Als kind'ren Gods, op dat mitsdien
Uwen Hemelze Vaader prijzen,
Die uwe goede werken zien.
15. Aalmoes uit liefd aan den Armen,
Den Mensche van zonden geneest,
Want God zal haar weeder ontfarmen,
Die hier barmhertig zijn geweest.
16. Tijd'lijk en eeuwig zy bevinden,
Gods liefde met een groote vreugd,
Die haar des armen onder-winden,
Want ongeloond, en bleef noit deugd.
17. Gelijker-wijs ook daar en teegen
Een streng oordeel zullen ontfa'en,
Die geen barmhertigheid en pleegen,
In 't eeuwig vuur zullen zy gaan.
J.P.S. |
|