Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStem: Als een Herder zijne Schaapen, &c.1. OP mijn ziel! stijg op naa booven, daar uw Kooning zit gekroond,
In den alderhoogsten Heemel, en Gods Majestait vertoond;
Koom beschou, hoe dat de groote gantze heil'ge Heemel-schaar,
Throonen, Vorstendom en Machten willig onder-werpen haar.
Hoe Hy glorieus gezeeten is aan 's Vaaders rechter-hand,
Die zijn Kooninglijke zeetel on-verwinlijk heeft geplant.
Hoe 't gebied hem staat in handen, alles op zijn wenken past,
Vlug gereed staat, om vol-voeren zijn hoog-waarde woord en last.
2. Doch zoo u zijn hoog aanschouwen (zoo het billik ider moet)
Brengt in diep verwonderings schroomen; schep mijn ziel, schep echter moed;
Denk, waar door Hy heeft verworven, dus van God te zijn vereerd;
Dat het was zijn man'lijk strijden, dat zijn God zoo dier en weerd
Heeft geacht, om Hem te kroonen: dat het was gehoorzaamheid,
| |
[pagina 594]
| |
Dus Hy God in all's gelaaten stond, gereed ten dienst bereid;
En geen teegenheid en schroomde, noch geen kruis, hoe swaar en groot:
Maar Hem op zijn Gods beveelen willig gaf ter wreeder dood.
3. Gaf ter dood, daar alle smaatheid 't lijden dubbeld heeft verswaard;
Was een tijd-verdrijf der boozen gants verbasterd en ont-aard.
Daar men hem 't gezicht bespouden; jammerlijk met vuisten sloeg;
Kroonde met een doorne-kroon; schimpte, spotte en beloeg;
Gaf den riet-stok in zijn handen; kleeden met een purpur-kleed;
Groete Hem gelijk een Kooning; vraagden Hem als een Propheet,
Wie Hem even had geslaagen? sperden mond en kaaken op
Tot verfoeijing; en dit alles nam de Heer noch willig op
4. By deez' smaadheid quam de wreedheid, daar een yders hert voor gruwd,
Als H van de snoode bende voort-getrokken en gestuwd
Wierd, om 't lijf te mart'lizeeren door zoo meen'gen felle slag,
Met de roede, dat men 't elkens 't waarde bloed af-gudzen zag:
Toen die scherpe doornen-kroone wierd in 't waarde hoofd gedrukt
Door de ried-stok; en zijn leeden gingen onder 't houd gebukt:
| |
[pagina 595]
| |
Toen men Hem zijn kle'en af-scheurden, rekten, strekten arm' en be'en
Iz're naagels vreez'lik sloegen door zijn hand en voeten heen.
5. Dit en and're gruwzaamheeden leed de Heer, eer Hem de kroon
Van zijn Vaader wierd geschonken, en gezet wierd in dien throon.
Dus moest Hy zich eerst verne'eren, eer Hy waarlijk wierd verhoogd;
Hier voor heeft Hem God begiftigd met de hoogte uit der hoogt:
Hem vereerd, dat ook zijn dienaars, die zijn stappen treeden naar;
En gesta'ig Hem trouw'lijk volden leid de kroon gereed voor haar.
Leid een kroon, waar by al 't lijden, dat oit sterf'lijk Mensch hier leed,
Niet en is by op te weegen, schoon hoe schroomlijk en hoe wreed.
6. Zoo u dan, mijn ziel, zijn groote onbegrijpelijke staat
Zoo in d' oogen flonkerd, dat gy (doch in een geringer maat)
Graag zijn heil woud mee genieten, zet dan lijf en leeden schrap,
Om hier ook zijn kelk te drinken, noit te wijken eenen stap
Van den weg, waar op Hy voor-ging: lijden is uw lot en deel;
Is uw Heer door lij'n geheiligd, zoo en leed gy noit te veel.
Geef u will'g als Hy te lijden, zoo word g' ook als Hy beloond,
| |
[pagina 596]
| |
En met d' onverwelkelijke eeuwig leevens kroon gekroond.
L.T. |
|